vrijdag 3 december 2021

MOL

Met zijn stokoude John Deere is Michel, onze buurman, het land naast onze oprit aan het omploegen. Met de nieuwe vierschaar draait hij moeder aarde twee keer zo snel als voorheen ondersteboven, keert hij haar zonder pardon binnenstebuiten.
Met de ploegmessen diep in de grond trekt de tractor schuin naar boven, moet al zijn macht gebruiken om vooruit te komen. John Deere jankt en briest, brult oorverdovend uit protest en er komt zwarte rook uit zijn schoorsteen, maar hij geeft niet op.
'Jongens, dat noemen ze de vooruitgang!', zegt meester Schoemaeker wanneer hij ons op een foto van de vierschaar wijst. Dan steekt hij zijn wijsvinger in de lucht, een list om onze aandacht te vangen, de hele klas kijkt gebiologeerd naar zijn hand.
'Maar het is daarom nog geen verbetering.'
Het is nog vroeg in de ochtend en ik sta in mijn pyjama aan de rand van de afgrond, zo dicht dat ik de verse, donkerbruine aarde ruik. De oprukkende ploeg laat diepe, gemene voren na, en heuvelrijen gebouwd met woeste klompen aarde. Het verschil tussen de hoogste en de laagste punten is indrukwekkend en mijn oog valt op een kleine aardkluit die blijft tollen. Het is een mol, die vergeefs de uitgang van de wereld zoekt.
De diepe ploegsneden vormen plots geen hindernis meer en met mijn versleten pantoffels spring ik naar beneden, hurk en grijp de mol die in de verse aarde wroet. Het is een wonder dat hij de aanvaring met de ploeg ongeschonden heeft doorstaan.
In het echt is de mol nog kleiner dan ik dacht, hij voelt verrassend zacht aan en heeft kleine handjes.
Meester Schoemaeker zegt dat de mol zijn leven onder de grond doorbrengt, en in afzondering leeft. Daar moet ik vaak aan denken: altijd alleen en in het donker, dat vind ik zo onvoorstelbaar triest.
Ondertussen heeft de mol beslist om met volle overgave zijn tanden in mijn wijsvinger te zetten. Geschrokken trek ik hem los, en plots voelt hij helemaal niet zacht meer aan, of ziet hij er klein en aandoenlijk uit. Hij lijkt meer op een granaat waarvan de pin verwijderd werd, en ik katapulteer hem in een grote boog zo ver mogelijk van mij vandaan. Terwijl hij neerkomt op een stuk veld dat reeds omgeploegd werd, klim ik vloekend uit de groef en bestudeer de kleine, maar diepe put in het topje van mijn wijsvinger.
Daarna loop ik naar het washok om mijn pantoffels af te spoelen voordat moeder ze ziet terwijl spijt zich van me meester maakt, nog eens omziend of er in de verte niets beweegt maar alles ligt er doodstil bij.

En ik besef dat een eenzaam ondergronds leven voor de mol waarschijnlijk toch het beste is. 

Geen opmerkingen: