zaterdag 4 december 2021

SERAPHINA & ACHIEL

Seraphina en Achiel leerden elkaar op de begraafplaats kennen tijdens hun wekelijkse bezoekjes, zij na de dood van haar man en hij na de dood van zijn vrouw, inmiddels een groot jaar geleden. Na een tijdje gingen ze samen naar het kerkhof. Van het een kwam het ander en tenslotte trok Achiel bij Seraphina in, zeer tegen de zin van de kinderen langs weerszijden die sindsdien niet meer op bezoek willen komen.

Ze wonen vier maanden samen, hij is drieëntachtig, zij vierentachtig. Ondanks hun hoge leeftijd zijn ze allebei uitzonderlijk goed bewaard gebleven, Achiel draagt weliswaar de sporen van een goed leven met een rijkelijk gevulde tafel terwijl Seraphina ‘snijdt als een mes’ zoals mijn vader zegt en waarmee hij bedoelt dat er geen gram teveel aan hangt, maar allebei zijn ze nog heel vitaal en voelen ze zich overduidelijk goed in hun vel. Hun tong staat ook niet stil. In al hun geestdrift onderbreken ze elkaar geregeld maar degene die de mond gesnoerd wordt, lacht om het enthousiasme van de ander waardoor die een vrijgeleide krijgt om verder te gaan.
'Ze vinden het te vroeg na de dood van hun vader', zegt Seraphina.
'En die van mij te vroeg na de dood van hun moeder', zegt Achiel. 'Het is waar, het ging plots snel. Maar het is niet dat we het gepland hebben. Wist ik veel dat zij daar rond ging lopen', hij knikt eens zijdelings naar haar terwijl hij naar ons blijft kijken, 'en dan nog, waarom zouden we moeten wachten? Veel tijd hebben we niet meer, binnenkort is het onze beurt. In plaats dat ze blij zijn voor ons, maar nee, ze zouden liever zien dat we alleen blijven en treuren. Maar het leven is te,' Achiel geeft een tik tegen het achterste van Seraphina waardoor ze giechelend wegspringt, 'kort!', en als een bronstige stier gaat hij achter haar aan. Verbaasd kijken we toe, naar de liefdesdans die de twee in dat keukentje uitvoeren.
Mijn vader en ik, allebei gehuld in een witte overal, zitten op een oude krant die onze stoel moet beschermen tegen het kalk dat aan onze werkkledij kleeft, terwijl we de warme en deugddoende soep oplepelen. Onze schoenen staan binnen op de mat aan de deur omdat het buiten te koud is en onze voeten zouden vervriezen als we er straks opnieuw in moeten stappen. Seraphina gilt als Achiel haar vastgrijpt en tegen zich aantrekt, maar daarna geeft ze zich lachend aan hem over, kleine kusjes gevend op zijn mond terwijl hij haar bij haar kont vasthoudt, het lijkt wel of ze vergeten zijn dat wij hier ook nog zitten. Vader concentreert zich op de soep.
Ze zijn verliefd, zo schaamteloos verliefd dat ik verbluft zit toe te kijken, twee tachtigers die zich als bakvissen gedragen, het is zo mooi dat het pijn doet aan mijn ogen.
We zijn in de nieuwbouwwoning ernaast aan het werk. Alle muren en plafonds, ook in de garage, moeten met kalk worden bezet. Het is januari, de temperatuur die 's nachts een duik maakt, blijft overdag schommelen rond het vriespunt. De eerste dag fabriceren we kaders met panlatten die we met doorzichtige plastic bekleden om in de uitsparingen te plaatsen waar later de ramen zullen komen. Het wordt daar niet meteen warmer van, maar het tocht hierdoor tenminste iets minder. Vanaf die dag al is Achiel komen kijken, en ook de dagen daarna komt hij telkens minstens twee keer langs. Ik doe de nodige hoeveelheid water in een kuip, kieper er de inhoud van een zak plaaster bij en mix het geheel tot er een smeerbare mortel ontstaat. We pleisteren het goedje aan de muur en ik maak meteen een nieuwe kuip specie.
Achiel staat rustig, met zijn handen in zijn zakken toe te kijken tot hij het te koud krijgt en naar huis vlucht. De dagen erna zakt de temperatuur nog verder en vriest het ook overdag. Mijn vader hangt een thermometer in het gebouw. Zolang het niet binnen vriest, kunnen we verder werken. Telkens we enkele lege papieren zakken hebben, steekt vader ze - om mij een plezier te doen - buiten in brand zodat we ons eventjes kunnen warmen, maar het is zoals hij zegt: het helpt niet echt. Integendeel, daarna heb ik het nog kouder. We moeten ons warm werken, het is de enige oplossing. De volgende dag heeft Achiel een thermos met soep bij. Hij giet de inhoud in twee kommetjes, maar we staan er zo onhandig mee in onze handen dat hij ons, nog een dag later, komt halen en bij hem thuis uitnodigt.
'Het zal op dat kwartiertje niet komen zeker?', waarbij hij naar me knipoogt. Mijn vader werkt per vierkante meter, niet per uur, dus hoeven we aan niemand verantwoording af te leggen. Halverwege de namiddag komt Achiel langs met een fles Elixir d’Anvers, en twee borrelglaasjes. We krijgen elk een neutje dat we in één keer naar binnen kappen, het goedje brandt in mijn keel en ik herinner me dat meester Schoemaeker eens heeft gezegd dat alcohol het brein bedriegt, maar je krijgt het er toch maar lekker warm van.
En hier zitten we nu, in dat warme keukentje waar het ruikt naar bouillon, soep te eten. Mijn vingers tintelen en ik zie er geweldig tegenop om straks weer naar buiten te moeten gaan. Ondertussen is het stel bezig met de bereiding van het eten voor die middag, Achiel schilt de aardappelen, Seraphina snijdt de wortelen in stukjes. Ze staan naast elkaar aan het werkblad en af en toe zegt hij iets waarop zij in lachen uitbarst.
Het wordt een dagelijks ritueel; elke dag roept Achiel als de soep klaar is, nooit is het hen teveel en dan zitten we in hun gezellig huisje op een krant vol bewondering te loeren naar de tortelduifjes terwijl we ons verwarmen met de hete soep. Het voelt op den duur een beetje als thuiskomen.
Pas later begrijp ik dat het voor hen een bevestiging van hun geluk is, toeschouwers die hen niet veroordelen maar die het hen gunnen, meer nog, die het fantastisch vinden, zoals ik. Wat een merkwaardig gezelschap in dat kleine bedompte keukentje met die beslagen ramen; een vader en een zoon in hun vuile werkkleren, daarnet nog wildvreemden voor deze oude mensen die hun deur hebben opengezet, en die elkaar trouwens zelf ook nog niet zo heel lang kennen. En toch voelt alles zo vertrouwd en natuurlijk dat het de normaalste zaak ter wereld lijkt. Alles bij elkaar zitten we hier een tiental keer aan tafel in de drie weken dat we hiernaast aan de nieuwbouw werken, telkens een klein half uur maar lang genoeg om mijn hele wereldbeeld door elkaar schudden. Ik ben vijftien en moet nog veel leren maar dat ook hoogbejaarde mensen nog zo hopeloos verliefd kunnen worden, daar staat zelfs mijn vader van te kijken.
‘Je gaat toch nog eens langskomen?’, vraagt Seraphine als de klus er opzit.
'Anders ga ik je komen halen hoor', dreigt Achiel met een priemende vinger in mijn richting. Mijn vader legt uit waar we nu heengaan om van een huis een thuis te maken. Zo omschrijft hij ons werk graag: ‘Met een laag plaaster op de muren wordt een huis een thuis’. Ik vind dat goed gevonden, met dat laagje kalk krijgt zo'n bakstenen woning inderdaad meteen iets huiselijks.
Tenslotte is het tijd om te vertrekken, ze lopen mee naar de poort om ons uit te zwaaien, Achiel wrijft nog eens goed door mijn kruin, 'al dat stof moet er toch uit' zegt hij gespeeld verongelukt, als ik me wegtrek. Het is één van de weinige keren dat ik het spijtig vind dat we het werk hebben afgerond, ik ga ze missen, deze mensen, en ik neem me voor om zeker op bezoek te komen.
Alsof hij mijn gedachten kan raden zegt Achiel: ‘Maar ik ga geen soep meer brengen hoor!’, waarna hij in een bulderende lach uitbarst.
Een week later lijkt het alweer alsof het nooit anders is geweest. Het stel heeft ons trouwens op ideeën gebracht, voortaan staat moeder nog iets vroeger op en maakt iets warms en eetbaars klaar dat we in een thermos meenemen naar het werk.
De lente breekt aan, glijdt over in de zomer en voor we het beseffen is het weeral herfst en wordt het gevoelig kouder.
‘Je gaat toch nog eens moeten langsgaan’, zegt moeder als vader en ik ’s avonds aan tafel herinneringen ophalen aan Seraphine en Achiel. Dat ben ik ook van plan maar stel het steeds weer uit.
Moeder talmt niet langer en haalt een doos pralines en een fles Elexir d’Anvers in huis. Daarmee rijd ik de zondag nadien in mijn nette kleren naar het centrum.
Het blijft stil nadat ik heb aangebeld. Ik duw nog eens op de bel. Tenslotte loop ik via het vertrouwde paadje naar achteren maar daar zit alles eveneens potdicht, de rolluiken zijn er zelfs nog naar beneden ook al is het bijna middag. Misschien zijn ze op reis? Maar ik verwerp die gedachte even snel als ze opkomt want ik kan me deze mensen niet als reizigers voorstellen en dan sta ik wat te dralen met de fles en de pralines in mijn handen. Als ik terug op mijn fiets wil stappen, draait de voordeur op een kier, net genoeg om een glimp van Seraphine op te vangen. Haar kapsel zit helemaal in de war, ze is bleek, en ze staat nog in haar slaapkleed. Ze staart verwonderd naar me, alsof ze me niet herkent. Ik lach, ben blij haar te zien en reik haar de pralines en de fles aan, maar ze barst in snikken uit en slaat de deur huilend dicht.
Ik sta eventjes aan de grond genageld, begrijp er niets van en stap tenslotte weer op mijn fiets. Plots staat de buurman naast me: ‘Wie er daar is! Ga je vragen aan je vader om langs te komen voor de afwerking?’
Het is een service die de stukadoor achteraf aan een klant verleent; als de vloerder de plinten heeft geplaatst, de timmerman de binnenkasten rond deuren en vensters heeft bevestigd en de elektriciën alle stopcontacten en schakelaars heeft gemonteerd, kan het dat er hier en daar nog wat gaatjes gevuld moeten worden wat best gebeurt voor de schilder komt.
Hij ziet mijn verwarring, knikt in de richting van de buren en praat plots een stuk zachter: ‘Ja, het is een drama hé! Achiel is op een morgen niet meer wakker geworden, ondertussen een maand geleden. Een mooie manier om te gaan, zo in je slaap maar niet voor diegenen die achterblijven. Het was nog een heel spektakel, de kinderen maakten ruzie op de begrafenis! En Seraphine komt sindsdien niet meer buiten.’
Enkele weken later gaan we een laatste keer naar de nieuwbouw voor de afwerking, het is een stormachtige najaarsdag. Vader en ik zijn vastbesloten om nog eens gedag te zeggen aan Seraphine, maar als we ter plaatse komen krijgen we opnieuw slecht nieuws te horen: ze hebben haar anderhalve week geleden gevonden, haar hart heeft het begeven, een kleine twee maanden na Achiel. Vrijdag hebben ze haar begraven.
'Ze kon niet meer zonder hem en nu zijn ze weer samen, in de hemel dan toch, want hier beneden ligt zij bij haar man en hij bij zijn vrouw', zegt de eigenaar zonder al te veel emotie, het is duidelijk dat hij nooit van hun soep heeft geproefd. En hij vervolgt dat, nu de kans zich voordoet, hij een overeenkomst met de zoon van Seraphine gesloten heeft om het huis te kopen. Vooraan komen er enkele garages en achteraan kan hij zijn tuin uitbreiden. Daarna neemt hij mijn vader mee voor een rondleiding waarbij hij wijst op wat er vandaag allemaal moet gebeuren.
Met een krop in de keel staar ik door de nieuwe, mooi afgewerkte ramen naar het huisje van het stel dat hier nog geen jaar geleden niet van elkaar kon blijven en die nu beiden voorgoed verdwenen zijn. Het lijkt ineens zo klein en kil en vreugdeloos, donker en leeg, alsof het zich reeds klaarmaakt om te verdwijnen. Seraphine en Achiel hebben al het leven met zich meegenomen. Ik loop naar de wagen om ons materiaal uit te laden, bedenkend dat het een verschrikkelijke dag zal worden en baal ervan, hoe alles zomaar verder gaat. Ik wou dat het al avond was.
Als ik terug binnen kom, hoor ik de stem van de eigenaar galmen, nu eens dichtbij, dan weer van ver, die vrolijke stem die me plots vreselijk in de oren klinkt en ik kijk naar ons werk, de vakkundig afgewerkte plafonds en muren, en besef dat je met een laag plaaster misschien veel kunt doen maar dat er toch meer nodig is om van een huis een thuis te maken.

Geen opmerkingen: