zaterdag 4 december 2021

BRAAK

We weten niet goed wat we ervan moeten denken als Sef de kiekenboer - met z'n uitgemergelde lijf in een groene oliejas, die uitpuilende ogen en altijd door een penetrante rioollucht omgeven, vader zegt dat zijn putje stinkt - ermee voor de dag komt. Kun je het ons kwalijk nemen?

Want Sef maakt van een muis een olifant. We hebben ook nog nooit een kip aan hem gekocht.
Brrrrr, zegt moeder bij de gedachte alleen al, terwijl ze ondertussen met haar hoofd en bovenlichaam trilt alsof ze de daver heeft.
Hij nijpt één oog dicht waarbij z'n bovenlip langs die kant omhoog wipt, alsof de twee aan elkaar verbonden zijn. Begint te roepen. Spuug vliegt in het rond. Dat hij er niet vreemd van opkijkt. Dat ze er altijd al duistere praktijken op nagehouden hebben.
'Zo doof als een kwartel en zot als een deur', zucht mijn vader.
Toch vinden wij, kinderen, dat een beetje lichtzinnig en zijn eerder afwachtend, op onze hoede. Geen rook zonder vuur.
En kijk, 's avonds komt de identieke tweeling na het nieuws even op tv. De twee oude, nooit getrouwde boerendochters van hier iets verder in de straat waar bij ons weten niemand komt, behalve Sef, zijn nu beroemd. Kromgebogen, ouwe vrijsters van wie je je onmogelijk voor kunt stellen dat ze ooit jong zijn geweest. Of mooi.
Ze wonen in de vervallen hofstee. Achter het eeuwig weggetrokken gordijn blijkt er altijd wel eentje in het duister te zitten. Maar we hebben ze nog nooit van zo dichtbij gezien. Twee bleke, verweerde gezichten op die foto. Allebei dragen ze een foulard die onder hun kin is dichtgeknoopt. De zorgelijke blik in hun ogen raakt ons zelfs een beetje.
De volgende dag koopt moeder geheel uitzonderlijk de krant. We luisteren ongeduldig naar het geritsel van de bladzijden, terwijl ze naar de zussen zoekt. Jawel, ze staan erin! Het is de foto die we op tv hebben gezien. Het zou ons eigenlijk ook verwonderen mochten er meer afdrukken van het duo bestaan. Die ene foto is al een wonder op zich, als je er bij stilstaat.
In het bijhorende artikel wordt er veel gesuggereerd. Maar niets staat vast.
'Heb je dat nu nog geweten!', zegt moeder als ze de krant weer dichtvouwt.
Sef's aloude vermoeden dat hun huis behekst is, wint aan overtuigingskracht.
Daarna horen we niets meer. Ze lijken zomaar van de aardbodem verdwenen. Opgelost. Het onkruid rukt op rond het huis en tussen de tuintegels.
We waren net een beetje aan het wennen aan de situatie als iemand er de ruiten ingooit. Kwajongens waarschijnlijk.
Enkele dagen later spijkert Sef de donkere gaten met enkele planken dicht.
Weken worden maanden. Maanden worden jaren.
Het spookhuis zeggen we. Een beetje griezelig maar ook spannend. Wat ik daar doe? Geen idee. Misschien omdat het vakantie is en ik me verveel. De achterdeur, onzichtbaar vanaf de straatkant, klemt, maar blijkt niet gesloten. Na een tijdje slaag ik erin het ding open te wrikken. Er staan tassen en borden op tafel, ze hebben niet eens afgeruimd. Er staat ook nog een pan op het fornuis. Allemaal onder een grijze laag stof waardoor alles nu dezelfde kleur heeft. Achter de deur ligt het skelet van een kat. Het dier is niet meer weggeraakt.
Ik moet er vaak aan denken maar ga er nooit meer heen.
Weer enkele maanden later, na een hevig onweer, blijkt een gedeelte van de aangebouwde stallingen ingestort. Ondertussen lijkt het woonhuis zelf ook steeds meer op een ruïne.
Sef, die nog het meest begaan lijkt met de situatie, heeft de inboedel naar eigen zeggen op een droge plaats gestockeerd. Voor als ze toch weer op mochten duiken. Niet dat iemand hier daar nog in gelooft.
Uit de schoorsteen groeit een berk.
Soms zie ik de kiekenboer staan, achter het gebouw, bij een put waarvan de betonnen rand zo'n meter boven het aardoppervlak uitsteekt. Hij leegt emmers in die put. Als je er in de buurt komt, slaat de geur van verrotting in je neusgaten. Om misselijk van te worden. Wij zijn ervan overtuigd dat de stank van de ingewanden komt die hij erin gooit, dat het de beuling van de kippen is die hij verkoopt. We hebben nu eenmaal geen zo'n hoge dunk van Sef, ook al heeft hij ons nog nooit iets misdaan.
Najaars- en voorjaarsstormen zorgen ervoor dat de hofstee in een versneld tempo aftakelt. Eens, na een hevige nachtelijke regenbui, blijken de gebouwen opnieuw een forse dreun te hebben gekregen. Ongelofelijk hoe snel de natuur de situatie terug overneemt. Toch vinden we het overdreven als vader beweert er niet vreemd van op te zullen kijken als blijkt dat iemand een handje toesteekt.
Tenslotte schreeuwt Sef ons in het voorbijfietsen toe dat men het huis gaat slopen. De speekselsalvo die daarmee gepaard gaat, drijft ons zo snel achteruit dat we struikelen over elkaars benen.
Het duurt nog een hele tijd voor de graafmachines arriveren. Maar van dan af gaat het snel. De eerste dag wordt wat er rest van de ramen samen met de deuren, poorten en hekkens verwijderd. De dag daarna zijn de pannen van alle daken verdwenen. Je kunt nu al door de gebouwen heen kijken.
En toch, als ik een dag later voorbij fiets wanneer ik van school kom, kan ik mijn ogen niet geloven: het huis en de aanpalende gebouwen zijn gewoon zoek, foetsie. Het land ligt er braak, klaar om te bewerken.
's Avonds, aan tafel, zegt moeder plots dat het toch raar doet. Dat alles daar nu zomaar is weg is, alsof er nooit iets is geweest.
Vader trekt de wenkbrauwen op terwijl hij traag en uitdrukkelijk knikt maar zwijgt en eet verder, net als de rest van ons.
Voor een appel en een ei koopt Sef de grond.

Geen opmerkingen: