zaterdag 4 december 2021

FELIX

 'Rinoojgie', zegt tante Nicole.

'Rinoojgie, met zijne matechte mateto.'
De eerste woorden die ik spreek blijken een raadsel dat niemand ooit zal kunnen oplossen.
'Matechte mateto, matechte mateto…'
Voor tante Nicole ben ik nog steeds Rinoojgie, ook al zit ik reeds in de vierde klas, bij mijnheer Vanhee van wie ik ’s avonds een stuk broodpudding krijg dat zijn moeder zelf gebakken heeft; tenminste, als ik na de lesuren de borden schoon veeg.
We hangen met z'n allen rond de kattenmand van Madou, die haar onrust verbergt door ons onbewogen, met spleetoogjes aan te staren, maar de korte klappen die haar staart aan de bodem van de mand uitdeelt verraden haar gemoedstoestand.
Kleine blinde kattenjongen waden beverig door de pluche.
Wie had dat gedacht? Want we hebben moeder nog niet zolang geleden met grote stelligheid tegen de buurvrouw horen verkondigen dat er bij ons geen kat meer in huis komt.
Irma nodigde ons uit om eens te komen kijken naar de jonge kittens, natuurlijk in de hoop dat we er eentje zouden nemen. Moeder had haar plannetje door.
'Ja, het enthousiasme is natuurlijk groot,' zei ze, zijdelings knikkend in onze richting, 'maar uiteindelijk ben ik het die ervoor mag opdraaien en werk heb ik al genoeg.' Maar dat was nog maar de helft van het verhaal.
Nu, op een kat in huis hopen wij voorlopig niet.
'We hadden beter varkens gekocht in plaats van kinderen', ik hoor het vader wel vaker in gezelschap verkondigen. Het is een vaste grap in zijn repertoire.
'Die konden we tenminste slachten als ze groot waren'.
'De varkens zouden ons opeten', kaatst moeder de bal terug, daar bij tante Nicole en nonkel Gaston.
Het is een insider en verwijst naar de inmiddels van de aardbol verdwenen poezen die in een mand in de hoek van de keuken vier, vijf jongen ter wereld brachten. Wanneer moeder het er over wou hebben, vluchtte vader naar buiten.
Met zijn vinken die overal in kleine kooitjes rond het huis en in de tuin stonden, had hij er nochtans baat bij het poezenbestand hier laag te houden. Maar hij had er het hart niet voor.
Dus was het moeder die noodgedwongen het heft in handen nam. Ze sprak zichzelf moed in: 'Voor ze weten wat er gebeurt, is het voorbij'.
De kat, van wie de buik bengelde als een lege zak, werd in huis opgesloten waar het dier meteen gek van onrust naar een uitweg zocht. Ondertussen werden haar jongen één voor één genadeloos tegen de muur te pletter gegooid. Wij verwijderden ons zo ver mogelijk, schudden het hoofd om niet te kunnen denken waarbij we vingers in onze oren stopten.
Toen de kat tenslotte terug vrij gelaten werd, lagen de kleine kattenlijkjes al ergens koud te worden onder de grond. Nog dagenlang zou het dier klaaglijk miauwend ronddolen, op zoek naar haar jongen. Moeder was er iedere keer zelf ook niet goed van.
En dat is die andere, misschien wel echte reden waarom er bij ons geen kat meer in huis komt.
Maar nonkel Gaston heeft de jongen nagezien en geconstateerd dat er twee katertjes bij zitten, eentje met een donkerbruine vacht, de andere zwart-wit.
'Kijk', zegt hij, en met zijn allen turen we tussen achterpootjes onderaan de warme buikjes naar... ja, naar wat eigenlijk? Veel valt er niet te zien, maar blijkbaar is er toch iets, want hiermee weet nonkel moeder te overtuigen.
Vader heeft het op de heenweg reeds gezegd: ’t is geen groot licht, maar op het gebied van poesjes is nonkel Gaston een specialist. Hij glimlachte daar zo vreemd bij dat ik ook wel zonder die duw van moeder begreep dat het iets dubbelzinnigs betrof.
Maar tot onze grote verrassing mogen we er nu dus eentje uitkiezen, en binnen enkele weken, als het jong oud genoeg is om op eigen benen te staan, zullen nonkel Gaston en tante Nicole het meebrengen bij een tegenbezoek. We kiezen voor de zwart-witte kitten. We hebben ook al een naam voor het poesje: Felix, naar de geslepen hoofdrolspeler uit een gelijknamig stripverhaal dat sinds mensenheugenis bij ons rondslingert in huis.
Felix zorgt voor een hernieuwde dynamiek bij ons in huis. In een mum van tijd groeit het eerst nog wat onzeker op z’n poten balancerende katje uit tot een schrandere kater, een ware meester in mime. Nooit laat hij in zijn kaarten kijken, nooit weet je wat hij werkelijk denkt. Hij klimt overal op, kruipt overal door en komt met alles weg. Soms maakt hij adembenemende sprongen, waar je mond bij open valt. Heel uitzonderlijk vergist hij zich, maar zelfs dan: als Felix op zijn bek gaat, doet hij dat met stijl. Alsof het de bedoeling was.
Vreemd dat hij nooit moet lachen om zijn eigen stommiteiten.
Ondertussen bereidt moeder ons voor op het feit dat katers soms dagenlang van huis wegblijven. Beschrijft hoe ze dan fel vermagerd, soms zelfs duchtig toegetakeld door aanvaringen met rivalen, vanwege conflicten van territoriale aard, terug opduiken.
De eerste keer dat Felix wegblijft is het inderdaad goed prijs: wekenlang is de kat onvindbaar. Tenslotte vreest zelfs moeder het ergste, waarna het dier, flink vermagerd thuiskomt. Maar het meest verbazende is dat in zijn kielzog vijf welpen lopen, inmiddels veel te groot om nog af te maken en compleet verwilderd door een totaal gebrek aan menselijke omgang.
Daar gaat de volgens mijn vader laatste kwaliteit van nonkel Gaston.
Moeder is een zenuwinzinking nabij.
Voortaan spreken we Felix aan met Felicia.

Geen opmerkingen: