zaterdag 31 december 2022

IMMUUN 3

Het is ongelofelijk hoe we hier in een mum van tijd van een groepje onbekenden voor elkaar die samen slenteren of wat staan te klungelen tot een vlot geoliede machine muteren. Hoe verschillend we ook zijn, in deze gloednieuwe, goedzittende uniformen lijken we wel een geheel waar iets mee aan te vangen valt. De sergeant, zelf nog een jongeman, heeft aanvankelijk nog veel geduld met ons: hij is vriendelijk, geduldig, geeft raad. Maar geleidelijk verhardt zijn aanpak en na enkele dagen schreeuwt hij z'n bevelen: Ter plaatse, rust! Geef… Acht! Voorwaarts, mars! Links! Rechts! Links! Rechts!
We worden gekneed en gedrild tot zijn bevelen routine worden en we als één man reageren op elk commando. Merkwaardig genoeg lijken we te genieten van de synchroon uitgevoerde bewegingen die we zo perfect mogelijk proberen op te volgen. Maar voor de sergeant is het nooit goed genoeg. Wij zijn dan ook de allereerste eenheid die hij onder zijn hoede krijgt en wij moeten gewoon de beste zijn, punt. Oftewel, beter dan de drie andere pelotons die gelijktijdig met ons werden gevormd.
Er wordt ook twee keer per dag geïnspecteerd in onze slaapzaal. Telkens weer wordt degene die binnenkomt aangekondigd en moeten we alles laten vallen, recht springen en stokstijf in het gelid gaan staan, borst vooruit. De overste gaat na of er proper werd gekuist, hoe onze kledij zit, of onze laarzen goed gepoetst werden, of we netjes geschoren zijn, hoe ons bed is opgemaakt… Alles wordt gecontroleerd en wie aan een of ander niet voldoet krijgt een diep vernederende scheldpartij over zich heen:
'Waar kom je vandaan, milicien?'
'Uit Lokeren.'
'Wat? Uit Lokeren? Geen wonder dat je er niets van bakt! In Lokeren zijn het allemaal debielen! Hoor je me? Debielen!'
Daarna kun je twintig keer opdrukken of mag je een tijdje rondjes lopen rond het plein. Hoewel de bevelen helder en eenvoudig zijn, is er altijd wel iemand die tegen de lamp loopt, alsof die persoon de rek wil testen die op zo'n bevel zit. Ik moet me elke keer bedwingen om niet in lachen uit te barsten als er iemand van de legerleiding begint te schelden en te roepen. Het is ook zo grotesk, het lijkt wel of we met z'n allen een scene naspelen uit 'Full Metal Jacket' de nieuwe film van Stanley Kubrick die ik enkele weken geleden in de bioscoop zag.
'Ze vertrekken als jongetjes en keren terug als mannen,' zei mijn grootvader langs vaders kant de laatste keer dat we daar waren, waarna hij me goedmoedig op de schouder sloeg. Hij zat samen met nonkel Pierre, vaders broer en tante Francine te roken in die kleine woonkamer. Vader liet zich ook niet onbetuigd en stak de ene na de andere Groene Michel op; het was zo erg dat zelfs de rook probeerde te ontsnappen via de spleten in het gammele raamwerk en de kieren rond de deuren. Vader viste nog enkele pilsjes uit de bak onder tafel en met z'n aansteker knalde hij de kroonkurken er in een snel tempo af; de dekseltjes sprongen alle richtingen uit en vader stak nonkel en grootvader een flesje toe terwijl oma languit in haar relax kirde van plezier.
'Kan zijn', reageerde nonkel Pierre, vaders broer die er steevast een andere mening op nahield, 'maar het leger heeft daar niets mee te maken, die jongens gingen zo ook wel mannen geworden zijn. Het omgekeerde is eerder waar, sommigen blijven daar hun hele leven kinds. Kijk maar naar die oudere mannen die soldaatje blijven spelen, echt beschamend! En ondertussen maar jonge gasten terroriseren. Het is gewoon zonde van ons belastingsgeld. Want je gelooft toch niet dat ons leger iets zal uitmaken als het oorlog wordt?' Hij schudde het hoofd en zuchtte.
'Die kazernes worden bevolkt met sukkelaars, kanonnenvlees dat, mocht het zover komen, geofferd zal worden in afwachting tot er uiteindelijk iemand op die knop duwt. Want daar dient hij voor, die knop. En dan is het in één keer allemaal voorbij.' Nonkel Pierre is een meester in het versimpelen van complexe situaties.
Ik denk, hoop dat het wat gecompliceerder in elkaar zit maar een oorlog is ook in mijn ogen één van de meest absurde situaties die ik me kan voorstellen. Dat je op een bepaald moment tegenover iemand komt te staan die je moet doodschieten. Twee mensen die elkaar van haar noch pluimen kennen en enkel ontmoeten om de ander te vermoorden voor iets dat zich hoog boven hun hoofden afspeelt. Maar je hebt niet te kiezen, er werd voor jou beslist dat je soldaat moet worden en je land dient te verdedigen in tijden van oorlog. Pas later, als alles al voorbij is, ontdek ik dat er ook nog zoiets bestaat als burgerdienst en dat je als gewetensbezwaarde een alternatief parcours kunt afleggen, weg van de wapens en het geweld.
Een buurman is beroepssoldaat. Hij heeft het tot majoor geschopt, maar als je hem bezig hoort zou je denken dat de organisatie van het Belgisch leger op zijn schouders rust. Hij houdt er ook nogal aparte opvattingen op na. Zoals, dat je legerdienst de mooiste tijd van je leven is en we Congo nooit hadden mogen opgeven want dat die zwarten toen tenminste wisten waar ze aan toe waren.
'In de grond is het geen slechte vent, maar je moet er hem in krijgen', grapt vader.
De vrouw van de majoor vraagt moeder geregeld of vader eens langs kan komen om een klusje uit te voeren want haar soldaat heeft twee linkerhanden. Hilarisch vinden wij vaders verhaal waarin meneer de majoor de trapladder vasthoudt waarop mijn vader staat om een lamp in te draaien; zelfs dat kan de held nog niet!
Toevallig zitten Pieter en ik in dezelfde compagnie. Bij de minste gelegenheid steekt hij zijn vinger op en krijgt dan steevast 'Jaa?' te horen, waarna hij met de wijsvinger van zijn andere hand wijst naar die akelig bleke vinger die hoog in de lucht priemt. Hierdoor moet Pieter nooit dweilen in de slaapzaal, geen vuilnis wegbrengen of afruimen, niet meehelpen met de afwas en weet hij telkens te ontsnappen aan wc-dienst. Ook tijdens de oefeningen gaat de vinger van Pieter te pas en te onpas de hoogte in. Waardoor hij geen putten hoeft te graven, geen tenten op moet zetten, zelfs door het slijk kruipen wordt hem bespaard.
Op onze eerste schietoefening ontdekken onze sergeant en kapitein dat Pieter de trekker niet kan overhalen met die onwillige, zeg maar dode wijsvinger, wat ogenblikkelijk tot algemene hilariteit leidt. Een soldaat die niet kan schieten! Toch moet hij z'n geweer blijven dragen tijdens het marcheren, ook al kan hij er niet mee vuren. Waar Pieter naar gestreefd heeft en op gehoopt had, is dus helemaal anders uitgedraaid. Langzamerhand evolueert hij tot het mikpunt van spot.
Vanzelfsprekend is er geen aangepaste voeding voor iemand met een voedselallergie. En hoewel ik snak naar een glas chocolademelk en een witte boterham met choco of confituur, neem ik elke morgen een zakje met door mijn moeder samengesteld voedsel uit mijn tas mee naar het ontbijt. Want er is weinig plezier aan om de rest van de dag op de pot te zitten. Bovendien is het goed mogelijk dat ik na enkele dagen kortademig begin te worden en een aanval van astma krijg. 's Middags let ik een beetje op en eet dan van de warme voedsel dat iedereen in zijn ransel krijgt; met een aardappel en een stukje vlees kan er niet veel misgaan. Maar meestal kun je toch geen onderscheid maken in wat ze in je metalen bakje kwakken, een bruine brij die nergens naar smaakt en waarbij je best niet teveel nadenkt.
We worden steeds beter in soldaatje spelen. Voor de meesten van ons is het de eerste keer dat we van huis weg zijn voor een langere periode. Vooral jongens die uit een landbouwersgezin afkomstig zijn, worstelen met heimwee. Anderen bloeien open, lijken te genieten van het harde labeur, het geroep en geschreeuw en gaan helemaal op in de nieuwe vriendschappen die hier ontstaan.
We marcheren elke dag vele kilometers na elkaar terwijl we obscure soldatenliedjes zingen, onze zware rugzakken torsend en het geweer bengelend aan de schouder. Na een tijdje begint het door te wegen en dreigen sommige jongens af te haken, maar samen uit is samen thuis, roept onze sergeant.
's Avonds verzorgen we onze blaren.
Tijdens een schietoefening weerklinkt er een schreeuw. Geschrokken kijkt iedereen op. Het is Pieter die z'n geweer heeft laten vallen op z'n tenen en nu jammerend op één been staat te springen. De moegetergde kapitein neemt zijn geweer in beslag. Vanaf dan is Pieter een soldaat zonder geweer.
Het is verbazingwekkend hoe verschillend we allemaal zijn: sommigen slagen erin om hun geweer in een handomdraai uiteen te halen en weer in elkaar te zetten terwijl anderen niet eens hun laarzen kunnen poetsen zoals het hoort.
Ignace, een jongeman uit een ander regiment, heeft het tot de ster geschopt van onze lichting: de eerste week werd hem gezegd dat hij zijn paardenstaart – wie komt er nu met lang haar naar het leger! – moest laten knippen, de tweede week verscheen hij met een broskop waar een opvallende witte bles overheen lag, waarvoor hij natuurlijk ook op de vingers werd getikt; je haardos moet naturel zijn en mag maar één kleur hebben. De week daarna was zijn kapsel sneeuwwit tot grote woede van zijn sergeant. Het is het soort boosheid die zorgt voor ambiance, de kampleiding brult verontwaardigd maar lijkt er zelf ook van te genieten. Maar Ignace blijft verrassen; als hij de volgende keer kaal tevoorschijn komt, is er op zijn achterhoofd een tattoo te zien van een hakenkruis. Wat kunnen ze daar nu tegen doen, gonst het aan tafel maar de legerleiding heeft z’n eigen oplossingen voor dergelijke problemen - er gaat gewoon een huidkleurige klever overheen.
Zo vliegen de eerste weken voorbij. Wij spelen het spel mee. Gelukkig is het al bij al nog een warme decembermaand.

Geen opmerkingen: