maandag 20 augustus 2018

ELEKTRISCH, BENZINE OF DIESEL?

Vorig jaar in november kochten we een nieuwe bestelwagen. Nooit gedacht dat ik dat nog ging kunnen zeggen. Of zelfs maar wou zeggen. Want wat heb je nu aan een spiksplinternieuw voertuig? Het kost zakken vol geld terwijl het naar klatergoud glanzende ding pijlsnel in waarde daalt. Elke dag kan de dag van de eerste kras zijn. Het eerste deukje. Meestal doe je alsof je het niet ziet, maar op een onbewaakt moment dwalen je ogen ongerust over het koetswerk. En je moet een dure omniumverzekering afsluiten. Je gaat de baan toch niet op zonder zo’n verzekering? Stel je voor dat je na al die jaren ongevalvrij rijden nu plots een minuscuul inschattingsfoutje maakt?
De cabine ruikt maandenlang zo synthetisch als de pest. Je proeft de plasticdeeltjes alleen al door te ademen in dat kunststof interieur. Als je af en toe lange afstanden aflegt zoals ik, heb je ’s avonds, als je thuiskomt, vaak geen honger meer.
Zo’n nieuwe auto heeft ook totaal geen charme. Het model tracht te beantwoorden aan de modes en grillen van het moment. De constructeur probeert de meest gemene deler tevreden te stellen. Met de nadruk op gemeen. Het duurt soms twintig, dertig jaar voor het voertuig iets aantrekkelijks verkrijgt, tijdens een aan het melige grenzende, nostalgische inzinking dan nog. Maar meestal gebeurt het nooit.
‘Waarom dan?’ vragen we ons af. Heeft iemand ons verplicht misschien?
Er waren verschillende redenen waarom we tot de aanschaf van een nieuw voertuig overgingen. ik ga ze niet allemaal prijsgeven. Maar één ervan was dat de nieuwe auto, dankzij de bonussen, premies en kortingen tijdens het autosalon vreemd genoeg goedkoper was dan hetzelfde model als occasie van drie jaar oud.
En het was natuurlijk ook uit noodzaak; onze Ford Transit - zeventien geworden - had zijn beste tijd gehad. Tot op het laatst hoopten we op nog enkele jaren samen maar de carrosserie takelde in een versneld tempo af.
‘Hij zal via zijn poten vergaan’, had de garagist eens verklaard, enkele jaren daarvoor. Waarmee hij eigenlijk wou zeggen dat de motor onverslijtbaar was. Ondertussen waren er hier en daar stukken roest waar te nemen waar je maar beter niet met je vinger naar wees. De minste energiestroom leek genoeg om een gat te branden.
De laatste keer dat ik ermee naar de keuring ging hoopte ik, tegen beter weten in, op wat mededogen. De technieker die de controles uitvoerde, leek op te leven toen hij de geoxideerde delen waarnam.
‘Dat ziet er lekker knapperig uit’, zei hij, met de blik van iemand die zich likkebaardend in de handen wrijft. Hij riep er enkele collega’s bij, wijzend naar het voertuig en ‘jongens, een lekker knapperig gevalletje hier’ roepend. Meteen kwamen er nog een stuk of drie controleurs aangelopen, dankbaar uit de afgestompte versie van zichzelf stappend als uit een vuile overal, met net zo’n, zich likkebaardend in de handen wrijvende blik, gehaast, alsof ze niets van de pret wilden missen. Ze wreven zich natuurlijk niet écht likkebaardend in de handen, dat konden ze ook niet maken naar de cliënt toe, ik dus.
Maar ze hadden die blik. Je weet wel, die gretige, bij de gedachte alleen al euforisch stralende blik van iemand die er al dan niet terecht van uitgaat prijs te hebben, het maakt niet uit met wie of wat, maar die geile, hebberige, niet meer aflatende blik van een roofdier die zijn prooi in het vizier heeft en het zo dadelijk te grazen zal nemen, let maar eens op!
Ze doken in de put en klopten met hamers, terwijl er af en toe een ‘Oei’, ‘hoho’, ’tssss’ of ‘aiaiai’ aan hun lippen ontsnapte. Ik hoorde hoe het knapperige metaal de aardbodem raakte. Het stuiterde krokant op de vuilrode, genadeloze beton.
Ik had met mijn voertuig te doen. Na al die jaren lief en leed te hebben gedeeld! De Transit ging een lange tijd met ons terug. Had ons bijgestaan tijdens grote verbouwingen en daarbij geregeld tot de nok gevuld met afval naar het containerpark gereden. Ons vergezeld op reizen naar Frankrijk, Duitsland, Nederland, Zwitserland, Luxemburg en Italië, de laadruimte omgetoverd tot woonwagen, compleet met een dankzij een muskietennet voor bloedzuigers onbereikbaar bed. Ons overal veilig heen- én teruggebracht. Al die mooie herinneringen! Ik sprak met mezelf af dat ik er alles aan zou doen om de rode Transit zolang mogelijk in mijn bezit te kunnen houden.
De realiteit bracht me met de voeten op de grond terug. De herstellingswerken kostten een kleine tweeduizend euro, en de garagist wist nu al dat het het jaar nadien opnieuw van hetzelfde laken een pak zou zijn, zo niet, nog erger. Het was dus hoog tijd om afscheid te nemen en ik liet mijn nobele voornemens varen.
Dus besloten we - voorlopig zonder de Transit op de hoogte te brengen - om al voorzichtig uit te kijken naar iets anders. We informeerden bij ouders en vrienden en gingen op zoek op het net, in een poging te achterhalen wat nu voor ons de beste aankoop was. Het enige dat vaststond was dat het, om praktische redenen, opnieuw een bestelwagen moest worden. En dat bleek meteen het hoofdprobleem te vormen. Want niet doof voor de berichtgeving die steeds luider riep hoe slecht die diesels zijn voor het milieu, hadden we graag een elektrisch exemplaar aangeschaft. Dat was een beetje naïef van ons, want er bleken op dat moment amper bestelwagens met een elektrische motor te zijn uitgerust. Ik las wel veel aankondigingen van constructeurs die berichtten dat ze straks massaal zouden inzetten op de productie van krachtiger batterijen die grotere voertuigen toelieten langere afstanden met hun last af te leggen. Maar er was dus dat woordje. Straks.
Toen restte enkel nog de benzinemotor. Want zoveel opties zijn er niet.
Navraag leerde dat zo’n motor, krachtig genoeg voor een echte bestelwagen, nog een veel grotere vervuiler zou zijn. Reden ook waarom ze nauwelijks werden gebouwd.
Tegelijkertijd wisten insiders dat de diesels van nu niet te vergelijken waren met de diesels van toen. Dit heeft onder andere te maken met de selectieve katalytische reductie, een technologie waarbij men AdBlue toevoegt aan de uitlaatgassen waardoor stikstofoxide wordt omgezet naar water, stikstof en minieme hoeveelheden koolstofdioxide, natuurlijke elementen dus. Wie daar een slang op aansluit en die in de wagen laat blazen zou in principe langer moeten leven dan diegene die gebruik maakt van het ventilator systeem en daardoor de vervuilde buitenlucht inademt. (Misschien een kans voor die ene constructeur die, in deze post-dieselgate-tijd, wil laten zien dat hij vandaag recht in zijn schoenen staat?)
De hedendaagse bestelwagen op diesel was dus de beste optie die we hadden. En, dankzij de moderne technologie, al bij al een heel propere wagen.
En daarom kochten we, geheel tegen onze oude principes in, een nieuwe wagen en dan nog een diesel ook.
Enkele weken later werd de kruistocht tegen de diesel opgevoerd. Op de radio berichtte men dat diesels van een bepaalde leeftijd in Antwerpen binnen onafzienbare tijd niet meer welkom zouden zijn. En dat Gent en Brussel op termijn dezelfde maatregelen wou treffen. En dat er nog meer steden in binnen en buitenland waren die erover dachten om een banvloek over de diesel uit te spreken. We probeerden de paniek die we voelden te onderdrukken. Dachten aan het gezegde: ‘de soep wordt nooit zo heet opgediend als ze van het vuur genomen wordt’. Toch bleef een bepaalde onrust sluimeren. Hadden we verkeerd gehandeld? Was er toch een alternatief geweest?
Op late avonden bij vrienden kwamen nu ook dieselmotoren ter sprake. Het leidde tot verhitte discussies. Er waren voor- maar ook veel tegenstanders.
Een zeer moedig iemand wees ons er op dat de elektrische wagen helemaal niet dat propere alternatief was, zoals ze ons probeerden wijs te maken. Dat een elektrische wagen alleen al om te produceren meer dan twee keer zoveel CO2 op zijn kerfstok heeft als een conventionele wagen (6,4 ton). Dat je ter compensatie van een kleine elektrische wagen zo’n drie jaar met een benzinewagen moet rijden vooraleer het milieu er baat bij heeft. Dat het vervaardigen van zo’n batterij een aanslag is op het milieu. De productie van de accu zorgt bovendien ook nog eens voor een extra uitstoot van broeikasgassen, en dat het nog verre van duidelijk is wat er nadien met het ding moet gebeuren. Dat de ontmanteling van een elektrische wagen twee keer zoveel energie kost als het recycleren van een conventionele wagen. En dat de energie die gebruikt wordt en zogenaamd voor een nette uitstoot zorgt, ook niet altijd zo onschuldig is, vooral als die afkomstig blijkt van fossiele brandstoffen wat volgens de US Energy Information Administration in 2012 over de hele wereld nog voor 78 % het geval was. Dat de elektrische wagen dus helemaal niet de redder van onze planeet is.
De haatcampagne in de media naar diesels toe werd ondertussen opgevoerd. ’s Morgens op doortocht naar mijn werk viel er op de radio altijd wel iets te melden dat in het nadeel van de diesel sprak. Steevast stond er ergens iemand met een ver in het rood doorslaand meettoestel op een of andere drukke kruising zich schor te praten. Ik durfde amper nog om me heen te kijken en begon te vrezen dat dieselrijders gebrandmerkt zouden worden. Bijvoorbeeld door de bestuurder van zo’n wagen te verplichten een kruis op de motorkap te spuiten, zodat je de vervuilers meteen herkende.
‘Jij daar! Met je stinkende wagen! Die zorgt voor de ondraaglijke opwarming van de aarde! De tropische stormen, de wateroverlast, het vergaan van de planeet! Jij verdient deze wereld niet!’
Wat hadden we toch gedaan? Wij, die ons flexitariërs noemden, zorgvuldig sorteerden, sinds enkele jaren in de zomer groenten kweekten, en - indien mogelijk - plastiek weerden in de supermarkt...
Enkele weken geleden berichtte de radio plots dat een aantal steden er sterk over nadacht om de benzine wagens aan dezelfde strenge milieuregels van een diesel te onderwerpen. Een deskundige wist dat benzine, alles bij elkaar gerekend, net zo destructief was voor het milieu als diesel.
Ik ging wat grasduinen op het net. In een recent artikel op AutoWereld.be werden de wetenschappelijke cijfers naast elkaar gezet op zoek naar een antwoord in de kwestie diesel of benzine: ‘We hebben geprobeerd maar krijgen geen eenduidig beeld. Met het cijfermateriaal dat we vandaag hebben, is het ons onmogelijk om te bepalen wie nu de grootste vervuiler is; de benzinemotor of de diesel. Het systeem is te complex, er zijn te veel onbekenden en de vervuiling is gewoon te verschillend van aard.’
Bij Test Aankoop was er dan weer de aanbeveling dat je bij modellen met een hoog verbruik - SUV, bestelwagen… - steevast beter voor een dieselwagen ging.
En gisterennamiddag, ik was toevallig met de wagen op weg naar huis, nam directeur communicatie Joost Kaesemans van Febiac, de Belgische en Luxemburgse automobiel en tweewielerfederatie, het op voor de diesel. Dat was om 15 uur in het nieuwsbulletin op radio 1.
Nieuwslezeres Veerle De Vos somde eerst een aantal opzienbarende feiten op. Namelijk dat bijna acht op tien particulieren die dit jaar een auto kochten, opteerden voor een benzinewagen. (Ik dacht aan het nieuwsbericht van vorige week. Hoe ontgoocheld deze mensen zich vandaag moesten voelen.)
Nog geen twee op de tien kozen voor een diesel, en het aantal gegadigden voor een wagen met een elektrische of een andere, alternatieve motor bleef onder de vijf procent. In 2011 bedroeg het aandeel verkochte dieselwagens nog drie kwart van het totaal. Daarna mocht Joost enkele zaken toelichten. Hij vond dat de afkalving van de verkoop van dieselwagens onnatuurlijk snel verliep. Dat mensen zich te vaak laten leiden door wat er allemaal gezegd wordt. Dat de keuze niet rationeel meer is. Want dank zij de moderne technologie worden ook deze voertuigen alsmaar schoner. Wie veel kilometers doet, kon dus met een gerust hart een dieselwagen kopen.’
Kortom, al bij al hadden we dus toch niet zo’n grote, onherroepelijke fout gemaakt...

Geen opmerkingen: