maandag 20 augustus 2018

VOORSTELLING 'KRUIMELS, OP ZOEK NAAR EEN TOEKOMST'


Vrijdagavond boekvoorstelling van mijn eerste boeksken, in de kringloopwinkel van Kortrijk om 18.30 uur.
Alvast heel veel bijgeleerd! En veel (proefdruk)boeken opgestuurd! En tot mijn verbazing ook veel mooie reacties gekregen, terug te vinden op de Kruimels pagina op Facebook.
Onder meer van Christophe Vekeman, mersie Christophe! Of Serge Van Duijnhoven, danke Serge! Van Eric Vlaminck, thanks Eric!
Of zoals gisteren, van Pat Donnez, merci Pat!:
'Charmerende tranches de vie, ongewoon alledaags en alleen al daarom verdienend om niet tussen de plooien van de vergetelheid te vallen.'
Heb je zin om het geboortefeest mee te maken, bevestig je komst dan via deze link: https://www.facebook.com/events/1049958178503686/
En als voetballiefhebber heb ik er streng op toegezien dat niemand een wedstrijd zal missen: na vijftien dagen WK is het de 29ste voetbalstilstand!
Frank is er alvast zeker van: het wordt een mooie week! ❤️

Reportage op Focus/WTV

HOPEN OP REGEN

'Het water bloeit.'
Om de een of andere reden dacht ik - de eerste keer dat ik het hoorde - meteen aan kroos; een wilde, los drijvende plant die je in zoet water aantreft en deel uitmaakt van de Aronskelkfamillie. Kleine blaadjes, groen aan de bovenkant en purper vanonder, die in scholen delen van het wateroppervlak bedekken.
Het vervulde me met een onbestemd gevoel van vreugde. Misschien omdat ik ervan uit ging dat het met de nakende zomer te maken had, en dus iets aangenaams was. Misschien ook omdat ik bij 'bloeien' sowieso meteen aan bloemen denk, en deze meestal lekker ruiken.
Ondertussen weet ik beter.
Er waren vrienden blijven slapen. 's Avonds hadden we ze gewaarschuwd: neem gerust een douche, maar hou er rekening mee dat het water bloeit. Het was de afgelopen week begonnen.
Ze lachten. We legden uit dat we in onze badkamer regenwater gebruiken, en dat het kan voorkomen dat het water bloeit. Stomverbaasd staarden ze ons aan. Water dat bloeit? Ja, zeiden we, en in tegenstelling tot wat jullie nu misschien denken ruikt dat helemaal niet lekker. Het doet zich voor tijdens een drogere periode, als de regenput bijna leeg is; dan zuigt de slang het water bij de bodem op. En door de wetten van de zwaartekracht bevinden zich daar de rottende resten van het, van de dakpannen losgekomen mos, dat via de regenpijp meegekomen is, en van de bladeren van de bomen die tijdens de winter langs de dakgoot meegevoerd werden. Het gebeurt zelfs dat je er in staat van ontbinding verkerende vogels of muizen aan kunt treffen. Het komt één keer per jaar voor, en altijd in het voorjaar. Dan komt het erop aan om de put zo snel mogelijk te reinigen.
Gelukkig hadden ze geen douche nodig.
Dat je het water ook niet kon gebruiken om je tanden te poetsen hoefden we nu niet meer te vermelden.
De zaterdag daarna moest ik niet werken. Ze voorspelden regen in de namiddag. Nu was het nog voormiddag en droog, en de put was bijna leeg. Ik constateerde het niet graag, maar de omstandigheden waren ideaal om de put eens grondig te reinigen.
Het is een van de twee jaarlijks terugkerende zaken waar ik het meest tegenop zie. Maar misschien vind ik die controle, met bijhorende reiniging van mijn gebit, toch nog iets ingrijpender.
De tandarts, een kolossale man met de zachtste bouwvakkershanden die je al zag, vraagt eerst hoe het met me gaat terwijl hij me in zijn luxueuze tandartstoel plaats laat nemen, stelt het ding zowel horizontaal als vertikaal in voor een optimaal gebruiksgemak, drapeert een plastic vel over me heen en schuift dat tot net onder mijn kin. Daarna mompelt hij met zachte dwang, dat ik mijn mond zover mogelijk moet openen. Staart in die afgrond, knikt en zegt: prima! Haakt een afzuigslangetje aan mijn onderlip en begint met het slijpwerk.
Het lijkt eindeloos te duren. Je mag er niet aan denken. Ik kan zo uit het blote hoofd een plannetje tekenen met iedere oneffenheid in dat plafond.
Er volgt een rondje vijlen. Uiteindelijk rolt hij een meter witte flosdraad af en start met het verwijderen van het versteende, hardnekkig vasthoudende vuil tussen die tanden door, staat daar boven me gebogen als een houtbewerker met een lange schaaf, heen en weer te zwaaien met die armen. Het stinkt naar een rioolputje, en ik weet dat het niet zijn adem is die ik ruik.
Het zelfmoordcijfer is het hoogst onder de tandartsen (vijf keer vaker dan het gemiddelde); misschien dat we die cijfers terug kunnen dringen als we met zijn allen weer wat meer gaan flossen?
Iedere keer dat hij zich opricht en de flosdraad eventjes in zicht komt, zie ik dat rode stuk dat hij zo dadelijk weer tussen twee aaneen gegroeide tanden zal wurmen, om met lange halen het vuil weg te schuren. Moest hij tijdens zo’n haal zijn evenwicht verliezen en voorover vallen, splijt hij mijn hoofd in tweeën. Ik probeer er niet bij stil te staan.
En dan, tenslotte, mag ik mijn mond eens spoelen terwijl hij zijn ergonomische relax manipuleert zodat ik plots weer rechtop zit. Ik krijg mijn bril terug en zoek mijn bankkaart.
Je zou denken dat dit alles de helft van de dag heeft opgeëist, maar als ik in mijn auto stap is het pas drie kwartier later. Kun je je weer iets beter voorstellen wat ze bedoelen, als slachtoffers het, in de krant of op het nieuws, over eindeloze folteringen hebben.
En op de tweede plaats dus, op dat lijstje van de jaarlijks terug kerende, vreselijke zaken, staat het reinigen van die verdomde regenput.
Ik haal diep adem, licht het metalen deksel op en hoor het knetterende geluid van het scheurende spinrag waarmee de tientallen wegglippende spinnen, je komt ogen tekort, een jaar lang met man en macht geprobeerd hebben om het metalen ding aan het beton vast te kitten. Tevergeefs.
Ik open het web dat zich eronder bevindt, en waarmee de put hermetisch afgesloten lijkt, door er met een borstel in rond te draaien en veeg alle restanten weg.
Van bovenaf valt het allemaal nog mee.
Eerst installeer ik de dompelpomp die het bezinksel spinnend naar boven stuwt. Een feest voor de tuin die naar het stinkende water snakt. Ondertussen zet ik emmers klaar, een kleine borstel en een vuilnisblik, en rol de tuinslang voldoende af. Ik zorg voor een touw met een haak. Tenslotte valt de dompelpomp stil. Snel trek ik het ding naar boven, zodat het samenspannende water in de meterslange slang geen kans ziet om terug te vallen.
De put is minder dan een anderhalve meter diep, maar ik laat een ladder zakken, stop mijn t-shirt in mijn broek en stap in mijn rubberen laarzen. Regenbuizen die bovenaan in de put uitkomen, verhinderen een soepele doortocht naar beneden. Ik worstel me erlangs, en hoop nergens nog op als ik me hurk.
Het schijnt dat er op zo’n plaatsen een tekort aan zuurstof kan zijn, en je daarom bijzonder goed op moet letten. Wat voel ik nu? Tintelen mijn vingers? Ben ik duizelig? Voel ik misselijkheid opkomen? Wordt alles wazig? Verlies ik het bewustzijn? Voel ik hoe ik langzaam in een coma wegzak? Of ben ik uitgelaten, blij, zeg maar: euforisch? Het zijn allemaal symptomen van cerebrale hypoxie, ofwel, onvoldoende zuurstof in de hersenen. Maar het enige dat ik merk is dat de stank niet te harden is, en dat beschouw ik dus als gunstig en geruststellend.
Overal zie ik de opgezwollen lijkjes van aardwormen die als bleke zielloze slangetjes tegen het vuil aanbotsen en opnieuw wegdrijven in het water. De spinnen proberen zich boven me in donkere hoekjes te verbergen. Zij die hen tijdens de afgelopen jaren voorgingen kunnen het helaas niet na vertellen; namelijk, dat het geen zin heeft, dat alle hoekjes er vandaag aan moeten geloven.
Ik hou niet van spinnen maar ik doe ze geen kwaad. Als er eentje in de wasbak zit, neem ik een glas en een al dan niet betaalde factuur of uitnodiging voor een feest en vang het diertje op behendige wijze — dankzij jarenlange training — en plaats het in de tuin. En dat geldt eigenlijk voor alle dieren. Als ik iets doodmaak is het per ongeluk, tenzij het een mug is, middenin de nacht.
Maar vandaag zal ik een slachting aanrichten, met voorbedachte rade. Driewerf helaas maar er is niets aan te doen. In een andere tijd of op een eerlijkere wereld zou ik hiervoor voor een tribunaal moeten verschijnen, en het misschien bekopen met mijn leven.
Maar gelukkig leef ik hier en nu.
‘Gaat het?’ roept ze van bovenaf. ‘Man, je mag me alles vragen maar dit is echt niets voor mij! Blij dat jij dit doet!’ En haalt dankbaar het touw op waardoor de emmer die ik zonet gevuld heb, voor mijn neus omhoog schuift. Ik begeleidt het ding een beetje, zodat het niet tegen de uitstekende regenbuizen boven me aan knalt en ik alsnog onder de smurrie kom te zitten.
Emmer na emmer vul ik nu, gehurkt zittend in deze kleine ruimte waarin je bijna omver valt van de stank. Zij trekt ze omhoog en giet de voedzame substantie tussen de planten in de tuin.
Als je goed kijkt, kun je onze tomaten en komkommers, onze boontjes en aubergines zien trillen van genot.
Af en toe moet ik tegen het beton achter me leunen, zodat ik eventjes een been kan strekken. Tenslotte spuit ik met de tuinslang om me heen, veeg met een borsteltje de muren schoon, tot in de diepste hoekjes, sproei nog eens met de tuinslang en dweil alles weer op.
Een geweldig gevoel van euforie stijgt in me op, maar ik hoef me geen zorgen te maken, het is mijn hypofyse die endorfines aanmaakt bij de gedachte dat ik me zo dadelijk op mag richten en de put weer zal verlaten voor een jaar.
Even later zitten we met een kop koffie aan tafel; ik, blij want het is volbracht en zij met haar bewonderende blik op me gericht.
Het regent niet die namiddag.
En ook niet tijdens de volgende dagen, wanneer alles wat ik hierboven heb beschreven opschuift naar het verleden dat we langzaamaan vergeten waardoor ik het soms op wil schrijven.
Maar we blijven hopen op regen.

WK 2018

IK BEN HELEMAAL GEEN VOETBALHATER!
IK HOU VAN VOETBAL!
IK GENIET INTENS VAN IEDERE MINUUT!
DIE LANGE LEGE STRATEN!
DAT STRAND VOOR MIJ ALLEEN!
MOEDERZIEL ALLEEN IN HET WARENHUIS!
NIEMAND VOOR ME IN HET POSTKANTOOR!
GEEN LEVEND WEZEN IN HET ZWEMBAD!
DE TREIN DIE ENKEL OP MIJ WACHT!
LANG LEVE DE DOORTRAPTE RODE DUIVELS!
LANG LEVE PLANEET DE WERELDBEKER!
LANG LEVE DE ONVOORWAARDELIJKE VOETBALFAN!

zondag 17 juni 2018

GEZOCHT: RECENSENT

Ik heb een boek geschreven. Het betreft een verzameling kortverhalen die samen een groter plaatje schetsen. Een bevriend schrijverskoppel heeft alles grondig geredigeerd, tot het komma neuken toe. Maar nu is het af. Ik denk dat het maatschappelijk relevant is, lezenswaardig, dat er literatuur in steekt, dat wie het leest ontroerd zal zijn en af en toe zal kunnen lachen. En aan het einde van de rit zul je misschien zelfs het gevoel hebben dat je iets hebt bijgeleerd.
Ik heb het naar een paar uitgevers gestuurd. Na maandenlang afwachten was de reactie die ik kreeg meestal iets in de trant van ‘het past niet in ons fonds’, en af en toe ’verhalenbundels verkopen niet meer’. Enkele uitgevers waren heel lovend in hun afwijzingen zodat mijn hart ervan opsprong waarna ik wel kon huilen.
’Maar waarom geef je het dan niet uit?’ dacht ik ontgoocheld, bedroefd en moedeloos…
Toen ik na lang piekeren de stap zette om het zelf uit te brengen bleek er plots toch een uitgever interesse te hebben. Helaas kon ik niet vroeger dan in het najaar op bezoek om het project te bespreken. Verschijningsdatum vermoedelijk voorjaar 2019. Omdat de operatie dan nog steeds in het water kon vallen - en ik er ondertussen al twee jaar mee bezig ben - besloot ik om niet meer op mijn stappen terug te keren.
In de plaats daarvan ging ik eens kijken of er nog schrijvers waren die in schoenen zoals de mijne stonden.
Tot mijn verbazing las ik dat Pieter Aspe uit onvrede zelf met een uitgeverij is begonnen om zijn eigen boeken uit te geven, net als Jan Delvaux. Andere schrijvers zoals Paulien Cornelisse, Frank Norbert Rieter, Marnix Peeters of Koen Van Wichelen brengen ze gewoon uit in eigen beheer en houden zo de touwtjes in handen.
‘Als schrijver beslis ik zelf over de carrière van het boek, de eventuele herdrukken en de verramsjing’, zegt Delvaux daarover.
‘De klassieke verhouding is: de auteur schrijft, de uitgever doet de rest. Maar we zijn op het punt gekomen dat de auteur alles moet doen. Je moet al bijna eerst een bekende Vlaming zijn, voor beginnende auteurs is het heel moeilijk’ zegt Pieter Aspe. Marianne De Baere van Uitgeverij Manteau volgt Aspe merkwaardig genoeg in zijn redenering dat de uitgever teveel verwacht van de schrijver, te log geworden is en meer doet voor hun aandeelhouders dan voor de auteurs.
‘De tijd is rijp voor nieuwe en verfrissende uitgeefinitiatieven’ zegt ze in De Morgen.
Voor ik in de kringloopwinkel verzeild raakte, werkte ik enkele jaren in een boekhandel. Ik herinner me hoe we steevast te doen hadden met de schrijvers die hun zelfgemaakte boekjes bij ons in de winkel kwamen leggen.
Het zag er niet uit en het voelde niet goed, het leek op een uit de hand gelopen reclamefolder of een fotoalbum van iemand anders.
Het wemelde ook vaak van de taalfouten en vreselijke zinnen. En op enkele familieleden, vrienden en buren van de auteur na, was er niemand die een boekje kwam kopen. Sommige auteurs die niet zo goed waren in sociaal contact, konden nadien zelfs alles weer komen ophalen. Want zo ging dat: de auteur bracht eigenhandig een aantal exemplaren naar de boekhandels. In consignatie. Dat betekende dat de boekhandelaar enkel de verkochte boeken moest afrekenen en de rest terug kon geven. Sommigen telefoneerden al de week nadien om te kijken of we nog exemplaren in voorraad hadden. Meestal hadden we ze nog allemaal.
Anderen kwamen na een maand om de resterende boeken op te halen, weer anderen na drie maanden of zes maanden en af en toe was er ook iemand die een jaar wachtte om terug langs te komen. Occasioneel kwam iemand na enkele jaren informeren wat er eigenlijk met zijn boek was gebeurd — waarna hij ze soms allemaal terug kreeg, geen enkel exemplaar verkocht — en een enkeling liet nooit meer van zich horen. Waarschijnlijk had deze na enkele winkels tijdens zijn retourtoer door dat het niets geworden was, en kon hij het gezicht vol medelijden van zoveelste boekhandelaar niet meer aan. Toen beloofde ik mezelf dat ik nooit of te nimmer een boek in eigen beheer uit zou geven.
Een belofte die ik nu dus zal verbreken.

Ik tikte ‘een boek uitgeven’ in op Google. In 0,40 seconden had ik 484.000 resultaten.
Het was on-voor-stel-baar! Maandenlang heb ik gewacht op een teken van leven vanuit deze of gene uitgeverij terwijl deze uitgevers hier smeekten om kopij. Boekscout, Boekengilde, Vertelpuntuitgevers, Mijnbestsellers, Createmybooks, Bravenewbooks, Piramidions, Lecturium, …

De startpagina werd overspoeld door uitgevers die het onbekende en daardoor onbeminde talent aanspoorden niet af te haken, maar het toekomstige meesterwerkje al de kansen te geven dat het verdiende.
De procedure is vrijwel overal dezelfde: je moet een account aanmaken, zorgen voor een korte bio en inhoud van je boek, je manuscript en cover downloaden, een ISBN nummer aanvragen en klaar is kees!
Ik trok mijn script naar binnen, net zoals de door het reclamebureau van mijn zus vervaardigde cover. Ik moest beslissen waar het te koop mocht worden aangeboden. Daar zat een grote internetboekhandel bij, de webshop van de uitgeverij zelf, en het Centraal Boekhuis. Als het zover was, en ik het wou publiceren zat ik dus gebeiteld; ik hoefde niet zelf te gaan leuren, de verspreiding van het boek was verzekerd. De POD uitgevers zijn bovendien volop op zoek hoe zij het publiek kunnen laten kennismaken met het werk van hun schrijvers. Voorpublicaties van tien pagina’s, zowel op papier als digitaal, lijken nog het meeste vruchten af te werpen.
Om te beginnen bestelde ik bij verschillende uitgevers één exemplaar zodat ik de kwaliteit van het aangebodene kon controleren. Ik was aangenaam verrast toen de boeken bij me in de bus vielen; de kwaliteit was consequent hoog en herinnerde in niets aan de printing on demand boeken van zo’n tien jaar terug.
Tenslotte koos ik een uitgever uit waarmee ik verder in zee wou gaan en bestelde toen enkele proefdrukken voor de schrijverscontacten die ik nog bezat uit mijn periode in de boekhandel. Ik stuurde de boeken op en kreeg enkele heel mooie reacties maar tegelijk steevast de waarschuwing dat het boek niet gerecenseerd zou worden omdat het niet door een erkende uitgever was uitgebracht.

Dertig jaar geleden bepaalden de platenmaatschappijen wat voor muziek het publiek te horen kreeg.
Door de democratisering van de muziekindustrie is het aanbod gigantisch toegenomen. Dankzij streaming is de luisteraar vandaag in staat een keuze te maken en het kaf van het koren te scheiden. Wat de boekenmarkt nu meemaakt is in zekere zin vergelijkbaar. De kunstenaar wordt tegelijkertijd uitgever. Dat betekent dat hij de eindredactie tot het laatste moment zelf in handen heeft en autonoom kan beslissen over zijn product. Tegelijk met de toename van het aanbod is de kwaliteit van het aangebodene logischerwijze heel ongelijk geworden. Want net zoals de zondagsmuzikant zijn knutselwerkjes zonder al te veel moeite op Spotify kan publiceren waarmee hij tussen de grote namen komt te staan, kan de zondagsschrijver voor een uitgave zorgen die visueel niet afsteekt naast de literaire goden van vandaag op de tafels in de boekhandel.

Een onafhankelijk, onbevooroordeeld en erkend systeem dat de in eigen beheer uitgebrachte boeken weegt en van een kwaliteitslabel voorziet, zou hiervoor een oplossing kunnen bieden. Voorlopig echter moet de schrijver die zijn nek uitsteekt, het heft in eigen handen neemt en zich geen enkele moeite bespaart om een kwaliteitsproduct af te leveren, aanvaarden dat de pers zijn product niet ernstig neemt en vakbroeders en de mensen uit het boekenvak hem nog steeds als een melaatse beschouwen.
Dus daarom, deze oproep:
Gezocht: literaire journalist zonder vooroordelen, om recensie te schrijven.

DE GROTE PRIJS

De groep bestond uit een twintigtal leerlingen van een lagere school uit de regio, en enkele ouders.
Nadat iemand een spreekbeurt had gegeven over de plasticsoep, de drijvende vuilnisbelt in de Stille Oceaan die niet vijf of tien, maar ondertussen veertig keer zo groot als België bleek, beseften de bewoners van het klaslokaal ineens in welke slechte papieren zij samen met onze aardbol zaten. De juf zag haar kans schoon en organiseerde een themaweek rond millieu en recyclage waarbij ze eerst een dag met z'n allen nadachten hoe het anders en beter kon. Daarna gingen ze bermen opruimen en een dagje afval verwerkten bij IMOG. De week werd afgesloten met een bezoek aan onze kringloopwinkel. 
De juf had haar leerlingen aangespoord om een kleinigheid mee te brengen om af te kunnen geven, iets dat ze niet meer nodig hadden, en zo volgden de kinderen het traject dat de meegebrachte spullen straks zouden afleggen. Via de ontvangstreceptie begaf de groep zich naar de textielsortering, maakte een s-vormige bocht tussen de rekken doorheen de winkel en verdween dan achteraan via de klapdeuren opnieuw uit het zicht van de klanten. Ik loodste het gezelschap langs het magazijn en de werkplaats waar boeken en muziek werden nagezien, tot bij het lokaal waar men huisraad, curiosa, hobby en speelgoed verwerkte. Bij elke halte stelde ik de medewerker ter plaatse voor en gaf een woordje uitleg over het werk dat er verricht werd.
Gewoontegetrouw nam ik de bezoekers ook nog eens mee onze ontspanningsruimte in, waar ik het bord met de dagelijkse taakverdeling liet zien. Op andere borden kon je nagaan wanneer die en die medewerkers pauze hadden, op welke dagen er een kassaverschil was geweest tijdens de afgelopen maanden, en wie er nog uren in te halen had.
Er was ook een bord dat vermeldde wie deze week 'De Grote Prijs' gewonnen had. Een jongetje, hij was de kleinste van de klas, vroeg me wat dat was, ‘De Grote Prijs'.
Bij de rest van de groep, waarvan sommigen daarnet al stonden te knikkebollen — ‘het is een zware week geweest’, fluisterde de juffrouw verontschuldigend — was de aandacht nu opnieuw gewekt en aandachtig draaiden ze zich naar me toe. Ook de ouders die meegekomen waren, keken me nieuwsgierig aan. Ik vroeg het jongetje wat hij dacht dat het betekende.
Er vormde zich een subtiele rimpel in zijn voorhoofd terwijl hij eventjes stond te tobben en toen zei hij plots: 'Uit alles wat er die dag binnenkomt, mag jij het eerste kiezen, en dat mag je dan gratis meenemen.'
‘Goed geprobeerd!’, zei ik oprecht verrast. ‘Maar dat is het niet. Iemand anders een idee?'
Enkele wijsvingers gingen de hoogte in. De juf wees een slungelachtig meisje aan.
'Je hoeft op die dag niet te werken, en als je dat wil mag je zelfs weer naar huis gaan.’ Ik schudde mijn hoofd.
’Iedereen helpt bij het maken van een uitgebreid ontbijt, alleen voor jou', zei een mollig gebouwde jongen. Mijn hoofd dat nog niet stil gevallen was, glimlachte nu maar schudde weer iets heftiger. Toen wees de juf een roodharig juffrouwtje met gekruiste armen aan: ‘In de pauze moeten de anderen je rug masseren', kraaide ze.
Niemand had het bij het rechte eind.
'Maar wat is het dan wel?' vroegen ze, bijna in koor.
'Wie 'De Grote Prijs' wint, mag die week de toiletten poetsen.'
Het ongeloof en de ontgoocheling op die gezichtjes! Ik dacht dat ze het een goeie grap zouden vinden maar op een enkele, giechelende vader na, stonden de bezoekers er een beetje bedremmeld bij en een jongen mompelde: ‘Maar dat is toch geen prijs!’
Daarnet nog was de rondleiding een succes geweest. Iedereen was, hier op het eindpunt, tevreden rond onze keukentafel gaan staan voor de finale en nu dit!
'Luister,' zei ik, 'ik zal jullie een klein verhaaltje vertellen, echt gebeurd. Een vriend van me woont in Thailand. Als student maakte hij een reis rond de wereld en hij is daar blijven plakken. Hij werkt er als leraar Engels. Op een morgen gaat hij op de speelkoer voor de klas staan om de kinderen te begroeten, net voor hij de rang naar binnen begeleidt, en op datzelfde moment vliegt er een vogel over die een klodder poep laat vallen, precies op het hoofd van mijn vriend! Nu moet je weten dat mijn vriend een geweldige haardos heeft waar hij heel trots op is. Dus hij begint meteen te sakkeren maar enkele ouders die hun kinderen zonet af leverden, hebben alles zien gebeuren en lopen enthousiast op mijn vriend af, drukken hem de hand, en wensen hem proficiat.
'U bent uitverkoren!' roepen ze. 'De hemel heeft u uitgekozen! Het is vandaag uw geluksdag!’
Terwijl ik mijn verhaal deed zag ik de teleurstelling uit de ogen van de kinderen wijken, om plaats te maken voor verwondering.
'Zo zie je maar', zei ik. 'Je kunt alles op twee manieren bekijken.’
De juffrouw glimlachte en knikte instemmend.
‘Het hoeft helemaal niet erg te zijn om het toilet te poetsen. Je zorgt ervoor dat je collega’s comfortabel naar het wc kunnen. En uit dankbaarheid zal je collega volgende week ook voor een proper toilet zorgen. Zonder mopperen. En iedereen komt aan de beurt, ook ik, kijk maar’, en ik wees naar mijn naam tussen de rij gelukkigen op het bord.
Toen de groep vertrok, gaf de juffrouw me een hand. Ze zei niets maar ik kon het in haar ogen lezen. Haar dankbaarheid omdat ik de uitstap alsnog had gered.
Daar moest ik vanmorgen aan denken, toen ik de toiletten poetste.

N EESTE VOADERDAG ZOENDER VOADRE

Ge zyt r nie mée, wien at da van joe gepeisd?
Myne n éeste voaderdag zoender voadre
Miljoenn kéern zoage k joe joen n oar
stoan kamm voa de speegle
Ooles gebeur nu were voa n éeste kée
De zunne ee vanuchnd lange getwyfeld
voa da ze der tevulln deure kwam
sjuuste lik of da j gy
der wok n bitje loate spyt van a
die latste doagn,
van ool de verloorn tyd
En da joene noame nu oender die foto
up da doazendje stoat
Een kiend zoender oeders is n wees
moa oe noemn ze n twien zoendre voadre?
Ze zeggn daj t geweune komt
K peise da ze t over diene loadne mantel een
die were n bitje zwoarder is
en myn skoers noa beneen probeert te duwn,
nu da j der nie mée zyt

VERGAREN

Nathan werkt hier nu een maand of twee, Mikey enkele weken. Jonge twintigers vol tomeloze, ongeleide energie. Omdat onze magazijnier er niet is, werken ze vandaag samen om de verkochte meubelen naar de opslagruimte te brengen.
'Hebben jullie die kleine, oude kast al naar achter gebracht?'
'Kijk, daar ligt ze, op die kar. Het was niet gemakkelijk hoor, om dat ding te demonteren.'
'Jongens, bij dit soort meubelen is het niet de bedoeling dat ze uit elkaar worden gehaald. Daarom komt de klant straks met een bestelwagen die groot genoeg is om zo'n kast in zijn geheel mee te nemen. Het meubel is heel stevig en zie je, de achterwand is genageld, wat betekent dat je al die nageltjes er nu eerst uit moet trekken.'
Beteuterd kijken ze naar de op elkaar gestapelde onderdelen. De rug van de kast ligt bovenaan, als een spijkerbed voor dwergen.
'Dat wisten wij niet hoor!'

'Als je iets niet weet is het beter dat je het eerst komt vragen, Nathan. Maar ik denk dat het, zo te zien, allemaal nog meevalt. Proberen jullie eens of je de kast opnieuw kunt vergaren?'
'Wat?' Nathan staart me niet begrijpend aan.
'Kijk samen rustig en aandachtig of je de kast opnieuw kunt vergaren. Als het niet lukt, kom ik helpen.'
'Ach, maar ik weet het', zegt Mikey. 'Je bedoelt dat we de kast moeten opkuisen. Vergaren zoals ze zeggen...'
'Neenee...'
'...in de vergaarmachine,' vervolgt Nathan snel, 'daar heb ik ook al van gehoord.'
'Zodat ze weer net als nieuw is', zegt Mikey vol enthousiasme.
'Nee, het heeft niets met reinigen te maken.'
'Is het weer zo'n West-Vlaamse uitdrukking?' vraagt Nathan misprijzend. Hij is afkomstig uit Oudenaarde en spreekt een heel ander dialect.

'Nee, het is perfect Nederlands. Het betekend iets samenbrengen. Ineen steken.'
'Ja, zodat het nooit meer uit elkaar kan', zegt Mikey.
'En dat de kast dan sterker is dan ooit voorheen', vervolgt Nathan glunderend.
'Maar nee,' zeg ik, terwijl een plotse vermoeidheid over me heen valt, 'vergaren is iets in elkaar steken, in dit geval de kast weer monteren zoals ze was.'
'Nu begrijp ik het!' zegt Mikey. 'Maar jij kunt het wel moeilijk maken hoor.'
'Waarom zeg je dat dan niet meteen?' zucht Nathan.

WEG

Mè n stik van vuuve zoate k verstroaid
de verve van n toog te peeln
Oender de bordeau n loage zat r
n blauwe en ton n gespikkelde
en doaroender nog n andre woa da
andre minsn an a gezeetn, en doaroender
were n andre, t peelde gemakkeluk of
Eurn ee k doa gesleetn
Diene n toog is weg
diene café bestoa nie mée
de caféboas is oolange doad
en we betoaln nu mè euroos

NIE GEZEID

We stoenn tegoare deur de ruute te kykn
de latste kée da k èm zoage
‘Zy j zeekre da da t éeste verdiep is ier?
T is lik zoa ooge da w ier zittn’
De verpleegsters stoakn èm in ne slapzak
moa ka èm were losgemakt
Da voend n géestig; overèks doen
teegn droad zyn
Je kéek noa buutn en je wréef over zyn ooft
Je koste da goed, over zyn ooft wryvn
T oar van boovn leit n upsyts
en da upsyts wréef n noa beneen
Je boag zyn ooft zoa dak n boovnkant
goed koste zien; je kéek noa my
en j oalde zyn skoers up lik of dat n wilde zeggn:
‘en ik die vroeger zoaveel oar a!’
Twoarn van de latste woordn
dat n nie teegn my gezeid ee

DAAROM

In de pauze opent Nele een pakje koeken en deelt ze uit.
'Wil je ook een koekje Wahid?'
'Waarom?'
'Zomaar', zegt Nele.
'Wat? Zomaar? Wat is zomaar?'
'Gewoon, zonder dat er een reden voor is.'
'Ik weet het', zegt Wahid. 'Een beetje zoals daarom.'
'Wat bedoel je?'
'Soms als ik vraag waarom, zeggen zij: daarom!'


Even is het stil. Ondertussen neemt Wahid een koekje.
'Doe je niet mee met de ramadan, Wahid?' vraagt Jelle.
'Nee', zegt Wahid.
'Waarom?' vraagt Jelle.
'Zomaar', zegt Wahid.
'Hoezo, zomaar?' vraagt Jelle.
'Daarom!' zegt Wahid.

maandag 28 mei 2018

MAWDA

De afgelopen week geloofde ik mijn oren niet toen Bart De Wever botweg verklaarde dat de ouders van Mawda mee schuld hadden aan de dood van hun kind. Het is angstaanjagend hoe hij de zaken weet om te keren en te vereenvoudigen tot een slogan die als gegoten zit in het hoofd van diegenen die daar maar beperkte ruimte beschikbaar hebben. De ware schuldigen zijn natuurlijk de politieke verantwoordelijken van ons migratiebeleid dat ernaar streeft de vluchtelingen te ontmenselijken. Daardoor wordt er met hen geen rekening meer gehouden, ook niet tijdens het kat en muis spel tussen de politie en de gewetenloze smokkelaars.
Dankzij dit migratiebeleid kunnen onze ordehandhavers zestig kilometer lang op een minibus jagen met een mensensmokkelaar aan het stuur die er alles aan doet om uit de handen van het gerecht te blijven, bereid is levensbedreigende risico’s te nemen met zijn voertuig waarvan de lading bestaat uit dertig mensen — waaronder gezinnen met kinderen — wiens grootste misdaad het is dat ze op zoek zijn naar een beter leven.
Minister Jan Jambon en staatsecretaris voor Asiel en Migratie Theo Francken gaven te kennen dat ze het eens waren met hun partijvoorzitter. Terwijl zij als beleidsvoerders aan de touwtjes trekken wanneer onze ordediensten met vier politiewagens de jacht inzetten en hierdoor niet alleen de vluchtelingen maar ook de levens van talloze andere automobilisten tijdens een wilde achtervolging in gevaar brengen.
Zij dragen de verantwoordelijkheid wanneer de voortvluchtige crimineel als een in het nauw gedreven dier onvoorspelbare sprongen maakt waardoor een politieman tijdens de achtervolging een wapen trekt, op een voortrazend blik vol mensen schiet en daarbij talloze slachtoffers maakt. Want naast de ontroostbare familie is ook de politieman er kapot van dat hij een kind van twee de dood heeft ingejaagd.
Merkwaardig genoeg komt deze versie van de feiten door de ordediensten niet overeen met wat de ouders van het kind nadien verklaarden. Er werd inderdaad geschoten op de rijdende minibus, maar zonder slachtoffers te maken. Het dodelijke schot werd volgens hen pas afgevuurd toen de minibus stilstond en de mensen uitstapten.
Het zou de eerste leugen niet zijn die de overheid ons in deze kwestie probeert wijs te maken. Ook de bijgeroepen wetsdokter en het parket ontkenden eerst nog een tijdlang ten stelligste dat het kind door een politiekogel was geraakt. Gelukkig waren de inzittenden van het busje mondig genoeg om te verhinderen dat de zaak met een leugen werd toegedekt waardoor het gerecht en onze ordediensten voor het oog van heel de wereld schaamteloos te kijk werden gezet. Schoorvoetend gaven ze toe, evenwel zonder hun excuses aan te bieden voor het verspreiden van onwaarheden.
Moet men mensensmokkelaars dan vrijuit laten gaan? Natuurlijk niet, maar is de enige mogelijkheid om ze te vatten het inzetten van een gevaarlijke achtervolging waarbij agenten het voertuig onder vuur mogen nemen? Stel je eens voor dat een busje van De Lijn vol Belgische passagiers gekaapt wordt door een terrorist; zouden ze ook zo opgejaagd en zestig kilometer lang in gevaar gebracht worden? Zou een agent gemachtigd zijn om op deze rijdende of stilstaande, met reizigers gevulde bus schieten?
Bijgevolg zijn niet de ouders maar het migratiebeleid van Francken, Jambon en De Wever, samen met de mensensmokkelaars, verantwoordelijk voor de dood van de peuter Mawda.

MOOI

Hoewel hij de hele tijd grapjes maakt - hij is overduidelijk een fan van slapstick - is er ook altijd die sluier van droefenis die om hem heen hangt. Een vrolijke ziel die bruusk wakker werd geschud toen hij zag hoe zijn beste vriend vermoord werd en daarna moest rennen voor zijn leven.
Er stond hier lange tijd een oude piano in onze inkomhal. 's Avonds toen hij klaar was met werken, en na controle van zijn rugzak aan de kassa, nam hij afscheid, en even later hoorde je dat aarzelend op gang komende, prachtige 'Love theme' uit de soundtrack van de Godfather. Hij speelde het heel breekbaar. Hij is dol op deze trilogie, op alles van Scorcese trouwens. Het zou me niet verwonderen mochten deze films mee aan de basis liggen aan het feit dat hij in zijn thuisland zelf ook een niet onverdienstelijke filmmaker geworden is.
De middagpauze loopt op zijn einde. Hij staat straks aan kassa en strijkt nu voor de spiegel de haren op zijn kalende hoofd en van zijn baard glad.
'Het is goed Wahid, je bent mooi.'
'Ik ben niet mooi', zegt hij. 'Zes jaar geleden ben ik andere man geworden. Zes jaar geleden hebben ze alles van mij afgenomen. Soms voelt mijn hoofd zo groot (houdt zijn handen hoog boven zijn hoofd wijd uit elkaar). Mijn mama is nog in Irak. Heel ziek. Ik weet niet wat ik kan doen. Ik wou dat ik familie kon helpen. Ik wou dat ik goed werk had, niet om veel geld te verdienen, geld is niet zo belangrijk Rino, zoals nu is goed, maar wel werk dat ik graag wil doen...
Vroeger was ik mooi. Moest ik werk doen dat ik wil doen zou ik mooi zijn. Moest ik in huis wonen waarin ik wil wonen zou ik mooi zijn. Moest ik vrienden hebben hier zou ik mooi zijn. Maar ik loop 's avonds langs de straat Rino, ik weet niet waar naartoe... Ik heb geen doel. Ik spreek moeilijk de taal, ik weet het niet, wat moet ik doen? Ik zou terug willen, maar mijn land is hel geworden. En man die nu verkiezingen gewonnen heeft is real, real maffia!'
Hij schudt het hoofd en drinkt zijn kop thee leeg.
'Situatie was al slecht maar is nog slechter nu...'

BLAUWREEGN

T rint bloemm uut uuzne blauwreegn
Nen tuunier skatte de boam tachntig joar oed
Frank at t gezeid dat t stief gienk woain
Ze riekn noa lange geleen en t doe zéer an myn erte
moa klimm in die trossn is lik n féeste voe de katte
En doarachter ziej t gewend da ze doa angn
Nu vooln ze en masse up de groend
Eést de magnolia en nu dadde

NOAIS

K ryn vrée vele lanst Vlamske weegn
deur da k oole doage
van Meulebeke noa Oavelgem moete
weg en were – gelukkeluk niet te voete – 
en k komme wel overools omleggingn teegn
moa noais nen coureur mè n doenker vel

SYSTEM KAPOT

'Wahid, wanneer ramadan?
'Ik denk, nog vijf dagen.'
'Jij denkt? Weet jij niet zeker?'
'Nee, niet helemaal zeker.'
'Maar hoe jij beginnen met ramadan als jij niet weet wanneer begint?'
'Maar ik doe niet mee met ramadan. Vrouw en kinderen wel, maar ik niet.'
'Waarom niet?'
'Omdat ik en grote baas (wijst naar boven) problemen hebben. Bad communication. Ik kan grote baas niet bereiken. System kapot. Maybe a virus.'
'Jij toch moslim, Wahid?'
'Ja, maar baas is ons vergeten. Wij, de mensen in Irak. Ik weet niet of hij naar beneden kijkt, maar als hij kijkt ziet hij ons niet. Of misschien wil hij niet kijken.'
'Dus jij roken en drinken?'
'Jaja! En eten tijdens ramadan! Waarom niet? Al die problemen in Irak, en de boss don't care. Now ramadan and I don't care.'

RUSTIG IN IRAK

'Oe is t?' Wahid lijkt wel zo'n Cubaanse revolutionair zoals hij 's morgens met die kaki pet en jasje plus zwarte zonnebril binnenvalt.
'Oe is t, menier?'
'Goed! En met jou?'
Op slag verdwijnt zijn vrolijkheid.
'Zozo. Beetje beetje.'
'Hoezo?'
'Is moeilijk, veel denken. Niet slapen. Altijd denken, hier', hij grijpt naar zijn hoofd.
'Waarom? Is er iets? Heb je problemen?'
Hij lacht, een moedeloze grijns op zijn gezicht.
'Maar problemen, Rino... Viel problemen! En denken, altijd denken, kijk,' hij neemt zijn pet af en wijst een plek aan op zijn hoofd waar hij kalend is, 'als ik wakker word, altijd veel haar op kussen!'
'Je haar valt niet uit door te denken, Wahid.'
'Toch, toch. Altijd haar op kussen! Ik lig te draaien en kan niet slapen... Altijd denken aan mijn kinderen, mijn vrouw, mijn werk, mijn future hier, mijn familie in Bagdad... Is moeilijk Rino!'
Ik ben bezig met de planning. Hij komt naast me staan.
'Heb je het nieuws gehoord? Amerika trekt zich terug uit de deal met Iran?'
'Jaja... Dat is goed Rino!'
Eventjes sta ik perplex. Hoe kan dat nu goed zijn? En had ik niet gelezen dat de relaties iets beter waren tussen Iran en Irak? Dat de gezworen vijanden een akkoord ondertekend hadden om militair te gaan samenwerken? Maar het is al eerder gebeurd dat een medewerker uit een bepaalde regio een heel ander verhaal vertelt dan wat we in onze media te horen krijgen. Zoals wat Bilal dagelijks aan verschrikkingen over Syrië wist, hier soms pas weken later vermeld werd in het nieuws.
'Waarom is dat goed?'
'Echt! Héél goed!' Zijn ogen stralen. Hij kijkt gespeeld ernstig om zich heen als om zich ervan te vergewissen dat we alleen zijn - wat hij wel vaker doet alsof één of andere geheime dienst hem op de hielen zit - buigt zich dan naar me toe en zegt zacht: 'Want wanneer wereld problemen met Iran, dan eventjes rustig in Irak!'

TROUWN

We zoatn in noto en ze zei: 'Zoen we nie trouwn?'
Myn oarn gloeidn en kréegn troann in myn oogn
en myn kele trok toe, ort, we zyn ool vuufntwientig
joar tegoare – t akkoard, mè n oenderbreekinge
van n joar of twée, drie, moa de perfeksie bestoa nie
Ik a eur éegluk moetn vroagn, moa weet je wuk da t is?
We begostn joarn geleen tegoare mè ne café en ze zei:
'K voele my lik of da k getrouwd zyn' en t gieng mis
K wete nog oe smoarverliefd da k woare d éeste joarn
en ak moetn kunn, k liepe oolsan and in and
moa ze zei: 'we goan ozoa toch nie begunn?'
Dus der wos géen oar up myne kop die van plan wos
voe te vroagn of da ze myne rienk wilde droagn
Moa nu zoate k ier neevnst eur, wit lik n lyk
en sjanse da ze zy réed, of anders zoatn w in dyk
Ze réed en ze versméet van vietisse, 'wan meen tegoare
n uus gekocht en wuk ut r n twuk gebeurt?'
Ze stak de pienkers an noa reks en pakte eurne droai
'Moa doavoarn moetn w éegluk nie trouwn... Da kunn
we wok reegeln mè n samenlevingscontract!'
En met de troann nog in myn oogn lachte k by de gedachte:
ta géen oar geskild of ka doa in myn beste kostume gestoan

zondag 27 mei 2018

GRABJE

Het is de laatste dag van Feysal op onze werkvloer. Met gemengde gevoelens neemt hij afscheid. Aan de ene kant is hij tevreden dat hij zijn traject hier tot een goed einde heeft gebracht, langs de andere kant wacht hem een onzekere toekomst.
‘Rino, wil je komen om prijs te maken voor fietsen?’
Hij heeft nog enkele zaken opzij gezet om op zekere dag aan te kopen. Die dag is nu gekomen.
‘Fiets’, zeg ik. ‘Je wilt toch maar één fiets kopen, Feysal?’
‘Nee, ik wil twee fietsen.’
Verrast loop ik mee.
We komen bij een oude herenfiets. Deze is roestig en heeft duidelijk al heel wat kilometers op de teller staan. Maar de remmen werken nog, de ketting lijkt oké en de banden kunnen nog een tijdje mee. Ik raadpleeg mijn tabel en bepaal de prijs van de fiets.
‘Waar staat de tweede fiets, Feysal?’
Hij wijst naar een fitness toestel, het is een mini stepper. Dit is een klein toestel met twee pedalen waar je op kunt staan en die, naarmate je kracht geeft met je voeten, afwisselend op en neer bewegen.
‘Dat is geen fiets, Feysal.’
‘Dit is fiets Rino.’ Hij lijkt volkomen ernstig.
‘Waar zijn de wielen, Feysal? Waar is het stuur? Waar is het zadel?’
‘Maar kijk hier Rino, hier staat ‘fffiesst'.’
‘Hier staat niet fiets maar ‘Fast’ Feysal. Dat betekent snel. Daar staat ‘Slow’. Dat is traag. Daartussen zit dit hendeltje waarmee je de weerstand kunt afstellen zodat je snel of traag kunt trappen.’
Bewonderend staart hij naar het apparaat.
‘Wat is prijs Rino?’
We krijgen deze toestelletjes vaak binnen. En ook al varieert de prijs ergens tussen vijf en tien euro, toch raken ze over het algemeen maar moeilijk verkocht.
‘Zes euro’, zeg ik.
‘Wat!’ roept Feysal geschrokken. ‘Zes euro?!’
Hij zet een stap achteruit en schudt zijn hoofd.
‘Waar zijn wielen?! Waar is stuur?! Waar is zadel?!’
Daarna slaat me op de schouder en zegt lachend: ’Grabje!’
En ineens weet ik dat ik me geen zorgen over hem moet maken. Met Feysal komt alles goed.

ZOMERTYD

Gelukkeluk woarn we joenk u wier kwamm weunn
want der wos veel werk an
U we buutn zoatn uut te bloazn - ge zag binn
géen n and mée voa joen oogn van t stof -
wos ter in ne nof n bitje voddre n twien
die zyn trompette uutprobeerde:
de perfecte soundtrack by de bergn
stéenbrokkn en gebrookn dakpann
d oede pannelattn en d uutgesmeetn roamm
D oolve, skéeve en kromme klankn kletsten
teegn de veske, recht gemetste meurn
en voe der van of te groakn stoakn
we de betonmeulne were in gank
T ee zne tyd gedeurd, meen lange mè zakkn
mè stéens gesleurd moa nu is t werk gedoan:
overoal nieuwe roamm mè dubbel glas woarachter
da de katte bestudeert wie da der ool passeert
D oede pann mè nieuwe gecombineerd
t dak giesoleerd, de woaterleidinge erleid
d ofvoerbuuzn geskid, de meurn vanbinn mè koolk
geplakt in t wit en ool buutn gecimenteerd, nieuwn
illetriek en in uus lig ter nu van enstends ne parket
en ten lange latsn een we nof er an geleid
En binst da we nu buutn kaffie zittn te drinkn
in de skowte woa dat der n doaze in myn kietn byt
speelt da trompetiestje ‘zomertyd’

VEILIGHEIDSSCHOENEN

Het is voorlopig de warmste dag van het jaar. Ieder levend wezen verstopt zich in de schaduw, op de menselijke soort na dan. Deze schepsels laten zich niet dicteren door de natuur en de seizoenen. En vooral hier niet, in het Dallas van Europa, een plaatsnaam waarmee deze contreien – met dank aan enkele West-Vlaamse ondernemingen – een goeie tien jaar geleden werden bedacht.
Een vrachtwagen van de kringloopwinkel gevuld met meubelen komt achteruit opgereden. De aanhoudende hitte belet niet dat de klanten tafels en stoelen, bedden en kasten nodig hebben. Om uit te laden heb ik er, naast de magazijniers, ook enkele sterke krachten uit de sortering bij gehaald. Dit met het oog op een oude, broze vitrinekast maar meer nog voor de antieke, ongewoon hoge en lange massieve eikenhouten dressoir waar vermoedelijk al decennia lang menige rug een blijvend letsel door heeft opgelopen.
En natuurlijk ook omdat we ons dan met z'n allen snel weer uit de zon terug kunnen trekken.
Vele handen maken kort werk.
De chauffeur ontgrendelt de laadklep die verticaal als afsluiting dient en laat die hydraulisch kantelen waardoor het een laadbrug wordt. Terwijl de bijrijder de goederen op de vrachtwagen losmaakt valt mijn oog op het schoeisel van Jelle.
'Waar zijn je veiligheidsschoenen, Jelle?'
'Die ben ik vanmorgen in mijn haast thuis vergeten...'
Toen ik nog maar pas bij de kringloopwinkel werkte, volgde ik de cursus 'Leiden en begeleiden op de werkvloer'. Op een bepaald moment bracht de lesgever veiligheidsschoenen ter sprake. Hij haalde een paar voorbeelden aan van arbeidsongevallen waarbij de leidinggevende werd vervolgd omdat deze er niet op had toegezien, die bewuste dag, dat zijn medewerker veiligheidsschoenen droeg. Het waren ongevallen met vaak langdurige tot zelfs levenslange werkonbekwaamheid tot gevolg. Aangezien er niet voldaan was aan de minimum voorwaarden weigerde de verzekering om tussenbeide te komen.
Maar gelukkig woont Jelle hier vlakbij dus stuur ik hem naar huis om zijn schoenen te halen, ondertussen niet zonder enige wrevel bedenkend dat je ogen op je gat moet hebben en altijd op je hoede dient te zijn, elke dag opnieuw, ook al is het meer dan dertig graden en heb je inmiddels al honderd keer herhaald hoe gevaarlijk het is om zonder aangepast schoeisel te werken en wat de gevolgen kunnen zijn.
Het valt wellicht te wijten aan de hitte dat ik me zo erger aan dat feit hoewel ik de situatie probeer te relativeren. Jelle was immers aan de late kant doordat zijn hond was weggelopen dus kan het best dat hij in zijn haast vergat om van schoenen te wisselen. Bovendien deed hij niet moeilijk en was hij direct bereid zijn werkschoenen te halen. Voor alle zekerheid laat ik mijn blik nu over alle voeten gaan. Grappig die korte broeken met daaronder de lompe, zware schoenen met stalen toppen – tot ik bij Feysals schoeisel kom. Ik kan mijn ogen niet geloven. Hij draagt donkerroze slippers die heel mooi combineren met zijn donkere huidskleur. Verbluft staar ik naar de vrolijke, kleine plastic bloemen tussen zijn tenen.
'Feysal!'
Hij gooit zijn hoofd achteruit en begint te lachen.
'Het is niet grappig Feysal. Waar zijn je veiligheidsschoenen?'
'In mijn kastje, Rino. Want veel warm.'
'Toch zul je ze moeten dragen, Feysal. Zonder je veiligheidsschoenen mag je niet werken.'
Verbijsterd staart hij me aan.
'Kan niet Rino! Kan niet!' Hij wijst naar de zon. 'Veel, veel warm!'
'Ik weet het Feysal maar kijk,' ik wijs naar mijn voeten, 'denk je dat ik het plezierig vind om als het zo warm is mijn veiligheidsschoenen te dragen? Maar ik moet, anders kan ik niet werken.'
'Jullie zijn gek!' roept hij en woest draait hij zich om. Iedereen staat te lachen terwijl Feysal ongemotiveerd naar de kleedkamer slentert. Straks zal hij hier opnieuw verschijnen, nors en zwijgzaam voor zijn doen, maar helemaal in orde voor de verzekering.
Ik kijk hem na terwijl hij in het duister van de winkel verdwijnt. Eigenlijk moet ik hem gelijk geven. Dit is geen weer om met veiligheidsschoenen te werken.
Hoe is het zover kunnen komen?
Maar ik zwijg. Want we wonen in het Dallas van Europa.
Hier laten de mensen zich niet dicteren door de natuur.