maandag 27 januari 2020

KERSTSTER

Het is een oud, klein bakkerijtje. Je kunt er maar met vier mensen tegelijk binnen. Uit de tijd, maar degelijke kwaliteit. Net zoals de bakkerin en de bakker, beiden ook al niet meer van de jongsten, maar altijd op hun zondags - hij weliswaar met een smetteloos witte schort boven zijn hemd en zijn kostuumbroek.
De zaterdagen dat ik werk, hou ik er halt voor een koffiekoek. Alleen al voor de geur die er hangt van verse pistolets, zou je er binnengaan.
De bakkerin zegt niet meer dan nodig, de bakker zegt nog minder. Ze staan hier al heel hun leven, ze hoeven zichzelf niet meer te verkopen. What you see is what you get.
Vandaag is het de bakker die komt aangelopen; een grote, kloeke man met vlezige, rode wangen.
'Een kerstster.'
Hij neemt een stervormige koek uit een grote, overvolle mand, legt ze op de weegschaal en stopt ze daarna in een papieren zakje. Dan zegt hij in één keer meer dan hij al ooit tegen me heeft gezegd.
'Jij werkt in de kringloopwinkel hé? Zijn jullie iets met een zak hondenvoer? Onze hond is gisteren gestorven en we hebben nog een zak staan.'
Hij zegt het gehaast, want er is nog veel werk.
'Tuurlijk', zeg ik.
Het is die trui van me die me verraden heeft.
'Was hij ziek?'
'Het was een 'ze', en het is twee weken geleden plots begonnen. Daarvoor leek er nog niets aan de hand. Maar op een dag wou ze niet meer eten. Ze bleek met een gezwel te zitten en we hebben nog een stuk van haar lever laten wegsnijden. We hadden dat beter niet gedaan. Maar ge doet voor wel en zij snijden graag hé.'
Hij tikt de prijs van de koek in het kassaregister.
'Hoe oud was ze?'
'Niet zo oud hoor, pas twaalf jaar. De laatste dagen wou ze alleen nog maar bij mijn vrouw zijn. Ze sleepte zich voort, achter haar aan. Het is maar een hond maar toch…'
Die grote man staat daar met vochtige ogen naar me te kijken, of beter, hij kijkt door me heen, lijkt te dromen. Waarschijnlijk ziet hij nu zijn hond.
Ik scharrel in mijn kleingeld en kan het bedrag passen. Ik leg het in een glazen schaaltje boven op de hoge winkeltoog.
'Ze had zoveel pijn. De dierenarts heeft haar toen nog een cocktail gegeven via een spuitje waar ze helemaal van opkikkerde. Eventjes dachten we dat we haar terug hadden. Maar een dag later was ze weer doodziek. Hij stelde voor om nog zo'n spuitje te geven, maar dat hebben we niet gedaan. Het kost stukken van mensen en het helpt toch niet. Maar ik had niet verwacht dat het ons zo ging raken…'
Ik reken af.
'Welk ras was het?'
'Zo'n wit hondje, niet te groot, allez ik kan er nu niet opkomen!'
'Een malteser.'
'Ja, zo eentje. Maar dat zijn slimme beestjes hoor! Ze zat altijd bij ons, en ze was maar gerust als we er allebei waren. En als we weggingen, ging ze mee. Het doet raar als je nu in huis gaat.'
Hij haalt een vel keukenpapier uit de zak van zijn witte short, wrijft er zijn ogen mee droog en snuit zijn neus.
'Mijn vrouw zou er weer één willen, maar ik moet geen hond meer hebben. Als dat maar zolang leeft…'
Ik wens hem sterkte, neem afscheid met de zak hondenvoer onder mijn arm, het zakje met de kerstster, en vertrek.
Wedden dat ik de volgende keer weer geen twee woorden krijg?

Geen opmerkingen: