vrijdag 30 december 2016

VLIEG

Een keer per jaar stofzuigen we de zolder. Ons huis is groot, te groot om eerlijk te zijn. We hebben voldoende plaats om al de spullen die we niet meer nodig hebben maar waar we geen afstand van kunnen doen te stockeren zodat we de zolder niet hoeven te gebruiken. Dat vergemakkelijkt het stofzuigen in hoge mate. Niets dat verplaatst moet worden. De hele oppervlakte in een vloeiende zigzagbeweging beroeren met de zuigmond die al het stof en vuil met een verrassende kracht katapulteert doorheen die schokkerig dansende stofzuigerslang.
Vandaag was het zover, en ik had er zin in.

Halverwege verving ik de stofzak. Het laatste deed ik de spinnenwebben in de hoeken en rond de ramen. Spinnen zoeken naar de meest winstgevende locaties om hun constructies te monteren, en waar vang je een prooi op een donkere zolder gemakkelijker dan aan een van die ramen, allebei met die typische barst in het glas? Spinnen sloven zich uit om zo'n vangnet onzichtbaar te maken en toch, ook al veranderen die webben na verloop van tijd in vormeloze stofnetten ontdaan van al hun finesse en subtiliteit en kun je ze van meters ver waarnemen, dan nog raken er vliegen in verstrikt.
Je zou denken dat, wanneer een vlieg zich vast gevlogen heeft in zo'n web, dit voor de anderen qua waarschuwing kan tellen. Toch hebben hier op enkele vierkante centimeter tientallen vliegen een doodstrijd geleverd. Misschien zie ik het verkeerd, komen vliegen hier – aan het eind van hun Latijn – gewoon om te sterven, een laatste blik op die onbereikbare wereld achter glas. Ofwel wilden enkele stoutmoedige vliegen die ene bevrijden, zoals een naar de bakkerij fietsende liefhebber van een mooie zonsopgang achter een, het kanaal in duikelende wagen springt om nooit meer boven te komen.

Wie weet wat er in de bovenkamer van een vlieg omgaat?

Sinds ik, toen ik klein was, de vleugels uittrok van een vlieg, loop ik gebukt onder een last. Eerst negeerde ik het schuldgevoel en sloeg ’s zomers met een mepper honderden vliegen plat die de kat dan oppeuzelde. Tot ze er op een dag genoeg van had en daarna bleven de vliegen liggen wat mij de jacht deed staken. Het gebeurde, zoals ik al zei, lang geleden, toen ik de smaak van het stofzuigen nog niet te pakken had. Die kat heeft massa’s vliegen het leven gered. Kort daarna kantelde er iets in mijn hoofd, en kon ik geen vlieg meer kwaad doen.
Ik moet bekennen dat vliegen me met het verstrijken der jaren steeds meer fascineren. Dat kleine wonder der natuur. Die verbluffende hoogstandjes in luchtacrobatiek gekoppeld aan ongekunstelde nederigheid, alsof het vanzelfsprekend is. Maar zelfs als ze gewoon stil zitten: het stretchen en roteren van die delicate vleugeltjes, het enthousiaste wrijven in die pootjes. Alsof ze grote plannen hebben. Want ook al leeft een vlieg slechts dertig tot veertig dagen, waarom zouden ze er niet van dromen om binnen die tijdspanne iets fundamenteels te veranderen? Iets te betekenen waardoor iedere vlieg hen nadien bedenkt in hun gebeden? Dat steentje te verleggen in die rivier op aarde?

Lang geleden stuitte ik in de bib op een boekje over de vlieg. Het stond vol merkwaardige feiten die ik om de een of andere reden nog steeds ken. Zoals dat vliegen over twee facetogen beschikken die elk uit een vier duizendtal kleine, zeshoekige ogen bestaan waarmee zij bewegingen detecteren waarvan de bron soms nog niet weet dat hij ze maakt. Of dat een vlieg per seconde tweehonderd keer met de vleugels fladdert en ondertussen alweer twee meter verder is. Of dat larven van vliegen gebruikt kunnen worden om wonden schoon te maken. Of dat ze 's nachts op je lippen komen zitten om te proeven van je speeksel.
Ik las ergens dat spinnen daarentegen eerder toevallig in je mond belanden terwijl je slaapt. Mensen eten gemiddeld per jaar zo'n veertien spinnen op. Stel je voor dat zo'n spin helemaal niet toevallig in je mond terecht komt, maar dat zij daar gewoon zit te wachten in de hoop dat er een vlieg komt drinken. En dat ze toeslaat, even krachtig en verrassend als een krokodil die een jong hert vanuit het niets overvalt en het water in sleurt, en die kansloze vlieg – dronken van genot – met nijdige prikken verdooft en inpakt. En dat allemaal in de beschutte holte van je mond terwijl jij vredig verder slaapt.
Je mag er niet aan denken.

Ik had een verdund hulpstuk op de stofzuigerbuis gemonteerd waarin de achter elkaar aan wapperende, dikke slierten spinnenweb vol kadavers verdwenen. Sommigen vielen op de grond en ik haastte me ze op te zuigen. Een paar keer had ik de indruk dat er nog beweging in zat maar de zuigkracht was zo groot dat ik het nauwelijks kon zien. Het leek me ook onwaarschijnlijk, want het was hier zo koud en vliegen zoeken toch de warmte op? Ik was even uit het oog verloren dat hun vrijheid momenteel aan banden lag.
Al stofzuigend herinnerde ik me dat sommige vliegen tot een maand als larve leefden voor ze ontpopten. Stel je voor dat je dan op je eerste dag als vlieg in zo’n web terecht kwam… En er was geen spin te bekennen om je uit je lijden te verlossen. Enkel afwachten tot je maandje erop zat, of tot dat je door ontbering omkwam.
Op dat moment zag ik een vlieg houterig over de houten vloer kruipen. De spieren stram door de koude of te weinig beweging of verlamd van angst voor die stofzuigerslang. Ik kreeg medelijden met het schepsel. De toekomst zag er bar uit. Geboren in de ijstijd. Je leeft maar je zult nooit optimaal van dat leven genieten en geen god die met je bezig is. Of zou er een hemel voor vliegen bestaan?

Toen ik ’s avonds naar tv zat te kijken dacht ik plots weer aan die vlieg die daar kroop over de oude houten plankenvloer van die eindeloze zolder. Het was dus meer dan waarschijnlijk dat ik dan toch levende vliegen opgezogen had. De ongelukkigen met de kracht van een orkaan mee geslingerd tot diep in die benauwde ruimte waar de storm nog een hele tijd woedde en waar je – hoe goed voorzien je ook was - geen vleugel voor je ogen zag. Om wakker te worden in die ondefinieerbare massa van vuil waar je nooit meer uit zou komen.
Zouden er overlevenden zijn? Wat ging er in hen om? Zouden ze zich als het slachtoffer van een natuurramp beschouwen? Zouden ze er enig begrip voor kunnen opbrengen dat ik, de god van dit huis, het nodig vond te stofzuigen die dag?

Geen opmerkingen: