woensdag 20 mei 2020

POSITIEF

Wanneer je op een hard zaadje bijt, waarschuwt een zenuw in je kies je via een pijnscheut. Bij een ontzenuwde, gevulde kies bestaat de kans dat niet het zaadje maar de kies het begeeft. De tandarts toont me de foto waarop de barst te zien is. Een abces heeft het euvel aan het licht gebracht. Er is niets aan te doen, het ding moet eruit. De eerste tand die ik als volwassene verlies. Ik ben drieënvijftig nu, het kan erger.
Maar toch, opnieuw een plaats waar verval zich aftekent.
Omdat de zenuwbanen in mijn mond een grillig parcours volgen, en de tandarts in het verleden tot twee keer toe een zenuwbaan vernietigd heeft bij het plaatselijk verdoven, stuurt hij me deze keer naar het ziekenhuis.
Zo'n beschadigde zenuw moet opnieuw aangroeien, wat zo'n zes maanden duurt. Ondertussen werken je smaakpapillen niet meer, en kun je alleen maar ruiken hoe lekker de gerechten en dranken smaken die op tafel komen. Je mond is een werktuig geworden waar je dingen in stopt, vermaalt en doorslikt. Eten is geen plezierige maar een onvermijdelijke bezigheid geworden. Omdat je tong al die tijd verdoofd aanvoelt moet je daarenboven goed opletten terwijl je eet - voor je het weet speel je er een stuk van binnen.
De tandarts kan me niet verzekeren dat het niet nog eens gebeurt en een derde termijn zes maanden niets smaken wil ik ten alle prijze vermijden. Vooral wanneer hij bekent dat hij een patiënt heeft met hetzelfde probleem, en bij wie het niet meer goed gekomen is. De man blijkt voor de rest van zijn leven veroordeelt tot smakeloos eten. Hij zucht.
'Het is toevallig ook nog eens een oom van me.'
Op vrijdag 13 maart heb ik een consultatie in het ziekenhuis om de kies onder algemene verdoving te laten trekken. Jammer genoeg of tot mijn grote geluk werd de afspraak verkeerd ingeboekt en wil de odontoloog me gewoon plaatselijk verdoven. Hij begrijpt wat er misgegaan is, maar vandaag kan er niets meer voor me gedaan worden. Ze zijn in alle voorbereiding voor de corona-epidemie en bereiden zich voor op het ergste. Er wordt een nieuwe afspraak gemaakt voor vrijdag 17 april.
Maar ook die afspraak wordt enkele weken later via een berichtje uitgesteld en opnieuw ingeboekt voor vrijdag 15 mei. Begin deze week krijg ik de boodschap dat ik me de 13de 's ochtends vroeg moet aanbieden voor een coronatest. Aangezien ik geen gewag maak van koorts, moet hoesten of grieperig ben en er dus geen concrete aanwijzingen zijn dat ik in contact gekomen ben met een coronapatiënt, volstaat een test met het neusstaafje.
Om zeven uur dertig 's ochtends bied ik me aan. Wat een verschil met de vorige keer waarbij ik enkel vriendelijk werd verzocht mijn handen te ontsmetten bij het binnenkomen. Nu moet ik langs twee pompjes met ontsmettingsmiddel, terwijl ik nauwlettend in de gaten gehouden wordt door een verpleger die de vrouw voor me berispt omdat ze haar mondmasker niet bij heeft.
'Mensen, jullie hebben mondmaskers gekregen van de gemeente! Gebruik ze dan ook!'
Ook ik heb mijn masker in de wagen laten liggen maar als hij mijn trui van de kringloop ziet, vraagt hij of we alweer open zijn, en zegt dan dat hij deze week met materiaal langs zal komen terwijl hij een maskertje aan mijn oren haakt.
Ik word doorgestuurd naar een verpleegster die mijn temperatuur meet en een volgende die me naar de automaat waar ik me moet registreren begeleidt.
Wanneer er al enkele wachtenden in de gang zitten, met meer dan de nodige afstand van elkaar, komt een vrouw met kloeke stappen dichterbij, iemand die de weg kent.
'Ik ga toch vragen of ik niet een kwartier vroeger mag beginnen', zegt ze, nadat ze een blik op ons geworpen heeft. 'Ik heb niet graag dat ze zitten te wachten.'
Nog een kwartier later opent ze haar deur.
'Ja, tegen dat ik al dat beschermingsmateriaal om heb', zucht ze, en roept de eerste binnen. Elke keer er ergens iemand rechtstaat ontsmet ze meteen de leuning en het zitvlak van de stoel. De test zelf stelt niet zoveel voor.
'Niet bang zijn', zegt ze en schuift het staafje naar binnen, een lichte pijnprikkel die overgaat in een plaatselijke verhitting.
Twee dagen later bied ik me opnieuw aan. Nu heb ik mijn masker wel bij.
De verpleegster komt me halen, we zitten in haar smetteloze bureau. We spreken elkaar door de mondmaskers heen, ik zie haar gezicht op de foto op haar witte jas.
'Ze worden hier allemaal ziek', zegt ze. 'Elke dag vallen er collega's uit. Vandaag sta ik er hier ook alleen, mijn collega is opgenomen met hartstoornissen. Ze is nog maar in de dertig.'
Een schuifdeur gaat open, ik mag nog eens naar het toilet. Daarna moet ik mijn kleren uitdoen, er ligt een papieren slip en een schortje klaar op het bed. Ik krijg een tas om m'n spullen in te stoppen, alsook mijn bril en mijn gsm.
'Allez, kruip maar in je bed', zegt ze. Ik trek het laken tot aan mijn kin. Daar legt ze nog een deken overheen. Ze rijdt me door enkele gangen en parkeert me ergens in een ruimte waar nog bedden met patiënten staan te wachten. Iemand ligt er te kreunen. Een jonge verpleegster komt een infuus aanleggen. Kleeft de naald met grote klevers vast aan mijn hand. Ik vraag me af wie er hier zoal de laatste weken naar deze plafondafwerking heeft liggen kijken. Er speelt muziek. Studio Brussel. Nick Cave.
Verwacht het onverwachte.
'Ah, dat is die meneer van wie zijn tand onder algemene verdoving getrokken moet worden', zegt de tandentrekker. Er wordt een zuurstofmasker boven mijn mond gehangen. Buisjes worden verlegd. Een blauwe vloeistof komt mijn richting uit.
'Diep inademen', zegt de jonge verpleegster, ze heeft een mondmasker om en een verpleegsterskapje op. Ik kijk omhoog, de echo van 'Jubilee Street' nog in mijn oren, naar de verpleegster die boven me hangt. Ze doet me denken aan de cover van 'Nurse' van Sonic Youth, een schilderij van Richard Prince. Ze is jong, haar roodroeste halflange woeste kapsel steekt onder haar verpleegsterkapje uit, ze kijkt voor zich, naar het buisje met blauwe vloeistof, kijkt naar beneden, 'enkele keren diep inademen' zegt ze. Ik kijk nog eens goed: die witte strakke verpleegstersjas met die zachte welving en dan, haar ranke hals, die mooie donkerbruine ogen.
Nog een laatste verhaaltje voor het slapengaan.
Het is als opstijgen met het vliegtuig; je weet nooit of je weer zult landen.
'Gaat het?' vraagt een oudere verpleegster, ik wijs naar mijn keel, ben nog niet helemaal wakker en heb moeite om te praten. Er zit daar iets, ik denk dat ik moet kokhalzen.
'Ik ga je iets geven tegen de pijn', zegt ze. Ze loopt weg, komt meteen terug, en voegt iets aan de baxter toe. Er komt een dokter langs, de anesthesist.
'Ja meneer, er waren complicaties, we hadden wat problemen om uw ademhaling geregeld te krijgen. We moesten een katheder plaatsen maar dat lukte niet en zo hebben we een kleine verwonding toegebracht tussen uw mondholte en uw keel. Het is dat wat zo hinderlijk aanvoelt nu. Maar zoiets geneest snel, maakt u zich geen zorgen. En verder is alles goed verlopen, maar dat hoort u straks wel van de tandarts zelf.' Hij knikt nog eens vriendelijk en loopt weg.
Ik voel de draadjes kriebelen in mijn keel, probeer te slikken. Ik probeer me op iets anders te concentreren, het plafond, dit is de zaal waar ik eerst stond.
'Bent u al een beetje wakker meneer?', een verpleegster loopt langs, kijkt me even aan, en loopt door. Vreemd hoe snel je gewend raakt aan al die mondmaskers.
Ik word naar een kamer gebracht. Als ze me binnenrijden zie ik dat er nog iemand ligt. Hij heeft een jong gezicht. Een verpleegster die bij hem staat legt net uit dat het papiertje dat ze vastheeft vermeldt wat voor vloeiend voedsel hij de eerste dagen allemaal mag eten. Het tweede vel is een attest voor school.
'Nog geen zin om weer naar school te gaan?', zeg ik, als we weer alleen zijn. Hij kreunt.
'Doe me niet lachen', fluistert hij. 'Ze hebben mijn vier wijsheidstanden getrokken.' Rond zijn mondmasker zit een dubbele kap waar aan weerszijden een ijskompres tussen steekt.
'Gaat het meneer? Hebt u iets nodig?'
De verpleegster staat aan mijn bed.
'Mijn boek', zeg ik. Misschien kan ik straks een beetje lezen.
Pas als ze weg is, besef ik dat ik vergeten ben mijn bril te vragen.
De tandarts komt.
'Hoe gaat het?'
'Pijn bij het slikken', zeg ik.
'Ja, ze hadden wat problemen om een afvoerbuisje te plaatsen. Maar daar was ik niet bij. Ik heb het wel genaaid met enkele draadjes. U zult de eerste dagen wat problemen met slikken hebben. Verder is alles goed verlopen. De kies is eruit. Ook daar zit een draadje. Smaak je iets?'
'Ik proef bloed', zeg ik.
'Dat is een goed teken!', zegt hij en lacht. 'De eerste dagen geen warme dranken of warm eten. Alles lauw. De draadjes verteren vanzelf, u hoeft dus niet terug te komen. Rustig blijven, en proberen zacht of vloeibaar voedsel te eten, of kauwen met de andere kant van uw mond. Als er nog problemen zijn, neem gerust contact op.' Hij verdwijnt.
De oudere verpleegster komt langs.
'Heb je pijn?', vraagt ze. Ze is getraind in bezorgd kijken. Ik knik.
'Je tand?' Ik vertel haar van de kwetsuur in mijn keel. 'Ik ga eens zien wat er gebeurd is.'
Even later is ze terug met een bruisend glas water.
'Een Dafalgan', zegt ze. 'Heb je er thuis? Neem er maar eentje telkens je voelt dat het weer erger wordt.'
En: 'Er staat niets over je keel in het verslag.'
Ze verwijdert de pleisters die het infuus vasthouden, 'Niet schrikken', en tegelijk trekt ze er één uit alle macht af. Ze kijkt geschrokken op als ze ziet hoe behaard mijn handen zijn, 'Sorry', zegt ze zacht, en trekt de tweede er dan af, pijlsnel, ze kijkt alsof ze zo dadelijk in tranen uit kan barsten, 'het is niet erg', zeg ik. De waarheid is dat ik geniet van de afleidende pijn.
Ze trekt de derde sticker af, meedogenloos, maar haar ogen zijn poelen vol medelijden.
'En,' vraagt Greet als ik weer thuis ben en het hele verhaal heb gedaan; 'hebben ze ook iets over je coronatest gezegd?'
'Ja', zeg ik. 'De uitslag was positief.'
'Allez,' zegt ze opgelucht, 'toch iets dat goed was.'


Geen opmerkingen: