zaterdag 16 september 2017

DROOM

'Kan ik je spreken Rino?’
‘Tuurlijk, hoe gaat het met je?’
‘Een beetje Rino…’

We lopen naar mijn bureau en gaan aan weerszijden van de oude keukentafel zitten. Zoals we zo vaak hebben gedaan toen hij hier nog werkte.
Toen hadden we het over de regels van de Kringloopwinkel, bespraken het verschil tussen kar en kaartje, keken hoe hij de bus moest nemen om te werken op verplaatsing, zochten naar een oplossing zodat hij zich aan de Ramadan kon houden en tegelijk kon werken in deze hitte zonder eten of drinken. Ik luisterde naar zijn relaas over de aanslag die men de vorige dag had uitgevoerd in Afghanistan en waarbij zijn broer zwaargewond was geraakt, en naar de problemen die hij ondervond met zijn bazige huisgenoot hier in Avelgem. Langzaam won ik het vertrouwen wat in zijn geval niet vanzelfsprekend was want ik denk dat hij één van de koppigste mensen is die ik in mijn leven heb ontmoet. Verschillende keren hing zijn tewerkstelling hier aan een zijden draadje omdat hij niet wou buigen voor een of andere regel waaraan we ons hier allen moeten houden. Toch kwam het altijd goed. En ik zag hoe hij van een onbuigzame, verstarde moslimjongen evolueerde tot iemand die hier geïnteresseerd om zich heen begon te kijken. Met gemengde gevoelens registreerde ik ook hoe hij de teugels af en toe al eens vierde en op uitstap een pintje dronk. Want, waar wij, als inboorlingen een hele jeugd over doen om kennis te maken met het plezier en het gevaar van allerlei genotsmiddelen, dat moeten zij proberen te plaatsen in enkele jaren tijd. In sneltempo verwesteren.
En uiteindelijk, toen zijn jaar er hier bijna op zat, bespraken we zijn toekomst. Proberen aan werk te raken en Nederlands leren. Dat was het zowat.

Toen hij bij ons begon had hij net een huisgenoot gevonden om de onkosten mee te delen. Het is de normale gang van zaken. Dat kan een landgenoot zijn maar daarvoor moet je geluk hebben; Avelgem is maar een kleine gemeente. Als het niet lukt moet je genoegen nemen met iemand die uit een nog ander deel van de wereld komt en voor wie alles hier ook vreemd is. Met als gevolg dat de taalproblemen thuis nog groter zijn dan elders. Bijvoorbeeld als twee anderstaligen, elk uit een deel van de wereld gaan samen wonen, en enkel communiceren in het Nederlands dat ze reeds leerden. Maar het is hoe dan ook een meevaller als je iemand vindt, want je kunt er veel geld mee besparen. Geld dat je dan naar huis kunt sturen, waar de verwachtingen torenhoog gespannen zijn.

En soms komen er mooie vriendschappen uit voort.
Even vaak klikt het niet en blijft het een zakelijke overeenkomst.
Soms komen ze erachter dat ze zo verschillend zijn dat samenleven eigenlijk geen optie is. Jammer genoeg is vertrekken voor de laatst aan gekomene dan meestal ook geen keuzemogelijkheid meer. En uiteindelijk werken ze elkaar zo op de zenuwen dat woorden de geschillen niet langer op kunnen lossen.
Een keer moest de politie midden in de nacht naar zijn studio om de twee kemphanen uit elkaar te halen. Hadden ze de ware toedracht van de vechtpartij te weten willen komen, dan waren er vertalers aan te pas moeten komen. Maar hoe het precies in elkaar zat deed er niet echt toe.
Vreemdelingen moeten op niet al te veel sympathie rekenen, noch bij de politiediensten, noch bij de buitenwereld. Ook de meest breeddenkende mensen staan soms verrassend snel met hun oordeel klaar.

Hij is twintig. Hij heeft dingen meegemaakt die mensen niet zouden mogen meemaken. Hij is zo'n typische bootvluchteling. Hoe verschrikkelijk dat je zoiets kunt schrijven en dat het waar is. Hij heeft in Turkije maandenlang in de gevangenis gezeten zonder in beschuldiging te zijn gesteld. Hij heeft tientallen kilometers lang onderaan een vrachtwagen gehangen. Echt iets voor hem, jong en roekeloos.
Hij is een jonge man. Maar soms ook nog een kind. Als je een grapje maakt, dat lachje van hem! Of als hij een boek of een kader met een schaars gekleed meisje ziet... Je merkt het soms ook als je iets aan hem uitlegt.
Je kunt hem heel gemakkelijk aan het lachen maken. Maar als hij boos is laat je hem best een tijdlang met rust. Kortom; al bij al verschilt hij niet zoveel van de andere mensen die ik ken.

Zijn gezicht gaat schuil onder de klep van zijn pet.
'Wat scheelt er?' vraag ik, zoals mijn vorige huisdokter me soms vroeg, in een ver verleden. We imiteerden hem thuis, die strenge toon en die lijzige stem, 'Wat scheelt er!' Maar nu laat ik het wat warmer klinken. Hij kijkt naar me op. Het wit van zijn ogen kleurt roze.
'Het is vakantie Rino. Ik heb geen werk en moet niet naar school. Kan ik komen werken hier? Gratis?'
'Nee, jongen, dat mag niet. We doen niet aan vrijwilligerswerk.'
'Maar ik moet Rino! Ik anders bier drinken en drugs nemen!'
Ik slaag erin de kaken op elkaar te houden maar eigenlijk zakt mijn mond open.
'Jij bent slim' zeg ik. 'Te slim om niet te weten dat het verkeerd is om alcohol te drinken en drugs te nemen alleen maar omdat je niets te doen hebt. Ben je al naar het OCMW geweest om te laten weten dat je vrijwilligerswerk wilt doen?'
'Nee Rino...'
'Misschien hebben ze iemand nodig om te helpen bij de groendienst, of om boodschappen te doen voor mensen die moeilijk uit de voeten kunnen. Maar je kunt ook eens naar de bibliotheek gaan, en enkele boeken halen om je Nederlands te oefenen. Of hier rechtover, ben je al eens gaan zwemmen? Het is vakantie!'
'Nee Rino...' Hij slaat vermoeid zijn ogen neer, en kantelt zijn hoofd waarbij zijn pet weer voor zijn gezicht schuift.

Ik weet het. Het is allemaal flauwekul. Hij wil niet werken bij de groendienst. Of boodschappen doen. Naar de bib gaan, of een partijtje zwemmen. Hij wil hier zijn, de enige plaats waar hij mensen kent. Waar zijn vrienden werken. Waar er voor hem gezorgd wordt en waar, wat hij zegt, ernstig wordt genomen.
Ik brei er nog een hele rij aan - over de gevaren van alcohol en drugs, over de geneugten van een goed boek, dat hij een fietstocht kan ondernemen met vrienden, hier rechtover elke dag een partijtje kan gaan zwemmen - en kijk hem na als hij vertrekt.
Ik zie hoe hij zijn zomerjas in één lang vloeiend gebaar dichtritst tot aan zijn hals. Hij geeft me nog een hand en legt dat hand dan zoals altijd op zijn hart terwijl hij licht voorover buigt.
'Dank je Rino'.
Ik zie hoe hij naar zijn ex collega's zwaait. Hoe hij de omgeving hier nog eens in zich opneemt voor hij daarna door onze oprijlaan naar de hoofdbaan slentert.

Ik telefoneer naar het OCMW. Of ze daar een werkje voor hem hebben zodat hij iets om handen heeft. Normaal gezien is dat geen probleem, maar nu zijn ze bij de groendienst in verlof. Iets anders weten ze ook niet direct te verzinnen.
Waar moeten deze mensen dan naartoe? Ze zijn hier nu, we kunnen hen niet zomaar aan hun lot overlaten? Ze in hun huisjes stoppen en als het donker wordt, hopen dat alles goed zal komen.
In ieder boek over huisdieren staat dat je ze moet blijven aanspreken, en betrekken in het huishouden of dat ze anders naast je gaan leven, misschien zelfs verbitterd raken. Met mensen is het niet anders.

Ik denk aan de tijd toen ik twintig was. Aan het jeugdhuis waar ik kwam. Waar tijdschriften lagen en boeken, waar je een partijtje kon schaken. Waar je niets hoefde te consumeren maar waar je een drankje kon kopen, of je zelf meegebrachte drank kon opdrinken. Waar je gelijkgestemden aantrof, lees: leeftijdsgenoten. Waar je een praatje kon slaan, in een boekje kon lezen, gewoon eventjes rond kon hangen, waar je welkom was.
Ik geloof in de noodzaak aan dergelijke ontmoetingsplaatsen, nu meer dan ooit. Een openbare plaats die tot 's avonds laat open is, zodat wie behoefte aan contact heeft, ergens terecht kan. Voor jongens en meisjes, mannen en vrouwen en waar afkomst, kleur of geloofsovertuiging geen rol spelen. Een plek waar er niet gestigmatiseerd wordt.
Wat als we dé ontmoetingsplaats bij uitstek - onze toch leeglopende bibliotheken - hiervoor nu eens moesten open stellen? Een grote ontmoetingsruimte creëren te midden van de gemeente of de stad, ons grote kenniscentrum, waar je alle info over alles en nog wat kunt vinden, en de juiste mensen om bij deze informatie te komen? Wanneer de nieuwkomers zich hier vestigen, nemen we ze mee, daar naartoe, naar het hart van onze leefgemeenschap. In de hoop dat het weer begint te kloppen.
De kunst is om zo'n centrum laagdrempelig te houden. Er geen steriel gedoe van te maken maar iets dat uitnodigend werkt, en dat leeft. Een wereldcafé. Het zal heel veel denkwerk vergen over hoe je zoiets op een goeie manier tot stand kan brengen maar is dit niet zo'n buitenkansje waarmee we deze beginnelingen hier in onze maatschappij kunnen betrekken?
Nee, je hoeft het me niet te zeggen, ik weet het zelf ook wel, ik droom.

Deze jongen is twintig jaar oud. Hij woont in een studio met iemand die zijn vriend niet is. Hij heeft niets om handen. Wankelt in zijn geloof. Hij heeft hier niemand. En zoals hij zijn er tientallen, honderden, duizenden. Aan hun lot overgelaten mensen, ver van huis, ontheemd door oorlogsellende en getraumatiseerd door hen die zich verrijken met andermans sores. Wachtend in de duisternis. Ze wachten op iemand die hen de hand reikt. Iets om zich aan vast te klampen.
Om voor door het vuur te gaan.

Geen opmerkingen: