vrijdag 21 april 2017

GESMEERD

In 1990 deed ik vaste nachtdienst in de Philips dat om economische en andere redenen al meerdere keren van naam was veranderd en door veel mensen nog steeds de M.B.L.E. werd genoemd, 'Manufacture Belge de Lampes Electriques' zoals het gebouwencomplex temidden die uitgestrekte graspleinen blokletterde toen het met zijn activiteiten in 1965 in Roeselare-Beveren van start ging. Ik stond in hal drie aan een van de automaten waar potentiometers werden gemaakt. Pas veel later ontdekte ik dat die potmeters, zoals ze ook wel eens werden genoemd, meestal gebruikt werden als volumeknop in versterkers. Had ik dat destijds geweten, dan ging me dat me op moeilijke dagen wel een beetje getroost hebben denk ik. Maar misschien ook niet.

Stations schoven op een band vooruit en overal werden minuscule onderdelen ingezet, versmolten, gelast, gekleefd en bestempeld. Een beetje als met de treintjes spelen, maar dan betaald en voor grote mensen. We begonnen omstreeks negen uur 's avonds en werkten tot vijf uur ’s morgens aan een hoog tempo door. De machines bepaalden de snelheid.
Mijn collega, Walter, was in een ver verleden nog een gevierd autocoureur geweest. Vaak liep hij naast me sterke verhalen van vroeger opdissend, meestal roepend om boven het geluid van de machines uit te komen wat niet altijd lukte en hele flarden van zijn verhaal gingen dan de lawaaierige mist in. Maar ik bleef knikken terwijl ik metalen banden die kapot gegaan waren weer aan elkaar lastte en stations die blokkeerden opnieuw in werking stelde. Om dit werk te kunnen doen moest je een technische aanleg hebben en dan kwam het er op aan om controles uit te voeren, een stapel papieren in te vullen, controles uit te voeren, afgewerkte partijen weg te brengen, controles uit te voeren, voorraad bij te halen, controles uit te voeren, triltrommels aan te vullen en controles uit te voeren. De minste afwijking betekende een berg afval die alleen voorkomen kon worden door het vroegtijdig opmerken van het verschil. En dat kon alleen maar door controles uit te voeren.

Ik was heimelijk een beetje jaloers op de mensen wiens werk enkel bestond uit het uitvoeren van controles. Met hun witte stofjassen aan leken het dokters die kwamen kijken of de patiënt in orde was. Ze namen een afgewerkte doos mee, gingen een eind verder aan een bureau zitten waar het een heel stuk rustiger was en kozen dan lukraak enkele afgewerkte stukjes die ze een tijdlang met allerlei meetapparaatjes controleerden. Daarna kwamen ze, indien nodig, de machine hier en daar wat bijstellen. Je wilde niet meemaken dat ze plots overeind veerden, naar je machine renden en de noodstop indrukten.

Af en toe werkte ik een zondagnacht in plaats van op vrijdagnacht. Zo ging mijn vrijdagavond niet verloren en zondags viel er toch niets te beleven. Bovendien waren Walter en ik dan de enige twee aanwezigen in die grote hal wat toch wel voor een apart sfeertje zorgde. Daniël de portier kwam af en toe kijken terwijl hij zijn ronde deed. Vaak smeerden we wat vet aan de onderkant van een deurklink zodat Daniël daar dan met zijn handen in kwam te zitten. Na enkele keren was hij buitengewoon op zijn hoede maar we wisten hem steeds weer te verrassen door een klink zover van ons verwijderd aan te pakken dat hij er argeloos zijn hand omheen sloot. Dan riep hij van daaruit, zo luid dat je het tot aan het eind van het gebouw kon horen: ‘Het loopt hier weer gesmeerd hoor!’
Daniël was werkelijk een bovenste beste kerel.

De chef kwam ’s morgens handenwrijvend bij ons staan, keek naar het cijfer dat telde als opbrengst en daarna waren er drie mogelijkheden.

1. Oei… Pech gehad? (Bezorgde blik)
2. Wat is er hier gebeurd vannacht? (Luidop geroepen op onvriendelijke toon)
3. (Loopt gewoon weg)

We waren het gewend, de man getuigde niet van veel medeleven en van een grote intelligentie verdachten we hem ook al niet. Daarvoor was hij hier ook niet aangesteld. Aantallen draaien, daar was het hem om te doen. Cijfers om mee uit te pakken. Om de maandgrafieken te laten pieken. Hij gaf geen zier om je interesses of om wie je was en hoe het met je was gesteld. Maar om de een of andere reden vonden we dat niet erg, integendeel, we hadden zelfs een beetje met hem te doen.
Omdat er ’s nachts geen chefs waren, voorzag hij een blad met instructies dat op zijn bureau lag voor het geval je machine het begaf. Daar stonden zoveel taalfouten op dat het niet grappig meer was. Medelijden was het enige wat je voelde toen je het las. Een keer heb ik tegen beter weten in de fouten met rood verbeterd. De herinnering aan de pijn die ik van zijn gezicht af las toen hij het blad de volgende morgen zag, maakt dat ik daar nog altijd spijt van heb.

De dagen lengden en het zomeruur trad in. Het werd lente. Hij vroeg aan Walter en ik of we de nacht van paasmaandag wilden komen werken. Het zou anders een lang en zeer verlieslatend weekend worden. Walter beschikte over de nodige kennis om de machines op te starten en tegen de dinsdagmorgen draaide alles dan al weer als een lier wanneer de ploegen kwamen opdagen. Dat zorgde voor heel wat tijdswinst. Ik vond het een beetje vervelend omdat ik dat weekend met vrienden naar Nederland ging en nu vroeger terug zou moeten komen. Maar Walter wilde het graag en iemand alleen in een afdeling aan een machine zetten mocht niet wegens veiligheidsperikelen. Bovendien had hij de gave om iets altijd weer als een feestje te verpakken en tenslotte gaf ik toe.

Die dag vertrok ik in de namiddag met de trein naar huis. We hadden het de nacht voordien lang getrokken. Er alles uitgehaald. Het feestje had tot 's morgens vroeg geduurd.
De fabriek waar ik de volgende dag heen moest lag mijlenver van me af.
Eigenlijk had ik daarna tot een stuk in de dag moeten pitten, maar ik kwam amper aan slapen toe. Af en toe dommelde ik in op de trein en schrok telkens wakker, bevreesd dat ik een aansluiting gemist had.
Ik rekende erop dat Walter me met een of ander sterk verhaal wel wakker zou houden.

Ik manoeuvreerde mijn fiets over de vrijwel lege parking. Hier was hier iets niet pluis.
Ik liep naar het portiershokje. Daniël had me niet horen komen, verwachtte blijkbaar ook niemand. Hij staarde me verbaasd aan, bijna te verbouwereerd om te lachen.
‘Ze hebben besloten toch pas morgen op te starten... Maar ze zijn je vergeten te verwittigen’ besloot hij hoofdschuddend.
‘Maar ik ben hier nu’ zei ik. ‘Ik ben speciaal hier naartoe gekomen, ik blijf.’
‘Alles goed en wel’ zei Daniël, ‘maar… wat kun je hier doen?’
‘Ik kan een beetje sorteren’ zei ik, ‘er staan rekken vol kleine doosjes met stukjes die nagezien moeten worden. Een ideaal werkje voor iemand als ik.’ Ik meende het. Controleren, een kind kon het. Er lag een mooi nachtje in het verschiet. Hij grinnikte.
'Als dat maar gesmeerd loopt’ zei hij.

De enorme fabriekshal was helemaal donker, maar de flikkerende lampjes in de bedieningspanelen van de zwijgende machines hadden iets geruststellends. Ik mocht voor een keertje deelnemen aan het leven naast de schermen met aantallen. Ik vond enkele doosjes met te controleren stukjes maar nergens stond vermeld wat precies bekeken moest worden. Ik nam alles mee naar een klein tafeltje, knipte een bureaulamp aan en ziedaar: mijn onderzoekcentrum! Ik goot wat stukjes op tafel en bekeek wat er verkeerd kon zijn. De stempel zat mooi in het midden van het printplaatje. De lipjes stonden recht, evenwijdig van elkaar en waren allemaal precies even lang. Het rubbertje zat op zijn plaats, netjes in het midden doorboord door het metalen lipje.
Nee echt, ik wist echt niet waar ik naar op zoek was.
Ik nam andere doosjes, controleerde ze, kwam tot de vaststelling dat er ook hier op het eerste zicht niets te vinden was, en na een tijdje gaf ik het op. De tijd kroop voorbij. Ik baalde. Wou dat mijn machine op volle toeren draaide zodat ik omkwam van het werk. Van de ene trommel naar de andere moest lopen, bijna geen tijd had om de nodige papieren in te vullen, haastig mijn controles moest uitvoeren om mee te kunnen.

Ik maakte een ommetje in het donker. Las aankondigingen op verlichte borden. At een boterham, nam een kop koffie, ging naar het toilet. Ik zocht een verre klink om in te vetten. En toen sleepte ik mezelf weer naar mijn tafeltje. Het was bijna drieëntwintig uur. Mijn hoofd deed pijn, mijn ogen voelden vermoeid aan en ik zat in een geeuwlus. Ik nam nog enkele doosjes, stapelde die mooi om me heen, kruiste mijn armen voor me en legde mijn hoofd erop. Eventjes mijn ogen dicht doen, heel eventjes maar. Heel eventjes…
‘IK MERK DAT ALLES HIER GESMEERD LOOPT!’

Daniëls bulderende lach stuiterde door de fabriekshal. ‘Nu heb ik je liggen’ gierde hij schuddebuikend. Het minste dat je van Daniël kon zeggen, was dat hij een goed onderhouden buik had waarmee een buikdanseres veel succes had kunnen boeken. Helaas behoorde de buik niet toe aan een buikdanseres, maar aan Daniël.
‘Luister’ zei hij, ‘over een half uurtje beginnen de eersten binnen te komen. Fris je een beetje op, forceer hier nog een en ander en straks kun je dan gaan slapen. Maar maak dat ze je hier zo niet aantreffen.’

Ik had iets meer dan vijf uur geslapen.
Ik sprong overeind, vulde de doosjes op eentje na zodat ik straks de schijn van werk kon wekken, ging me opfrissen, veegde een beetje rond de machines en hield me bezig terwijl ik met een bang hartje de komst van de chef afwachtte.
Plots gingen alle lichten aan. De fabriekshal maakte zich klaar om mensenvlees te ontvangen. Hoe zou ik dit uitleggen? Niets had ik gedaan, een hele nacht lang.
Ik hoopte dat de chef een dag verlof had, of ziek was of zich had overslapen, of pech had met de wagen...
Ik zag hem van ver komen, handenwrijvend. Zijn ogen werden groot toen hij mij zag.
‘Wel! Wat doe jij hier?’
‘Ik ben hier zoals je me gevraagd hebt’ zei ik. Hij sloeg met zijn handpalm tegen zijn voorhoofd.
‘Kleed je maar snel om en ga slapen’. Hij zei het op een vriendelijke toon, vriendelijker dan ik hem ooit voordien gehoord had.
Hij heeft me nooit meer naar die nacht gevraagd.

Alleen maar stukjes controleren, het is niets voor mij.

Geen opmerkingen: