vrijdag 21 april 2017

BERICHT AAN THEO FRANCKEN

Beste Theo Francken, ik heb u vanmorgen op de radio gehoord. Die zelfverzekerde toon van u waarmee u impliceert dat u alles doorhebt. In dit geval de vluchtelingen die nadat ze hier erkend zijn op vakantie naar hun land gaan, onze Belgische wetgeving daarmee maar mooi bij de neus nemend. Fraude zei u. Vakantiegangers van wie de asielvergunning moest worden ingetrokken. Misschien moet u eens stage bij ons lopen. U zou er veel uit kunnen leren.
Faisal komt uit Afghanistan. Hij heeft een jong gezicht maar oude ogen, is een heel stuk groter dan ik en robuust gebouwd. Een keer toonde hij zijn rug. Allemaal littekens en striemen zoals je soms ziet in films over de slavernij in Amerika, lang geleden. Hij vertelde dat het souvenirs waren die hij uit de Turkse gevangenis had meegebracht. Twee jaar had hij er gezeten, na een lange reis die hij via Iran had afgelegd. Hij was veertien toen hij vertrok. Uiteindelijk via Griekenland, gebonden onderaan een vrachtwagen, naar Belgiƫ gekomen.
'Rino' zei hij, 'toen ik uit de gevangenis kwam heb ik alles opnieuw moeten leren'.

Je wilt je niet voorstellen wat zo'n jongen allemaal heeft meegemaakt.

'Mijn papa had een fabriek en heeft de reis betaald' zei hij.
'Twaalfduizend dollar. Mensen die geen geld hebben kunnen niet vluchten.'

De meeste Afghaanse jongens leren gemakkelijk Nederlands. Maar Faisal had er werkelijk een talent voor. Hij wou nog een stapje verder gaan en talen leren. Hij zat vol met plannen.
'De taliban vielen onze huizen binnen. Alle jongens ouder dan veertien werden afgemaakt. Zo verhinderen ze dat het later strijders worden die zich tegen hen keren. Mijn mama huilde de hele tijd, ook de dag dat ik vertrok. Ik denk vaak aan mijn mama en mijn papa.' (Mijn maama en mijn paapa zei hij heel aandoenlijk, met die zachte stem waarmee hij over thuis sprak.)
'Als ik klaar ben in de Kringloopwinkel ga ik hen opzoeken. Het is vier jaar geleden dat ik mijn familie zag.'
Ik wou het hem afraden, terug naar dat gevaarlijke land. Maar wat kun je zeggen? Ik begreep hem maar al te goed. Een moedige jongen, ondertussen een grote man geworden en niet op zijn mondje gevallen. Met de wil vooruit te komen, als hij de kans maar kreeg. Maar eerst moest hij zijn familie zien. Hij zou proberen in Afghanistan te komen, maar als dat te gevaarlijk was zou hij afspreken aan de grens met Pakistan. Hij stelde me gerust, hij zou geen domme dingen doen.

Ik heb Faisal niet meer terug gezien. Nog niet.

Ik moet geregeld aan hem denken. Zoals aan al die jongens die alles achterlieten, de oversteek gemaakt hebben en waarmee ik heb gewerkt. Ze zijn jong en kneedbaar en gelukkig maar, want het wordt ze hier niet gemakkelijk gemaakt. De dankbaarheid als ze de kans krijgen om in de Kringloopwinkel te beginnen. Vol goeie moed vliegen ze erin. Doen alles om het naar je zin te maken. Hilarische momenten soms, onze wereld hier is zo anders dan die van hen en de logica ontgaat hen soms. Maar ze leren snel. Het ergste is de eenzaamheid, dat huis in dat vreemde dorp in dat vreemde land waar ze 's avonds heen moeten. Via de computer houden ze wel contact met thuis, maar ze vervreemden snel. Ondertussen wordt hun geloof zwaar op de proef gesteld. Je hoort het in hun verhalen, je merkt het aan hun gedrag. Na een tijd lijken ze hier richtingloos rond te dobberen. Ik vraag me soms af of ze, moesten ze het vooraf allemaal geweten hebben en ondanks de gruwel thuis, de reis wel zouden maken.

Maar ik begrijp dat ze hun maama en hun paapa – na de helletocht en wat er allemaal op gevolgd is – zo snel mogelijk terug willen zien. Voor even, en dan terug naar hun nieuwe leven. Nu u nog, meneer de staatssecretaris voor asiel en migratie.

Geen opmerkingen: