Vijfentwintig kilogram fijngemalen bindmiddel om te mengen met zand en water. Ik herinner me een tijd waarin een zak cement standaard twee keer zoveel woog, meende dat een winkelwagentje overbodig was, en haastte me langs rekken met verfpotten, plafondtegels, vijverfolie, rietmatten en laminaat. Negeerde het aanbod aan behangtafels, zoldertrappen, douchecabines en partytenten. Constateerde dat het bouwmateriaal zich, zoals in bijna alle doe-het-zelf shoppingcenters, helemaal achterin bevond. Na het aanbod overlopen te hebben, sloeg ik mijn armen liefdevol rond een zak bouwstof. Bij de kassa aangekomen klemde ik het ding tussen dij en toonbank en rekende af. Daarna greep ik de zak opnieuw vast, verliet de zaak en begaf me naar het midden van de uitgestrekte parking. Terwijl ik de strak verpakte poedercement met mijn ene arm tegen m'n middel aandrukte, draaide ik de achterdeuren van mijn oude Renault Express open en deponeerde de last op het kleine stukje dat nog vrij was. Sloeg het grijze stof van jas en broek, helaas met matig succes. Omdat de deuren niet dicht wilden, probeerde ik de zak cement iets dieper in de reeds redelijk vol stekende laadruimte te duwen. Dat had ik niet moeten doen.
Tot mijn grote verwondering rolde de Express vooruit alsof hij er genoeg van had. Een fractie van een seconde stond ik aan de grond genageld, sprong toen naar voor, en haakte mijn vingers achter de onderkant van de bumper. Ondertussen daagde het me dat ik de handrem niet had aangetrokken. Dit was redelijk verontrustend, maar nu had ik andere dingen aan het hoofd. De wagen was tot stilstand gebracht, maar naar achter trekken bleek onmogelijk, daarvoor was de helling te stijl. Ik zag in dat ik van geluk mocht spreken dat ik me op een zo goed als plat stuk had geparkeerd, want dat het overgrote deel van de parking schuin afliep. De reusachtige winkelramen, die tot aan de grond kwamen, glansden uitnodigend. Ik fantaseerde hoe mijn postwagentje op zijn oude dag zo'n raam ramde en zich triomfantelijk doorheen een regen van glas in de winkel boorde, een beeld dat ik echter meteen weer verdrong; het was meer geluk dan ik aankon. Zo stond ik, voorovergebogen, tussen twee opengedraaide deuren, met een wagen aan mijn handen gehaakt.
Ik liet los, sprong achteruit, en holde om de linkerachterdeur heen. De Express reageerde onmiddelijk en begon weer naar beneden te rollen. Lopend tastte ik in mijn jaszakken op zoek naar de sleutel, een oogwenk later diepte ik het geval uit een broekzak op. Volgens de garagist was dit het eerste model van de reeks met een ingebouwde afstandsbediening om de portieren te openen. Toen het voertuig in mijn bezit kwam, was deze optie duidelijk al een tijdje buiten gebruik. De snelheid waarmee de Express op eigen kracht naar beneden reed nam toe. Ik mikte het gekartelde metalen staafje naar de sleutelopening onder de handgreep. Bij een tweede poging schoof het in de uitsparing, ik draaide m'n hand naar rechts en hoorde de bevrijdende klik waardoor het pinnetje achter het raam naar boven sprong. Het reusachtige winkelraam was nu angstaanjagend dichtbij. Ik rukte het portier open en wierp me in de wagen, in één beweging de handrem naar boven trekkend. Terwijl het kreunende vehikel vooroverhellend tot stilstand kwam, voelde ik hoe de lading bruusk tegen de voorzetels botste. Ik richtte me langzaam op, en kwam overeind. Leunde met de ogen dicht tegen het koetswerk. Durfde tenslotte te kijken en zag dat we op enkele meters van het raam waren gestrand. Ik gaf kleine bemoedigende klapjes op het dak van de wagen, en draaide me om naar waar dat vreemd loeiende geluid vandaan kwam.
Wat verderop stond een man naast zijn wagen te gieren van het lachen. Zijn voorhoofd rustte tegen de rug van zijn hand die op de bovenkant van het geopende portier lag, de andere hand op zijn schokkende buik. Ik sloot de achterdeuren, stapte in en reed weg. Niet goed wetend wat te doen zwaaide ik bij het langsrijden. De man wierp zijn hoofd achteruit, maakte met gesloten ogen een wegwerpgebaar naar me, en in dat betraande gezicht deden zijn lippen 'hohoho' terwijl zijn buik schudde als was hij een vroege kerstman. Ik gaf zachtjes gas en reed rustig naar de uitgang, voor alle zekerheid nog eens zorgvuldig rondkijkend. Maar de parking was grotendeels verlaten, en het zag er niet naar uit dat er iemand het voorval had gefilmd.
dinsdag 28 september 2010
woensdag 8 september 2010
Kermisland
1.
In de vooravond komt een colonne mobilhomes en vrachtwagens met opleggers het Polenplein opgereden. De woonwagens installeren zich in het midden. Er worden trapjes onder deuren geschoven. Op de uiteinden van de treden links en rechts verschijnen bloempotten. Schotelantennes bloeien op de waterdichte pvc daken, uitnodigend ten hemel gericht. Rond deze nederzetting worden allerlei spullen met heftrucks uit de vrachtwagens aangevoerd, op de grond neergelegd en als puzzelstukken in elkaar gepast. Op de aan elkaar vastgemaakte onderdelen bouwt men verder, de hoogte in; deze mannen zijn het spelen met bouwdozen nog niet verleerd.
De volgende morgen stel ik vast dat er op een nacht tijd een heel kermisdorp verrezen is. Behoorlijk indrukwekkend hoe ze er, in dit digitale tijdperk, in geslaagd zijn om de spelattracties - zelfs in diepe rust - spectaculair te laten ogen. Bij een geavanceerde, aërodynamische ruimteschotel vervangt een jongen lampen. Het toestel doet met al zijn felle kleuren onder de vroege zwaarbewolkte hemel wat onwennig aan. De kapotte lampen keilt de tiener - om het spannend te houden - naar een emmer die een eind verderop staat.
In de namiddag bespeur ik in de verte een bevriend koppel uit vervlogen tijden. Samen hebben ze inmiddels twee bengels voortgebracht en dragen daar nu de gevolgen van. Eentje hangt half uit de draagzak op mama's buik, het andere jengelt aan papa's hand. Misschien is het inbeelding maar papa en mama zien er allebei dodelijk vermoeid uit, en sjokken richting lawaai, alsof ze hun terechtstelling tegemoet gaan. Ze hebben me niet opgemerkt, en ik laat dat maar zo. Wat zouden we tegen elkaar moeten zeggen? Voor zover ik me herinner waren ze indertijd nochtans ook geen liefhebbers van de foor.
2.
Ooit, lang geleden, was er eens een gezin dat te voet richting dorpcentrum trok. Naar kermisland. Vader in kostuum, moeder in haar mooiste kleedje, en wij, lichtjes ambetant van de spanning, in hun kielzog. Moeder likte aan haar zakdoek om nog een nagebleven slaper uit een oog van een van haar telgen te verwijderen, ondertussen waarschuwingssignalen in onze richting blikkerend waarin we lazen dat we, eenmaal ter plaatse, niet teveel moesten zagen want dat de leute snel gehouden zou zijn. We waren dan ook vast van plan om het kalm aan te doen en ten volle te genieten van het beloofde plezier dat we in het vooruitzicht hadden. Niets dat nog kon misgaan. Maar de molen had zich nog maar amper in beweging gezet, of we moesten er alweer af! Als je de baas van het carrousel het touw los zag maken waarmee hij de floche bediende, wist je dat de rit reeds halverwege was. Wie de floche kon pakken, won een extra rit. Maar het spel werd niet eerlijk gespeeld. Slechts zij die er al een paar keer op hadden gezeten, maakten een kans. Telkens ik passeerde trok hij het touw zo strak dat de grauw geworden kwast in de nok verdween en scoren onmogelijk bleek. Zodat het meestal het zoontje van de eigenaar was die erin slaagde het bemokkelde ding in handen te krijgen. Vol ongeloof om zoveel onrecht keek ik de eerste keren in zijn richting, maar hij ontweek mijn blik, deed alsof hij mij niet zag. Tegelijkertijd ontwaarde ik iets van een grijnslach op z'n gezicht. De ongekroonde koning van kermisland. In enkele minuten tijd leerde ik toen meer over de menselijke natuur dan ik ooit op school zou leren.
Altijd weer eindigde zo'n uitstap in gezaag tussen mijn moegetergde ouders die platzak en te voet huiswaarts togen. Mijn vader met een glas teveel op, mijn moeder met een pluchen ding dat vader met een loodjesgeweer geschoten had en waar niemand van ons, hun teerbeminde nageslacht, mee gezien wou worden. Een kreng dat in normale omstandigheden nooit in huis gekomen zou zijn, en in het donker verdacht oplichtte. Ze werden op de voet gevolgd door een balorig voortstrompelende, soms zelfs ontroostbare kroost. Maar terwijl we steeds verder van de kermis verwijderd raakten herstelde het gezin zich van de opgelopen schade. Tenslotte sprong vader, inmiddels alweer wat ontnuchterd door de wandeling, over de gracht en trok voor elk van ons een maïskolf. De zaden die reeds mooi goudgeel kleurden, waren nog zacht en sappig, en in onmogelijk te achterhalen gedachten verzonken, secuur de vrucht afkluivend, liepen we ontdaan van trauma's en vrij van zonden verder.
3.
Om drie uur 's middags dreunt de muziek aarzelend de winkel binnen, wint aan zelfvertrouwen, zwelt aan, verstoort het evenwicht, en maakt van deze rustige oase een onherbergzaam oord. De foorkramers lijken het warme nest verlaten te hebben en nemen plaats achter hun loketten waarna de muzikale geluidsbrij overal tegelijk vandaan lijkt te komen. Van de dichtstbij gelegen attractie, een soort roetsjbaan, komen flarden van oude hits aangewaaid. 'Thats the way aha aha I like it!', vernuftig in oldsschool house vacuum getrokken, met rinkelende bellen en klokkengelui afgeboord, waarna een grofkorrelige James Brown een spagaat maakt, en een sepiakleurige heupwiegende Elvis tussen de monotome beats verloren loopt. Ieder kwartier wordt hier de kans geboden op een nieuw begin, als men de eerste strofe van 'dos cervezas por favor' inzet. Algauw volgt de pijnlijke upgrade van Renate Carosone's jazzclassic 'tu vuo fa l' Americano'. Moedeloosheid overvalt me wanneer doordringt dat deze aanslag op het hoofd alleen maar gebruikt wordt omdat hiermee blijkbaar het meeste volk wordt aangetrokken.
Maar niet iedereen is er gelukkig mee; sommige klanten lijken eerder vluchtelingen zoals ze binnenvallen op zoek naar dekking. Een messcherpe, luidruchtige golf agressieve klanken volgt in hun kielzog, die naar de achtergrond verdwijnt als de deur dichtvalt. Weer wat tot hun positieven gekomen, vragen de verschrikte gezichten me bezorgd hoe het met me is, of ik het nog aankan, zuchten dat het verschrikkelijk is, en getuigen dat de binnenstad helemaal dichtzit, aanschuivende wagens op zoek naar parkeergelegenheid, want dat het zo al moeilijk is, laat staan dat er drie grote parkings in het centrum wegvallen, bezet worden door foorkramers die het leven voor de omwonenden bovendien nog eens verzuren, voor hoelang ook weer?
Twee weekends zeg ik schouderophalend, alsof het best meevalt, wat trouwens ook zo is als je bedenkt dat dit voor die foorkramers zelf dagdagelijkse kost is, jaar in jaar uit. Je zou hier tegenin kunnen brengen dat ze er zelf voor gekozen hebben, maar ik vraag me af hoeveel van hen, die ooit hun handtekening onder een gigantische lening voor het alweer snel verouderende nieuwste snufje zetten, dat ogenblik zouden willen overdoen. Verblind door het lonkende succes, het avontuur en de gillende meisjes, om tenslotte wakker te worden in een nachtmerrie.
Het is geen geheim, van sommigen kun je het van hun gezicht aflezen.
4.
De weg die ik en de kleine hond 's avonds na sluitingstijd naar de parkeergarage afleggen, is plots bezaaid met allerlei lekkers. Niet dat ik in de verleiding kom, maar zij dus des te meer. In mayonaise platgetrapte frieten, een halve oliebol, of een in ketchup gedrenkt stuk frikandel zorgen ervoor dat ik twee keer zolang over het traject doe. Voor een hond is het altijd oorlog. Niet dat ik haar alles toesta; de plas kots ziet ze kwijlend - strak aan de leiband - op twintig centimeter van haar beweeglijke neus aan zich voorbijgaan.
Op de grote markt is de opvallendste attractie een tientallen meters hoog toestel waar aan de twee uiteinden van een lange arm een gondel zit. Als het gevaarte verticaal stil houdt, stappen de passagiers een beetje wankel uit het onderste vliegtuig en kunnen vier nieuwe slachtoffers plaatsnemen. Daarna draait het gevaarte een halve toer waardoor nu de bovenste gondel beneden tot stilstand komt en ook hier tijdsgenoten met een gebrek aan fantasie kunnen instappen. Als de twee monden gevuld zijn, komt het toestel in actie. Als een op hol geslagen kompasnaald klapwiekt de molen, draait hij rondjes tot de inzittenden het noorden en soms ook hun maaginhoud zijn kwijtgeraakt. Angstig geschreeuw en getier overstemmen de muziek.
Ondertussen heeft zij de staart van een stokvis te pakken gekregen. In paniek speurt ze om zich heen waar ze het lekkers kan verbergen, en besluit dan het reeds afgekluifde ding tussen haar kaken geklemd te houden. We hebben allebei onze bekomst gehad. Vaarwel lawaai, stress, opgeblazen feest! Terwijl de eerste regendruppels vallen sla ik de paraplu open. Daarna lopen we kwispelend verder.
In de vooravond komt een colonne mobilhomes en vrachtwagens met opleggers het Polenplein opgereden. De woonwagens installeren zich in het midden. Er worden trapjes onder deuren geschoven. Op de uiteinden van de treden links en rechts verschijnen bloempotten. Schotelantennes bloeien op de waterdichte pvc daken, uitnodigend ten hemel gericht. Rond deze nederzetting worden allerlei spullen met heftrucks uit de vrachtwagens aangevoerd, op de grond neergelegd en als puzzelstukken in elkaar gepast. Op de aan elkaar vastgemaakte onderdelen bouwt men verder, de hoogte in; deze mannen zijn het spelen met bouwdozen nog niet verleerd.
De volgende morgen stel ik vast dat er op een nacht tijd een heel kermisdorp verrezen is. Behoorlijk indrukwekkend hoe ze er, in dit digitale tijdperk, in geslaagd zijn om de spelattracties - zelfs in diepe rust - spectaculair te laten ogen. Bij een geavanceerde, aërodynamische ruimteschotel vervangt een jongen lampen. Het toestel doet met al zijn felle kleuren onder de vroege zwaarbewolkte hemel wat onwennig aan. De kapotte lampen keilt de tiener - om het spannend te houden - naar een emmer die een eind verderop staat.
In de namiddag bespeur ik in de verte een bevriend koppel uit vervlogen tijden. Samen hebben ze inmiddels twee bengels voortgebracht en dragen daar nu de gevolgen van. Eentje hangt half uit de draagzak op mama's buik, het andere jengelt aan papa's hand. Misschien is het inbeelding maar papa en mama zien er allebei dodelijk vermoeid uit, en sjokken richting lawaai, alsof ze hun terechtstelling tegemoet gaan. Ze hebben me niet opgemerkt, en ik laat dat maar zo. Wat zouden we tegen elkaar moeten zeggen? Voor zover ik me herinner waren ze indertijd nochtans ook geen liefhebbers van de foor.
2.
Ooit, lang geleden, was er eens een gezin dat te voet richting dorpcentrum trok. Naar kermisland. Vader in kostuum, moeder in haar mooiste kleedje, en wij, lichtjes ambetant van de spanning, in hun kielzog. Moeder likte aan haar zakdoek om nog een nagebleven slaper uit een oog van een van haar telgen te verwijderen, ondertussen waarschuwingssignalen in onze richting blikkerend waarin we lazen dat we, eenmaal ter plaatse, niet teveel moesten zagen want dat de leute snel gehouden zou zijn. We waren dan ook vast van plan om het kalm aan te doen en ten volle te genieten van het beloofde plezier dat we in het vooruitzicht hadden. Niets dat nog kon misgaan. Maar de molen had zich nog maar amper in beweging gezet, of we moesten er alweer af! Als je de baas van het carrousel het touw los zag maken waarmee hij de floche bediende, wist je dat de rit reeds halverwege was. Wie de floche kon pakken, won een extra rit. Maar het spel werd niet eerlijk gespeeld. Slechts zij die er al een paar keer op hadden gezeten, maakten een kans. Telkens ik passeerde trok hij het touw zo strak dat de grauw geworden kwast in de nok verdween en scoren onmogelijk bleek. Zodat het meestal het zoontje van de eigenaar was die erin slaagde het bemokkelde ding in handen te krijgen. Vol ongeloof om zoveel onrecht keek ik de eerste keren in zijn richting, maar hij ontweek mijn blik, deed alsof hij mij niet zag. Tegelijkertijd ontwaarde ik iets van een grijnslach op z'n gezicht. De ongekroonde koning van kermisland. In enkele minuten tijd leerde ik toen meer over de menselijke natuur dan ik ooit op school zou leren.
Altijd weer eindigde zo'n uitstap in gezaag tussen mijn moegetergde ouders die platzak en te voet huiswaarts togen. Mijn vader met een glas teveel op, mijn moeder met een pluchen ding dat vader met een loodjesgeweer geschoten had en waar niemand van ons, hun teerbeminde nageslacht, mee gezien wou worden. Een kreng dat in normale omstandigheden nooit in huis gekomen zou zijn, en in het donker verdacht oplichtte. Ze werden op de voet gevolgd door een balorig voortstrompelende, soms zelfs ontroostbare kroost. Maar terwijl we steeds verder van de kermis verwijderd raakten herstelde het gezin zich van de opgelopen schade. Tenslotte sprong vader, inmiddels alweer wat ontnuchterd door de wandeling, over de gracht en trok voor elk van ons een maïskolf. De zaden die reeds mooi goudgeel kleurden, waren nog zacht en sappig, en in onmogelijk te achterhalen gedachten verzonken, secuur de vrucht afkluivend, liepen we ontdaan van trauma's en vrij van zonden verder.
3.
Om drie uur 's middags dreunt de muziek aarzelend de winkel binnen, wint aan zelfvertrouwen, zwelt aan, verstoort het evenwicht, en maakt van deze rustige oase een onherbergzaam oord. De foorkramers lijken het warme nest verlaten te hebben en nemen plaats achter hun loketten waarna de muzikale geluidsbrij overal tegelijk vandaan lijkt te komen. Van de dichtstbij gelegen attractie, een soort roetsjbaan, komen flarden van oude hits aangewaaid. 'Thats the way aha aha I like it!', vernuftig in oldsschool house vacuum getrokken, met rinkelende bellen en klokkengelui afgeboord, waarna een grofkorrelige James Brown een spagaat maakt, en een sepiakleurige heupwiegende Elvis tussen de monotome beats verloren loopt. Ieder kwartier wordt hier de kans geboden op een nieuw begin, als men de eerste strofe van 'dos cervezas por favor' inzet. Algauw volgt de pijnlijke upgrade van Renate Carosone's jazzclassic 'tu vuo fa l' Americano'. Moedeloosheid overvalt me wanneer doordringt dat deze aanslag op het hoofd alleen maar gebruikt wordt omdat hiermee blijkbaar het meeste volk wordt aangetrokken.
Maar niet iedereen is er gelukkig mee; sommige klanten lijken eerder vluchtelingen zoals ze binnenvallen op zoek naar dekking. Een messcherpe, luidruchtige golf agressieve klanken volgt in hun kielzog, die naar de achtergrond verdwijnt als de deur dichtvalt. Weer wat tot hun positieven gekomen, vragen de verschrikte gezichten me bezorgd hoe het met me is, of ik het nog aankan, zuchten dat het verschrikkelijk is, en getuigen dat de binnenstad helemaal dichtzit, aanschuivende wagens op zoek naar parkeergelegenheid, want dat het zo al moeilijk is, laat staan dat er drie grote parkings in het centrum wegvallen, bezet worden door foorkramers die het leven voor de omwonenden bovendien nog eens verzuren, voor hoelang ook weer?
Twee weekends zeg ik schouderophalend, alsof het best meevalt, wat trouwens ook zo is als je bedenkt dat dit voor die foorkramers zelf dagdagelijkse kost is, jaar in jaar uit. Je zou hier tegenin kunnen brengen dat ze er zelf voor gekozen hebben, maar ik vraag me af hoeveel van hen, die ooit hun handtekening onder een gigantische lening voor het alweer snel verouderende nieuwste snufje zetten, dat ogenblik zouden willen overdoen. Verblind door het lonkende succes, het avontuur en de gillende meisjes, om tenslotte wakker te worden in een nachtmerrie.
Het is geen geheim, van sommigen kun je het van hun gezicht aflezen.
4.
De weg die ik en de kleine hond 's avonds na sluitingstijd naar de parkeergarage afleggen, is plots bezaaid met allerlei lekkers. Niet dat ik in de verleiding kom, maar zij dus des te meer. In mayonaise platgetrapte frieten, een halve oliebol, of een in ketchup gedrenkt stuk frikandel zorgen ervoor dat ik twee keer zolang over het traject doe. Voor een hond is het altijd oorlog. Niet dat ik haar alles toesta; de plas kots ziet ze kwijlend - strak aan de leiband - op twintig centimeter van haar beweeglijke neus aan zich voorbijgaan.
Op de grote markt is de opvallendste attractie een tientallen meters hoog toestel waar aan de twee uiteinden van een lange arm een gondel zit. Als het gevaarte verticaal stil houdt, stappen de passagiers een beetje wankel uit het onderste vliegtuig en kunnen vier nieuwe slachtoffers plaatsnemen. Daarna draait het gevaarte een halve toer waardoor nu de bovenste gondel beneden tot stilstand komt en ook hier tijdsgenoten met een gebrek aan fantasie kunnen instappen. Als de twee monden gevuld zijn, komt het toestel in actie. Als een op hol geslagen kompasnaald klapwiekt de molen, draait hij rondjes tot de inzittenden het noorden en soms ook hun maaginhoud zijn kwijtgeraakt. Angstig geschreeuw en getier overstemmen de muziek.
Ondertussen heeft zij de staart van een stokvis te pakken gekregen. In paniek speurt ze om zich heen waar ze het lekkers kan verbergen, en besluit dan het reeds afgekluifde ding tussen haar kaken geklemd te houden. We hebben allebei onze bekomst gehad. Vaarwel lawaai, stress, opgeblazen feest! Terwijl de eerste regendruppels vallen sla ik de paraplu open. Daarna lopen we kwispelend verder.
donderdag 2 september 2010
Hemel & Hel
Piet Duthoit, 'Wie Vermoordde Darwin?'

Na een reeks misdaadromans, een autobiografische novelle en een kinderboek die voornamelijk in eigen beheer uitgebracht werden, verschijnt bij Houtekiet 'Wie vermoordde Darwin?', de eerste historische roman van Piet Duthoit. Eerste, omdat Duthoit inmiddels bezig is met een vervolg waarin dit keer Nietsche centraal staat. Duthoit, naast auteur ook bioloog en beeldhouwer, heeft van het Darwinjaar geprofiteerd om zich grondig te verdiepen in het leven van de tegelijk bewonderde en verguisde wetenschapper. Handig gebruikmakend van ware feiten en halve veronderstellingen heeft hij een fijne, venijnige roman met thrillerallures geconstrueerd.
Alles begint bij de geboorte van Darwin waarna we de rest van het verhaal heen en weer tussen Vlaanderen en Engeland pendelen. Wanneer Darwin zijn diepgelovige moeder op jonge leeftijd verliest, verandert zijn kijk op de wereld en het geloof. Dat ze koud en stijf in dat bed ligt, maar tegelijkertijd vrolijk en blij in de hemel verblijft, gaat er bij de jongen niet in. De jonge Darwin, met een onstilbare dorst naar kennis, blijkt bovendien bezeten door de natuur met alle gevolgen van dien. Ondertussen groeit ergens in de Westhoek Gerard Romonil op, de met een priesterroeping gezegende zoon van een zakenman. De jongeman hoort - dankzij de zakenrelaties van zijn vader - al snel over Darwin praten. Met zijn nuchtere Vlaamse boerenverstand ziet hij de problemen van ver komen aandrijven.
Het is vooral deze complex in elkaar stekende dorpspastoor die de show steelt in 'Wie vermoordde Darwin?'. Om God te dienen en het voortbestaan van de kerk veilig te stellen preekt de zwartrok donder en bliksem en is bereid over lijken te gaan, wat trouwens ook gebeurt, vastbesloten het kwaad met wortel en al uit te roeien. Darwin symboliseert voor Romonil de duivel op aarde, een ketterse snaak, een gevaarlijke leugenaar die de ontberingen en opofferingen die generaties geestelijken zich getroost hebben, teniet zal doen. Een ongelovige die de schepper van hemel en aarde van zijn voetstuk dreigt neer te halen, en dus te allen prijze vernietigd moet worden.
Romonil blijkt een kei in het aanleggen van netwerken. Listig gebruikmakend van zijn connecties weet de parochiepriester al snel en anoniem binnen te dringen in het leven van Darwin. Vooral ene Jan Goddeeris, 'God there is', een aan zelfoverschatting lijdende dorpsidioot, laat zich door de vindingrijke Romonil argeloos voor de kar spannen. Wat volgt is een kat-en-muisspel, waarbij de muis zich van geen kwaad bewust is. De achterbakse streken van Romonil, die zichzelf in een hoek gedreven ziet, tarten elke verbeelding. Met een duivels genot weeft Duthoit, niet zonder de nodige humor, een fijnmazig web waarin de lezer zich met plezier laat vangen. De schrijver geeft, door de ontbrekende puzzelstukjes in het leven van Charles Darwin naar eigen bevindingen in te vullen, een geheel aparte draai aan diens persoonlijke geschiedenis. Een intrigerend relaas, zo gecomponeerd dat het vanzelfsprekend wordt.
En passant wordt ons een fascinerende kijk op het kleinburgerlijke Vlaanderen van tweehonderd jaar geleden gegund, als de Kerk oppermachtig is maar er dankzij de Engelse natuuronderzoeker barstjes in de onaantastbaar geachte funderingen dreigen te komen. Duthoit slaagt erin om de Vlaamse volksaard in een levendige schets te vatten. Een verrassende leeservaring van een schrijver die zichzelf heruitgevonden heeft, en hiermee pas echt lijkt te debuteren.

Rino Feys © Cutting Edge

Na een reeks misdaadromans, een autobiografische novelle en een kinderboek die voornamelijk in eigen beheer uitgebracht werden, verschijnt bij Houtekiet 'Wie vermoordde Darwin?', de eerste historische roman van Piet Duthoit. Eerste, omdat Duthoit inmiddels bezig is met een vervolg waarin dit keer Nietsche centraal staat. Duthoit, naast auteur ook bioloog en beeldhouwer, heeft van het Darwinjaar geprofiteerd om zich grondig te verdiepen in het leven van de tegelijk bewonderde en verguisde wetenschapper. Handig gebruikmakend van ware feiten en halve veronderstellingen heeft hij een fijne, venijnige roman met thrillerallures geconstrueerd.
Alles begint bij de geboorte van Darwin waarna we de rest van het verhaal heen en weer tussen Vlaanderen en Engeland pendelen. Wanneer Darwin zijn diepgelovige moeder op jonge leeftijd verliest, verandert zijn kijk op de wereld en het geloof. Dat ze koud en stijf in dat bed ligt, maar tegelijkertijd vrolijk en blij in de hemel verblijft, gaat er bij de jongen niet in. De jonge Darwin, met een onstilbare dorst naar kennis, blijkt bovendien bezeten door de natuur met alle gevolgen van dien. Ondertussen groeit ergens in de Westhoek Gerard Romonil op, de met een priesterroeping gezegende zoon van een zakenman. De jongeman hoort - dankzij de zakenrelaties van zijn vader - al snel over Darwin praten. Met zijn nuchtere Vlaamse boerenverstand ziet hij de problemen van ver komen aandrijven.
Het is vooral deze complex in elkaar stekende dorpspastoor die de show steelt in 'Wie vermoordde Darwin?'. Om God te dienen en het voortbestaan van de kerk veilig te stellen preekt de zwartrok donder en bliksem en is bereid over lijken te gaan, wat trouwens ook gebeurt, vastbesloten het kwaad met wortel en al uit te roeien. Darwin symboliseert voor Romonil de duivel op aarde, een ketterse snaak, een gevaarlijke leugenaar die de ontberingen en opofferingen die generaties geestelijken zich getroost hebben, teniet zal doen. Een ongelovige die de schepper van hemel en aarde van zijn voetstuk dreigt neer te halen, en dus te allen prijze vernietigd moet worden.
Romonil blijkt een kei in het aanleggen van netwerken. Listig gebruikmakend van zijn connecties weet de parochiepriester al snel en anoniem binnen te dringen in het leven van Darwin. Vooral ene Jan Goddeeris, 'God there is', een aan zelfoverschatting lijdende dorpsidioot, laat zich door de vindingrijke Romonil argeloos voor de kar spannen. Wat volgt is een kat-en-muisspel, waarbij de muis zich van geen kwaad bewust is. De achterbakse streken van Romonil, die zichzelf in een hoek gedreven ziet, tarten elke verbeelding. Met een duivels genot weeft Duthoit, niet zonder de nodige humor, een fijnmazig web waarin de lezer zich met plezier laat vangen. De schrijver geeft, door de ontbrekende puzzelstukjes in het leven van Charles Darwin naar eigen bevindingen in te vullen, een geheel aparte draai aan diens persoonlijke geschiedenis. Een intrigerend relaas, zo gecomponeerd dat het vanzelfsprekend wordt.
En passant wordt ons een fascinerende kijk op het kleinburgerlijke Vlaanderen van tweehonderd jaar geleden gegund, als de Kerk oppermachtig is maar er dankzij de Engelse natuuronderzoeker barstjes in de onaantastbaar geachte funderingen dreigen te komen. Duthoit slaagt erin om de Vlaamse volksaard in een levendige schets te vatten. Een verrassende leeservaring van een schrijver die zichzelf heruitgevonden heeft, en hiermee pas echt lijkt te debuteren.

Rino Feys © Cutting Edge
vrijdag 20 augustus 2010
Hallelujah!
Hij was hier al enkele keren voorbijgekomen, noodgedwongen zijn tijd nemend - je moest hem wel gezien hebben - zich verder slepend in dat grijze kostuum, zo ouderwets dat het weer modern oogde. Linnen dat even verweerd leek als hijzelf.
Tot ik hem van dichtbij zag, dacht ik dat hij rond de tachtig was. Daarna schatte ik hem honderd. Zo oud dat zelfs zijn huid, met sproetige ouderdomsvlekken bezaaid, grijs kleurde. Duurzaam perkament, in de loop der jaren op natuurlijke wijze gelooid. Vet en weefsel waren weggeteerd en de huid sloot rechtstreeks op de schedel aan. In het midden van dat ingevallen gezicht zat een grote haakneus als een snavel verankerd. Een pijl die hij zijn leven lang had gevolgd. Hij vorderde traag alsof hij door een moeras waadde waaruit hij zich bij elke stap opnieuw los moest maken. Het ritueel nam zoveel tijd in beslag dat iedere beweging zijn laatste kon zijn. Je kon het van zijn gezicht af lezen: het zou niet als een verrassing komen.
Hij hield z'n ernstige blik bedachtzaam op de grond gericht. Als je goed keek, zag je zijn lippen bewegen, alsof hij in gesprek met iemand was. Om de een of andere reden hoopte ik dat hij eens binnen kwam.
Toen ik het allang niet meer verwachtte, draaide de deur open en schuifelde hij, iets voor sluitingstijd, de winkel in. In het midden bleef hij staan, en tuurde in gedachten verzonken rond. Tenslotte wenkte hij me naderbij.
Of ik hier ook cd's verkocht. Verrast schudde ik het hoofd. De ontgoocheling op dat gezicht. Hij mompelde iets, tussen vragen en zuchten in, en sloeg de ogen neer. Heel zijn leven had hij erover gedaan om tot hier te komen. Alles was vergeefs geweest.
Ik wist wel dat het mijn schuld niet was, het is hier nu eenmaal een BOEKHANDEL, maar ik had met de man te doen. Als je alles wat vandaag normaal is in prenatale fase zag ontstaan, en op zijn minst één wereldoorlog hebt meegemaakt, dan is het toch niet zo vreemd te verwachten dat er in een boekhandel ook cd's te vinden zullen zijn? Het leek me dan ook maar billijk dat ik beleefd informeerde over welke cd het ging.
'Degene die ze enkele maanden geleden veel op de radio draaiden', zei hij. De ernst op dat gezicht verzekerde me ervan dat het niet om te lachen was. Maar blijkbaar drong tot hem door dat ik hier niet mee opschoot, en hij voegde eraan toe: waarin ze 'hallelujah' zingen.
Misschien de klassieker van Leonard Cohen? Ik kende naast het origineel nog een paar versies van John Cale, Jeff Buckley en Rufus Wainwright. Had er zich opnieuw iemand aan het nummer vergrepen?
Ik googelde 'hit' en 'hallelujah', en et voilà, daar waren ze op You Tube: onze eigenste Natalia en Gabriel Rios, samengebracht als een mini band aid, ten gunste van de slachtoffers in Haïti. Gabriel Rios die, met de ogen dicht, spastisch met de handen in de lucht greep terwijl hij duidelijk diep onder de indruk van de catastrofale ramp de eerste strofe inzette. Natalia's inbreng bleef me bespaard, want de oude man knikte. Ik klikte het venster weg, en zei dat ze het wellicht in een naburige cd-winkel hadden maar dat ook die zaak helaas om zes uur sloot. Dat hij tot morgen zou moeten wachten. Maar dat kon niet, want hij had het vandaag nog nodig. Verdere uitleg kreeg ik niet. Toen ik me echter even in zijn plaats stelde, begreep ik dat hij geen tijd meer te verliezen had.
Ik pijnigde mijn hoofd. Overliep de als ijsbergen slinkende mogelijkheden. Net toen ik op wou geven, doemde het beeld van een grootwarenhuis hier in de buurt op. Het was er tot acht uur open, en in een recent opgeslagen herinnering zag ik een klein rekje staan dat ze volstouwden met klassiekers en hedendaags hitlawaai. Een benefietsingle voor het goede doel kon daar wel eens tussen steken. Misschien was het ding ondertussen zelfs reeds afgeprijsd, door andere grote natuurrampen naar de rode prijzenbak verdrongen. In elk geval: het was mogelijk.
Hij zuchtte. Ik begreep waarom.
Het was hier amper een halve kilometer vandaan, maar dat is natuurlijk een abstract begrip als alleen al de straat oversteken een langdurige en levensgevaarlijke onderneming is.
Omdat we ons ondertussen na sluitingsuur bevonden, besloot ik hem met de wagen te brengen.
Het bleek een hele krachttoer, maar tenslotte liet hij mijn arm los en zakte kreunend in de passagiersstoel. Door werkzaamheden moest ik een kleine omweg maken. Hij zat doodstil en zweeg. Bezorgd keek ik opzij. Hij staarde naar zijn voeten en prevelde iets binnensmonds.
In de wagen hing de geur van mottenballen.
De slagbomen waren omhoog zodat ik aan de deur kon leveren. Terwijl ik hem uit de wagen tilde, mompelde hij dat hij het verder wel alleen afkon, want dat hij alle tijd van de wereld had. Zijn gezicht vertrok geen spier. Hij knikte, gooide de deur dicht en begaf zich naar de grote hoekingang waarin hij - uiteindelijk - verdween.
De volgende morgen, terwijl ik de leveringen overliep, dacht ik aan het voorval. Vroeg me af of de onderneming succesvol was geweest. Ik kreeg een ingeving en zocht het nummer van het warenhuis op - dat ik daar niet eerder aan had gedacht. Ze verbonden me door. Verbonden me nog eens door. Geert kwam aan de telefoon.
'Nee, sorry, we hebben het niet op voorraad', zei hij. Maar dat hij het wel bestellen kon.
Geert leek met me mee te leven, want hij voegde eraan toe dat ze het normaal wel binnen hadden. Met hernieuwde hoop stelde ik de ultieme vraag. Of hij kon zien wanneer het laatst verkocht was. Wacht zei Geert, en verdween. Even later was hij weer terug. Het drong tot me door dat ze daar nog met een vaste telefoon werkten, wat me plotseling absurd voorkwam.
'Dat is pech hebben' zei hij. Want dat het gisteren verkocht was.
Gisteren herhaalde ik.
'Ja', zei hij.
'Gisteravond.'
Tot ik hem van dichtbij zag, dacht ik dat hij rond de tachtig was. Daarna schatte ik hem honderd. Zo oud dat zelfs zijn huid, met sproetige ouderdomsvlekken bezaaid, grijs kleurde. Duurzaam perkament, in de loop der jaren op natuurlijke wijze gelooid. Vet en weefsel waren weggeteerd en de huid sloot rechtstreeks op de schedel aan. In het midden van dat ingevallen gezicht zat een grote haakneus als een snavel verankerd. Een pijl die hij zijn leven lang had gevolgd. Hij vorderde traag alsof hij door een moeras waadde waaruit hij zich bij elke stap opnieuw los moest maken. Het ritueel nam zoveel tijd in beslag dat iedere beweging zijn laatste kon zijn. Je kon het van zijn gezicht af lezen: het zou niet als een verrassing komen.
Hij hield z'n ernstige blik bedachtzaam op de grond gericht. Als je goed keek, zag je zijn lippen bewegen, alsof hij in gesprek met iemand was. Om de een of andere reden hoopte ik dat hij eens binnen kwam.
Toen ik het allang niet meer verwachtte, draaide de deur open en schuifelde hij, iets voor sluitingstijd, de winkel in. In het midden bleef hij staan, en tuurde in gedachten verzonken rond. Tenslotte wenkte hij me naderbij.
Of ik hier ook cd's verkocht. Verrast schudde ik het hoofd. De ontgoocheling op dat gezicht. Hij mompelde iets, tussen vragen en zuchten in, en sloeg de ogen neer. Heel zijn leven had hij erover gedaan om tot hier te komen. Alles was vergeefs geweest.
Ik wist wel dat het mijn schuld niet was, het is hier nu eenmaal een BOEKHANDEL, maar ik had met de man te doen. Als je alles wat vandaag normaal is in prenatale fase zag ontstaan, en op zijn minst één wereldoorlog hebt meegemaakt, dan is het toch niet zo vreemd te verwachten dat er in een boekhandel ook cd's te vinden zullen zijn? Het leek me dan ook maar billijk dat ik beleefd informeerde over welke cd het ging.
'Degene die ze enkele maanden geleden veel op de radio draaiden', zei hij. De ernst op dat gezicht verzekerde me ervan dat het niet om te lachen was. Maar blijkbaar drong tot hem door dat ik hier niet mee opschoot, en hij voegde eraan toe: waarin ze 'hallelujah' zingen.
Misschien de klassieker van Leonard Cohen? Ik kende naast het origineel nog een paar versies van John Cale, Jeff Buckley en Rufus Wainwright. Had er zich opnieuw iemand aan het nummer vergrepen?
Ik googelde 'hit' en 'hallelujah', en et voilà, daar waren ze op You Tube: onze eigenste Natalia en Gabriel Rios, samengebracht als een mini band aid, ten gunste van de slachtoffers in Haïti. Gabriel Rios die, met de ogen dicht, spastisch met de handen in de lucht greep terwijl hij duidelijk diep onder de indruk van de catastrofale ramp de eerste strofe inzette. Natalia's inbreng bleef me bespaard, want de oude man knikte. Ik klikte het venster weg, en zei dat ze het wellicht in een naburige cd-winkel hadden maar dat ook die zaak helaas om zes uur sloot. Dat hij tot morgen zou moeten wachten. Maar dat kon niet, want hij had het vandaag nog nodig. Verdere uitleg kreeg ik niet. Toen ik me echter even in zijn plaats stelde, begreep ik dat hij geen tijd meer te verliezen had.
Ik pijnigde mijn hoofd. Overliep de als ijsbergen slinkende mogelijkheden. Net toen ik op wou geven, doemde het beeld van een grootwarenhuis hier in de buurt op. Het was er tot acht uur open, en in een recent opgeslagen herinnering zag ik een klein rekje staan dat ze volstouwden met klassiekers en hedendaags hitlawaai. Een benefietsingle voor het goede doel kon daar wel eens tussen steken. Misschien was het ding ondertussen zelfs reeds afgeprijsd, door andere grote natuurrampen naar de rode prijzenbak verdrongen. In elk geval: het was mogelijk.
Hij zuchtte. Ik begreep waarom.
Het was hier amper een halve kilometer vandaan, maar dat is natuurlijk een abstract begrip als alleen al de straat oversteken een langdurige en levensgevaarlijke onderneming is.
Omdat we ons ondertussen na sluitingsuur bevonden, besloot ik hem met de wagen te brengen.
Het bleek een hele krachttoer, maar tenslotte liet hij mijn arm los en zakte kreunend in de passagiersstoel. Door werkzaamheden moest ik een kleine omweg maken. Hij zat doodstil en zweeg. Bezorgd keek ik opzij. Hij staarde naar zijn voeten en prevelde iets binnensmonds.
In de wagen hing de geur van mottenballen.
De slagbomen waren omhoog zodat ik aan de deur kon leveren. Terwijl ik hem uit de wagen tilde, mompelde hij dat hij het verder wel alleen afkon, want dat hij alle tijd van de wereld had. Zijn gezicht vertrok geen spier. Hij knikte, gooide de deur dicht en begaf zich naar de grote hoekingang waarin hij - uiteindelijk - verdween.
De volgende morgen, terwijl ik de leveringen overliep, dacht ik aan het voorval. Vroeg me af of de onderneming succesvol was geweest. Ik kreeg een ingeving en zocht het nummer van het warenhuis op - dat ik daar niet eerder aan had gedacht. Ze verbonden me door. Verbonden me nog eens door. Geert kwam aan de telefoon.
'Nee, sorry, we hebben het niet op voorraad', zei hij. Maar dat hij het wel bestellen kon.
Geert leek met me mee te leven, want hij voegde eraan toe dat ze het normaal wel binnen hadden. Met hernieuwde hoop stelde ik de ultieme vraag. Of hij kon zien wanneer het laatst verkocht was. Wacht zei Geert, en verdween. Even later was hij weer terug. Het drong tot me door dat ze daar nog met een vaste telefoon werkten, wat me plotseling absurd voorkwam.
'Dat is pech hebben' zei hij. Want dat het gisteren verkocht was.
Gisteren herhaalde ik.
'Ja', zei hij.
'Gisteravond.'
zondag 15 augustus 2010
REMEDIE TEGEN OUDER WORDEN
Als haar grote diepblauwe ogen
kleiner worden, grijzer, het ijskoude vuur geblust
en die ontroerende, kinderlijk aandoende bovenlip iets dunner
(in het bleke dons erboven een vaag waarneembare snor),
als haar zacht glooiende billen zich door vreemde plooien
geteisterd zien en hun spanningsboog verliezen,
als haar plagerig, wulps opverende borstjes
(die je vroeger altijd zo stout en vrijpostig aanstaarden,
en zich vol overgave in je handen boorden, smekend
om als deeg gekneed te worden, of nee, naar smaak
en believen uit klei gemodelleerd)
hun hoofdjes laten hangen
Als uit haar licht geopende mond niet langer
wellustig gefluister welt, maar een diepe zucht
en ze zich verwonderd afvraagt waarom, waarom
ze haar studies afbrak, die koters ter wereld bracht,
als ze meldt dat ze dit huis waarin ze woont spuugzat is,
als ze betreurt dat ze destijds haar werk heeft opgezegd,
als het haar daagt dat ze, behalve was en plas en zorgen
dat er om de zoveel tijd iets te bikkelen op tafel komt,
verder niet zoveel - eigenlijk niets - om handen heeft,
als ze eindelijk snapt wat jij al zolang weet,
dat haar leven helemaal niet zoveel voorstelt
Als ze bovendien niet langer om je grappen lacht
maar zich in plaats daarvan beklaagt,
over wat haar moeder zegt
over haar buurvrouw waarmee ze niet meer spreekt
over de grenzeloze onverschilligheid
en neerslachtigheid van haar waardeloze man
Kortom, als ze al die dingen doet
waaraan je thuis tracht te ontsnappen
is het hoog tijd om op te stappen
Je moet weer naar iets vrolijks toe
kleiner worden, grijzer, het ijskoude vuur geblust
en die ontroerende, kinderlijk aandoende bovenlip iets dunner
(in het bleke dons erboven een vaag waarneembare snor),
als haar zacht glooiende billen zich door vreemde plooien
geteisterd zien en hun spanningsboog verliezen,
als haar plagerig, wulps opverende borstjes
(die je vroeger altijd zo stout en vrijpostig aanstaarden,
en zich vol overgave in je handen boorden, smekend
om als deeg gekneed te worden, of nee, naar smaak
en believen uit klei gemodelleerd)
hun hoofdjes laten hangen
Als uit haar licht geopende mond niet langer
wellustig gefluister welt, maar een diepe zucht
en ze zich verwonderd afvraagt waarom, waarom
ze haar studies afbrak, die koters ter wereld bracht,
als ze meldt dat ze dit huis waarin ze woont spuugzat is,
als ze betreurt dat ze destijds haar werk heeft opgezegd,
als het haar daagt dat ze, behalve was en plas en zorgen
dat er om de zoveel tijd iets te bikkelen op tafel komt,
verder niet zoveel - eigenlijk niets - om handen heeft,
als ze eindelijk snapt wat jij al zolang weet,
dat haar leven helemaal niet zoveel voorstelt
Als ze bovendien niet langer om je grappen lacht
maar zich in plaats daarvan beklaagt,
over wat haar moeder zegt
over haar buurvrouw waarmee ze niet meer spreekt
over de grenzeloze onverschilligheid
en neerslachtigheid van haar waardeloze man
Kortom, als ze al die dingen doet
waaraan je thuis tracht te ontsnappen
is het hoog tijd om op te stappen
Je moet weer naar iets vrolijks toe
donderdag 12 augustus 2010
'Blow', tien jaar later: It's a shame about Ray, Johnny, and Penelope!

Johnny Depp op het kleine scherm, in het gezelschap van Ray Liotta en Penelope Cruz: wat kan een mens aan het eind van de dag nog meer verlangen? Bovendien bleken de meeste criticasters de prent nog steeds goedgezind, zodat ik argeloos in het pluche zakte voor deze twee uur durende 'trip'. In 'Blow' krijgen we het leven van drugskoning George Jung te zien, waarin hij evolueert van een jeugdige Warhol-lookalike tot Verlepte Sjors.
Een min of meer voorspelbare kroniek van een aangekondigde dood dus. Toch blijken er enkele vreemde dingen aan de hand met deze film. Vooral de aanzwellende idolatrie van de makers voor mister 'je bent Jung en je wilt wat' doet de wenkbrauwen regelmatig fronsen. Zo valt al snel op hoe men zich uitslooft om de goede kanten van Sjors aan te dikken. Verder wordt alles aangewend om de kijker te overtuigen van de toch wel dikke pech die de ongelukkige op de meest onmogelijke momenten overviel. En tenslotte wil men ons doen geloven dat zijn 'kwajongensstreken' eigenlijk vooral om te lachen waren. Sjors was er nu eenmaal niet helemaal bij met zijn gedachten, en zich van geen kwaad bewust maar verder is t' een bovenste beste kerel! Of: hoe je van een gewetenloze drugsschurk een meisje met zwavelstokjes maakt.
Uit de film leren we dat ma en pa het niet breed hadden, en geld al eens een punt van discussie vormde. Voor vader blijkt het slijk der aarde een bijkomstigheid, het aloude gezegde huldigend: "Als we maar gezond zijn!". Moeder, van wie zoonlief de zucht naar weelde erfde, verlaat haar man met vaste regelmaat, telkens vol goeie moed op zoek naar het rad van fortuin, om - als het okselzweet niet meer te harden is - met hangende pootjes terug te keren. Sjors walgt van de armoezaaiers en wanneer de wind op zekere dag vanuit de juiste hoek komt aangewaaid, vertrekt hij met zijn zwaarlijvige vriend Tuna naar het zonnige California waar ze pardoes in grote hoeveelheden zacht opverende marihuana vallen. In de kortste keren ontpoppen ze zich tot succesvolle dealers, waarbij ze blij verrast en tot hun grote vreugde om de haverklap door grote groepen knappe vrouwen worden aangerand, hoera!

Sjors ontmoet zijn stewardess en grote liefde Barbara, een knappe blondine die wel iets in een bijverdienste als koerier ziet, en samen leven ze nog lang en gelukkig.
Tenminste, tot een rechter Sjors voor twee jaar op retraite achter tralies stuurt. Een genoegen dat onze schandknaap even uitstelt, meer bepaald tot na de dood van zijn mooie, wellustige & goedgevormde liefdesgodin die nu maar meteen bekent niet vele tijd meer te hebben wegens ongeneeslijk ziek. Dat blijkt nog waar te zijn ook, want hierop volgt de begrafenis.
In het gevang weet Sjors zich gelukkig te omringen met enkele brave, gevoelige maar asexuele burgers zodat hij niet constant met een bord in zijn broek hoeft rond te lopen. En over toeval gesproken: zijn celgenoot blijkt niemand minder dan Diego Delgato (echte naam Carlos Lehder) waarmee hij later goed bevriend zal worden! Maar dat kan hij nu natuurlijk nog niet weten. Diego, docent Cocaïne, heeft aan Sjors een leergierige stapelbedgenoot in deze nauwbehuisde tijden, en na vrijlating gaan ze samen voor het grote werk. Vrouwe fortuna is met deze durfal, die zich steeds vaker uit benarde situaties moet zien te redden en nu regelmatig door de breedgeschouderde Pablo Escobar aan de tepels wordt gedrukt.

Onze vriend zorgt dan ook voor de bevoorrading van vijf-en-tach-tig! procent van de Amerikaanse markt met het Colombiaanse witte poeder. Als je eens nagaat hoeveel mensen in Amerika én in Colombia den Sjors destijds gelukkig heeft gemaakt!
Hem dan ook volledig gegund: een nieuwe grote liefde, de exotisch ogende Mirtha. Zuiders lekkers die hij bij een onsympathiek ogende ondergeschikte wegsnoept. Een wulps ding dat hem uit dankbaarheid een knappe dochter met afkickverschijnselen schenkt.
Een hardhandig onenigheidje met Diego zorgt er ondertussen voor dat de schellen van bebuilde en beblutste Sjors zijn ogen vallen en onze vriend besluit met vervroegd pensioen te gaan. Eind goed al goed.
Helaas! Voor zijn achtendertigste verjaardag nodigt Mirtha, ondertussen vlot geëvolueerd tot een gratemager snuivend kreng, nog eens de oude 'vrienden' naar hun stulpje uit, waar de politie die avond 'toevallig' aanwipt, en er een fijn en select kransje in de boeien slaat. Na veel vijven en zessen wordt Sjors veroordeeld tot drie jaar cel, waar zijn dochter maar weinig begrip voor kan opbrengen. Vooral omdat hij amper een scène eerder nog ten stelligste beweerde dat hij haar nooit in de steek zou laten.
Bij zijn vrijlating is Kristina negen en nog steeds vertoornd. Sjors, wiens opzichtige buik ondertussen zwanger van een stuk mousse lijkt, belooft haar een uitstap om het goed te maken, en plant nog een allerlaatste, allerallerlaatste klus om wat geld voor de bus te vergaren. De FBI en DEA zijn echter toevallig in de buurt, en omdat Sjors niet meer zou hervallen sturen ze hem nu maar meteen voor zestig jaar op 'kot'.
En daar zit oude Sjors nu nog, wachtend op zijn dochter die voor haar kop niet wil komen, de bitch!

Best wel een straf verhaal dus waaruit een sterke prent had kunnen ontspruiten, maar dat de mist ingaat wegens te hoog gegrepen en omdat de maker(s) steeds moeilijker afstand kunnen nemen. Naar het eind toe gaat de film meer op een parodie lijken, je voelt hoe regisseur Ted Demme de controle dreigt te verliezen en alles uit Johnny Depp's kast moet halen om de schade binnen de perken te houden. (De ongelukkige Demme zou enkele maanden later trouwens bezwijken aan een hartaanval, waarvan cocaïne aan de basis lag...)
Aandoenlijk is de rol van Ray Liotta als vader. De tristesse die gaandeweg over de arme man daalt - kreeg hij misschien een donkerbruin vermoeden hoe de film er tenslotte uit zou zien? - breekt je hart.
Conclusie: beeld en verhaalmanipulatie waar de Russen nog iets van kunnen leren.
Vaststelling: van cocaïne muteert Johnny Depp op twee uur tijd tot Claude François!
En nu weer over naar het echte leven.
foto's©New Line Cinema Productions, inc.
woensdag 4 augustus 2010
Geletterde Cycloop

Don DeLillo is het soort schrijver dat er behagen lijkt in te scheppen iedereen steeds weer op het verkeerde been te zetten. Hij evolueerde van cultschrijver tot literaire God, keerde zich af van zijn zelfbedachte maar onverwachte succesformule en zocht opnieuw de marge op. Dat hij van Italiaanse afkomst is en opgroeide in de Bronx verklaart wellicht het koppige en vasthoudende karakter van deze exentriekeling die nog steeds bij zijn Olympia schrijfmachine zweert. Het heeft ervoor gezorgd dat de inmiddels drieënzeventigjarige, voormalige parkeerwachter vandaag een clubhuis deelt met andere stokoude maar nog steeds springlevende geletterde cyclopen zoals Cormac McCarthy, Philip Roth en Thomas Pynchon.
Typerend voor zijn werk zijn de sombere profetieën, dwangmatige obsessies en complottheorieën, waarbij hij zich graag verdiept in de psychologie van de massa en de rol van de media. De waarde van het oeuvre van DeLillo valt onder meer af te meten aan het werk van jongere generaties zoals Jonathan Franzen, Martin Amis, Richard Powers, Dave Eggers of Zadie Smith. Nochtans was er aanvankelijk weinig dat erop wees dat er een schrijver in de jonge DeLillo huisde. Nadat hij afstudeerde aan de plaatselijke Fordham Universiteit, werkte hij enkele jaren als copywriter maar nam ontslag uit verveling en vulde zijn dagen daarna vooral met lezen. Sinds zijn tienerjaren verslond hij de boeken van Ernest Hemingway, Flannery O'Connor, James Joyce en William Faulkner. Af en toe waagde hij zich aan het schrijven van een kortverhaal. Na verloop van tijd werd dat een boek. Hij herhaalt graag dat hij van geluk mag spreken dat de uitgever er iets in zag. 'Americana' verscheen in 1971. Zelf vond hij het later een slechtgeschreven roman die naar zijn mening vandaag terecht geen enkele kans zou maken op de boekenmarkt.

De jaren zeventig zouden een vruchtbare periode blijken: op acht jaar tijd schreef hij zes boeken. Hij reisde een tijdje door het Midden-Oosten waarna hij zich in Griekenland vestigde. De critici aten inmiddels uit zijn hand, maar het zou tot 'Witte Ruis' duren vooraleer ook het grote publiek hem ontdekte. Het boek, dat in 1985 verscheen, leverde hem een National Book Award op, én een stek in de academische canon van hedendaagse, postmoderne schrijvers.
DeLillo ging zich steeds meer focussen op de geschiedenis, de politiek en de maatschappelijke problemen van het Amerikaanse volk. Hij deed regelmatig controversiële uitspraken rond gevoelige thema's en schreef een aantal boeken die pijnpunten raakten, zoals 'Weegschaal' in 1988, over de moord op president Kennedy. Hiermee zaaide hij verdeling onder de critici; vooral de vaderlandslievende pers kon deze DeLillo maar moeilijk waarderen.
Aan het begin van de jaren negentig leek de schrijver van de aardbodem verdwenen, maar het bleek de stilte voor de storm. In 1997 werd zijn veelgeprezen en bejubelde meesterwerk 'Onderwereld' gepubliceerd; een goeie achthonderd bladzijden tellend epos waarin we diep doordringen in de geest van verteller Nick Shay. Het boek opent met de legendarische honkbalwedstrijd tussen de New York Giants en de Brooklyn Dodgers, een subliem staaltje honkbalproza waarmee DeLillo de fundamenten legt voor Shay's weergave van de geschiedenis van de koude oorlog. Af en toe worden we ook iets wijzer over Shay's eigen leven, dat een opeenstapeling van gemiste kansen en verloren dromen blijkt te zijn, een hartverscheurend relaas waarin DeLillo de kwetsbaarheid van het individu minitieus ontleedt. In schrijverskringen werd de auteur heilig verklaard en het regende literaire prijzen. Ook commercieel bleek het boek een groot succes, niet in het minst tot grote verbazing van de schrijver zelf die de roman omschreef als te dik en te ingewikkeld - met zijn meer dan honderd personages – voor de modale lezer.

Recentelijk verscheen een Nederlandse vertaling van zijn zestiende roman, 'Het Punt Omega'. Het boek vertoont grote gelijkenissen met zijn andere romans die na 'Onderwereld' het licht zagen; 'Lichaamskunst', 'Kosmopolis' en 'Vallende man'. Korte gestolde novelles waarin de invloed van Europese schrijvers zoals Camus, Handke en Frisch voelbaar is, alsof hier een andere schrijver aan het werk is. Verstilde boeken die bijna het tegenovergestelde van het overdadige 'Onderwereld' lijken, en bij verschijning leden aan tegenvallende verkoopcijfers. Ook de pers verdeelde zich opnieuw in twee kampen.

'Het Punt Omega' vertrekt vanuit een kunstwerk van de Schotse videokunstenaar Douglas Gordon waarbij de film 'Psycho' van Alfred Hitchcock naar vierentwintig uur uitgerokken wordt. Twee bezoekers aan die tentoonstelling blijken de hoofdpersonen in het daaropvolgende verhaal. Jim Finley, een documentairemaker wiens huwelijk recentelijk op de klippen gelopen is, stelt alles in het werk om één van de architecten achter de invasie in Irak voor een portret voor de camera te krijgen. De bejaarde intellectueel Richard Elster is gecharmeerd door de belangstelling van de jonge filmer, maar ziet niets in het project en probeert de boot af te houden. Alles verandert wanneer ook de dochter van Elster in beeld komt. Het levert eens te meer schitterend proza op, en een minimalistische roman vol symboliek, die intrigeert en bevreemdend nawerkt. Een fascinerend, geconcentreerd staaltje bevlogen vakmanschap. Het ziet er dus naar uit dat deze krasse zeventiger zo nog jaren door kan gaan, en verre van uitgeschreven is zoals door giftige kwatongen soms wordt beweerd. Wordt vervolgd!...
Don Delillo: Het punt Omega, Anthos, 118 p

Rino Feys©Cutting Edge
dinsdag 27 juli 2010
EN DAT HET WENT
Jouw lach die ik uit duizenden herken,
in een stroom waartussen ik
daarnet al dacht dat ik je zag,
jij die in mijn hoofd je intrek hebt genomen,
met mijn demonen samenspant
Hoe ik je ieder ogenblik verwacht,
verblind, verdoofd, een niet te stelpen dorst
in een gestel dat slechts voor jou
ontvankelijk is, ontegensprekelijk
voor immer van zijn rust beroofd
Hoe ik dolend aan een toog met troebele blik
diep in de nacht zit dag te dromen,
onze gesprekken overloop, woord voor woord
en ieder woord weer omkeer en herschik,
verstrikt, verdwaald,
verterend door de wetenschap
dat jij daarbuiten ergens bent,
en lacht en dingen zegt
en doet die ik nooit
zal te weten komen
En dat het went
dat het niet went
dat je er niet bent
als je er bent
in een stroom waartussen ik
daarnet al dacht dat ik je zag,
jij die in mijn hoofd je intrek hebt genomen,
met mijn demonen samenspant
Hoe ik je ieder ogenblik verwacht,
verblind, verdoofd, een niet te stelpen dorst
in een gestel dat slechts voor jou
ontvankelijk is, ontegensprekelijk
voor immer van zijn rust beroofd
Hoe ik dolend aan een toog met troebele blik
diep in de nacht zit dag te dromen,
onze gesprekken overloop, woord voor woord
en ieder woord weer omkeer en herschik,
verstrikt, verdwaald,
verterend door de wetenschap
dat jij daarbuiten ergens bent,
en lacht en dingen zegt
en doet die ik nooit
zal te weten komen
En dat het went
dat het niet went
dat je er niet bent
als je er bent
woensdag 14 juli 2010
GODDELIJK
Ik wist, ook al was ik maar een jaar of negen
de almachtige, die is niet te vertrouwen
daar ik met mijn eigen ogen mocht aanschouwen
hoe meneer pastoor, toen hij het brood gezegend
En verorberd had, uit een koperen schaal
met het voor ons vergoten bloed van de messias
zijn dorst kon lessen - alsof het een of ander wijntje was -
ter vergeving van de zonden van ons allemaal
Eddy Spaghetti, zo genoemd omwille van zijn gele haar
had ons namelijk gevraagd om voor de dienst bijeen te komen
het heilige vocht uit de koelkast gehaald en een teug genomen
ter ere van zijn laatste performance als misdienaar
Daarna ging de fles even van mond tot mond
tot Eddy het welletjes vond en er zijn piemel boven hing
een goudkleurig straaltje borrelde uit het joviale ding
eindeloos maar welgemikt, er viel geen druppel op de grond
Onze bewondering groeide terwijl hij rustig verder piste
als door het lam gods geslagen bleven we kijken
naar het tanende geklater dat later een wonder zou blijken
toen hij met de laatste drup net bij het potloodstreepje finishte
de almachtige, die is niet te vertrouwen
daar ik met mijn eigen ogen mocht aanschouwen
hoe meneer pastoor, toen hij het brood gezegend
En verorberd had, uit een koperen schaal
met het voor ons vergoten bloed van de messias
zijn dorst kon lessen - alsof het een of ander wijntje was -
ter vergeving van de zonden van ons allemaal
Eddy Spaghetti, zo genoemd omwille van zijn gele haar
had ons namelijk gevraagd om voor de dienst bijeen te komen
het heilige vocht uit de koelkast gehaald en een teug genomen
ter ere van zijn laatste performance als misdienaar
Daarna ging de fles even van mond tot mond
tot Eddy het welletjes vond en er zijn piemel boven hing
een goudkleurig straaltje borrelde uit het joviale ding
eindeloos maar welgemikt, er viel geen druppel op de grond
Onze bewondering groeide terwijl hij rustig verder piste
als door het lam gods geslagen bleven we kijken
naar het tanende geklater dat later een wonder zou blijken
toen hij met de laatste drup net bij het potloodstreepje finishte
vrijdag 2 juli 2010
Tragedie
Hij ziet eruit als iemand die over enkele dagen voor drie weken op vakantie naar de kust vertrekt, en nog snel wat orde op zaken moet brengen. Een korte broek waaronder een paar aandoenlijk bleke billen schitteren. Een afgewassen streepjes t-shirt (grijs-paars), strak over een vlezige buik gespannen. Korte, vuilwitte sokken die halverwege in - op hun laatste benen lopende - wandelschoenen verdwijnen (ik probeer er niet aan te denken hoe het daarbinnen nu moet zijn).
Door de baard (naar schatting twee, drie dagen oud) maakt de bezwete, kalende man een verwaarloosde indruk.
'Is 't woa, verkop jier wok twiddehands?'
Een bevestigende knik.
'Ewel, 't is 't moment: kè'n hele remorke mee!'
Hij wijst naar het raam waarachter een jeep met aanhangwagen staat.
Ik onderdruk een zucht terwijl ik naar het opbollende zeil kijk.
'Skoane boekn en encyclopedies, nog splinternieuwe! Sommigte boekn zitn nog in 't plastic, ge kun peinsn...'.
Twijfelend (als een geestelijke, na het lezen van een boek van Richard Dawkins) loop ik achter hem aan. Boeken die nog in de verpakking steken, vormen meestal een slecht voorteken. Zijn al even ferm uit de kluiten gewassen eega heeft het zeil inmiddels losgemaakt. Na een snelle berekening kom ik op een vijftigtal blauw-witte dozen uit, waarop trossen bananen staan afgebeeld.
'Dozen mé Konsaliksn, een poar mé Reader's Digests, encyclopedies: Lecturama, Larousse, Winkler Prins, Doede Griekn, toede Rome, 'd Egyptenaeren, de nateure us ze nog gezoend was, nen encylopedie van Elsevier, ge ziet: 't zit van olles tusschen!'
Hij tilt er enkele dozen van tussenuit die hij naast zich op de grond zet, schuift dan een doos opzij, gooit er een paar op elkaar, haalt een doos van beneden naar boven, trekt er nog een doos onderuit, schuift opnieuw met enkele exemplaren - alsof hij hiermee een optische illusie wil creëren, en me, door het schuiven en slepen, uiteindelijk zal kunnen overtuigen van de waarde van dit alles.
Ik zie complete reeksen passeren: 'Meesters der Schilderkunst', '7000 jaar wereldgeschiedenis', 'Algemene Ontwikkeling' en 'Beroemde Ontdekkingsreizigers'. Dozen volgeprest met stationsromannetjes; 'Bouquet', 'Iddyle', 'Intiem', 'Harlequin' en 'Nadia', met bovenaan enkele leesbare titels zoals 'Onbezonnen verleiding', 'Neem mijn hart en mijn kroon' en 'Verraderlijke liefde'. Talloze streekromans met een getekende, glanzende stofomslag, de meeste nog in plastic verpakking. Algauw zitten mijn handen onder het vuil; waarschijnlijk staat alles al enkele jaren op zolder te wachten op deze exodus.
'We zien d'r gistern mee noar 't Kriengloop gewist, moa 't wos vaneigenst nie open. 't Is dak mien remorke nodig éen, anders mocht ze doa nog een ende stoan mé ol die boekn up. Moa 'k moete nog noa 't containerpark, en ka da geern gedoan voa dak up reize vertrekn...'
Tot mijn eigen verbazing slaag ik erin om een oud exemplaar van 'De Aanslag' van Mulisch op te diepen, gevolgd door een een grijze 'Alfa-Cyclus' van Ivo Michiels, 'Indische Tuinen' van Adriaan van Dis, 'De Goelag Archipel' van Solzjenitsyn en 'Woeste Hoogten' van Emily Brontë, vijf boeken die hopeloos verdwaald lijken in deze boekenwoestijn, en die ik er vooral uit erbarmen van tussenuit pik. Ondertussen laat ik voorzichtig weten dat er op het eerste zicht niet veel voor mij tussen lijkt te steken. Dat het jammer is, maar dat niemand nog geïnteresseerd is in die oude reeksen en streekromans.
'Ewel, die vint van die tweedehandswinkel in Izegem zei juste tselste! Jeet nog nooit buten kom kiekn!'
Ik leg uit dat ook encyclopedieën ten dode opgeschreven zijn.
'En ze zei'n overtied pertank da da nooit z'n wéerde gink verliezn! Moa ja, wie gieng ter nu peizen up tinternet!'
Ze gooien het zeil terug, maken het opnieuw vast en komen mee de winkel in. Hij tovert een zakdoek uit die short tevoorschijn en wist het zweet van z'n voorhoofd. Een drankje slaan ze af.
'Uj gie vuf euros gift, zien wieder content wei, en 'k goa kik d'overskeute noa 't kriengloop doen'.
Ik geef ze een briefje van vijf. Ze lopen naar de deur. Plots draait hij zich om.
'En uk zegge daj zollemoale meugt éen voe die vuf euro!'
Het gaat hun begrip te boven.
Vermoeid glimlach ik en bedank. De hitte is tastbaar en loodzwaar.
'Verdomme toch', vloekt hij terwijl ze naar buiten lopen, en het tot hem begint door te dringen.
'We moetn nu nog noa 't kriengloop wok!'
Door de baard (naar schatting twee, drie dagen oud) maakt de bezwete, kalende man een verwaarloosde indruk.
'Is 't woa, verkop jier wok twiddehands?'
Een bevestigende knik.
'Ewel, 't is 't moment: kè'n hele remorke mee!'
Hij wijst naar het raam waarachter een jeep met aanhangwagen staat.
Ik onderdruk een zucht terwijl ik naar het opbollende zeil kijk.
'Skoane boekn en encyclopedies, nog splinternieuwe! Sommigte boekn zitn nog in 't plastic, ge kun peinsn...'.
Twijfelend (als een geestelijke, na het lezen van een boek van Richard Dawkins) loop ik achter hem aan. Boeken die nog in de verpakking steken, vormen meestal een slecht voorteken. Zijn al even ferm uit de kluiten gewassen eega heeft het zeil inmiddels losgemaakt. Na een snelle berekening kom ik op een vijftigtal blauw-witte dozen uit, waarop trossen bananen staan afgebeeld.
'Dozen mé Konsaliksn, een poar mé Reader's Digests, encyclopedies: Lecturama, Larousse, Winkler Prins, Doede Griekn, toede Rome, 'd Egyptenaeren, de nateure us ze nog gezoend was, nen encylopedie van Elsevier, ge ziet: 't zit van olles tusschen!'
Hij tilt er enkele dozen van tussenuit die hij naast zich op de grond zet, schuift dan een doos opzij, gooit er een paar op elkaar, haalt een doos van beneden naar boven, trekt er nog een doos onderuit, schuift opnieuw met enkele exemplaren - alsof hij hiermee een optische illusie wil creëren, en me, door het schuiven en slepen, uiteindelijk zal kunnen overtuigen van de waarde van dit alles.
Ik zie complete reeksen passeren: 'Meesters der Schilderkunst', '7000 jaar wereldgeschiedenis', 'Algemene Ontwikkeling' en 'Beroemde Ontdekkingsreizigers'. Dozen volgeprest met stationsromannetjes; 'Bouquet', 'Iddyle', 'Intiem', 'Harlequin' en 'Nadia', met bovenaan enkele leesbare titels zoals 'Onbezonnen verleiding', 'Neem mijn hart en mijn kroon' en 'Verraderlijke liefde'. Talloze streekromans met een getekende, glanzende stofomslag, de meeste nog in plastic verpakking. Algauw zitten mijn handen onder het vuil; waarschijnlijk staat alles al enkele jaren op zolder te wachten op deze exodus.
'We zien d'r gistern mee noar 't Kriengloop gewist, moa 't wos vaneigenst nie open. 't Is dak mien remorke nodig éen, anders mocht ze doa nog een ende stoan mé ol die boekn up. Moa 'k moete nog noa 't containerpark, en ka da geern gedoan voa dak up reize vertrekn...'
Tot mijn eigen verbazing slaag ik erin om een oud exemplaar van 'De Aanslag' van Mulisch op te diepen, gevolgd door een een grijze 'Alfa-Cyclus' van Ivo Michiels, 'Indische Tuinen' van Adriaan van Dis, 'De Goelag Archipel' van Solzjenitsyn en 'Woeste Hoogten' van Emily Brontë, vijf boeken die hopeloos verdwaald lijken in deze boekenwoestijn, en die ik er vooral uit erbarmen van tussenuit pik. Ondertussen laat ik voorzichtig weten dat er op het eerste zicht niet veel voor mij tussen lijkt te steken. Dat het jammer is, maar dat niemand nog geïnteresseerd is in die oude reeksen en streekromans.
'Ewel, die vint van die tweedehandswinkel in Izegem zei juste tselste! Jeet nog nooit buten kom kiekn!'
Ik leg uit dat ook encyclopedieën ten dode opgeschreven zijn.
'En ze zei'n overtied pertank da da nooit z'n wéerde gink verliezn! Moa ja, wie gieng ter nu peizen up tinternet!'
Ze gooien het zeil terug, maken het opnieuw vast en komen mee de winkel in. Hij tovert een zakdoek uit die short tevoorschijn en wist het zweet van z'n voorhoofd. Een drankje slaan ze af.
'Uj gie vuf euros gift, zien wieder content wei, en 'k goa kik d'overskeute noa 't kriengloop doen'.
Ik geef ze een briefje van vijf. Ze lopen naar de deur. Plots draait hij zich om.
'En uk zegge daj zollemoale meugt éen voe die vuf euro!'
Het gaat hun begrip te boven.
Vermoeid glimlach ik en bedank. De hitte is tastbaar en loodzwaar.
'Verdomme toch', vloekt hij terwijl ze naar buiten lopen, en het tot hem begint door te dringen.
'We moetn nu nog noa 't kriengloop wok!'
vrijdag 25 juni 2010
Helft
Het is iets voor elf uur 's ochtends. Ik loop het trapje op en duw de deur open, er klinkt schel belgerinkel. Voor me staan twee hoogbejaarde mannen in hun zondagse kostuum, elk met een Borsalino op het hoofd. Dat we ons midden de warmste dagen van het jaar bevinden, lijkt hen niet te deren. Beiden eerder klein van gestalte, en opvallend grote oren. Karakterkoppen. Buiten spel gezette en ongevaarlijk geworden oudooms van een of andere maffia organisatie. De ene draagt een bril met donkere glazen, maar het is duidelijk geen zonnebril. Hij beweegt in korte schokjes. Om te spreken houdt hij een microfoontje tegen z'n hals.
'En oe oed ziej gie nu?'
Een griezelig, robotachtig, krassend geluid.
Met een verbazende souplesse draait de andere man zich om, en lacht, blijkbaar verrast door de vraag.
'Ewel, eevn oed lik gie né Valere, vuffentachentig vandjoare. We zoaten toape in schole bie meester Merlevede!'
Daarna wendt hij zich terug naar de toonbank.
Valere knikt traag en ernstig, alsof hij hier eventjes diep over moet nadenken.
'En eej overlatst nog e twot hoard van Roger Degraeve, die ier achter toekske weunt, in 'd Elleboogstroate?'
De andere man draait zich opnieuw met een vloeiende, jeugdige beweging om. Misschien om de jonge, blonde bakkerin (die de vorige vrouw des huizes twee jaar terug uit bakkerij Soen verdreven heeft, en wiens aanvankelijk spontane hartveroverende, sprankelende glimlach inmiddels een vaste plaats op haar, nu verder snel mat en emotieloos wordende gezicht, inneemt) te imponeren, en zich door middel van vlotte bewegingen van z'n reumatisch bewegende jeugdvriend wil distantiëren.
'Roger is dood é! Ol twientig joar en derdeure! 't Skiet ol nie veel meer van over!' waarna hij lachende blikken gooit naar mij en de bakkerin alsof hij ons betrekken wil in het gesprek. De bakkersvrouw overhandigt hem zijn zak met pistolets en samen verlaten de twee taaie, allang afgeschreven mannen de winkel.
Ik bestel een klein broodje en enkele koffiekoeken.
'Vijfentachtig...' zeg ik.
'Doavoorn zoek wiln tekenen' roept de bakkerin boven het hakkende trilgeluid van de broodsnijmachine uit. Ik schat haar ergens halverwege de twintig. Meedogenloos drijft ze het broodje doorheen een stel nauw aansluitende zaagbladen.
De deur gaat open en de bejaarde man met de donkere bril komt opnieuw binnen. De uitzending kraakt en piept opgewonden.
''k woare miene stok vergeten!'
De jonge deerne glimlacht, het is prettig om te zien hoe haar gezicht oplicht, een glimp hervindt van de schittering van weleer.
'Ge zoedt nie verre groaken né Valere!'
De oude man grijpt zijn wandelstok die in een hoek tegen de kassa leunt, en strompelt weer naar buiten.
Ik betaal, verlaat de winkel, en vraag me af of er modellen bestaan waarmee iemands stappen berekend kunnen worden. Om zo een idee te krijgen van de afstand die werd afgelegd. Zappend doorheen een kleine eeuw geschiedenis stap ik van het trottoir, maar kan nog net achteruit springen om te verhinderen dat Valere - in het voorbijrijden en ook daarna strak voor zich kijkend - mijn tenen afrijdt met zijn oud en vinnig Ford Fiesta'tje. Opletten nu. Hij is nog altijd onderweg.
En ik ben amper in de helft.
'En oe oed ziej gie nu?'
Een griezelig, robotachtig, krassend geluid.
Met een verbazende souplesse draait de andere man zich om, en lacht, blijkbaar verrast door de vraag.
'Ewel, eevn oed lik gie né Valere, vuffentachentig vandjoare. We zoaten toape in schole bie meester Merlevede!'
Daarna wendt hij zich terug naar de toonbank.
Valere knikt traag en ernstig, alsof hij hier eventjes diep over moet nadenken.
'En eej overlatst nog e twot hoard van Roger Degraeve, die ier achter toekske weunt, in 'd Elleboogstroate?'
De andere man draait zich opnieuw met een vloeiende, jeugdige beweging om. Misschien om de jonge, blonde bakkerin (die de vorige vrouw des huizes twee jaar terug uit bakkerij Soen verdreven heeft, en wiens aanvankelijk spontane hartveroverende, sprankelende glimlach inmiddels een vaste plaats op haar, nu verder snel mat en emotieloos wordende gezicht, inneemt) te imponeren, en zich door middel van vlotte bewegingen van z'n reumatisch bewegende jeugdvriend wil distantiëren.
'Roger is dood é! Ol twientig joar en derdeure! 't Skiet ol nie veel meer van over!' waarna hij lachende blikken gooit naar mij en de bakkerin alsof hij ons betrekken wil in het gesprek. De bakkersvrouw overhandigt hem zijn zak met pistolets en samen verlaten de twee taaie, allang afgeschreven mannen de winkel.
Ik bestel een klein broodje en enkele koffiekoeken.
'Vijfentachtig...' zeg ik.
'Doavoorn zoek wiln tekenen' roept de bakkerin boven het hakkende trilgeluid van de broodsnijmachine uit. Ik schat haar ergens halverwege de twintig. Meedogenloos drijft ze het broodje doorheen een stel nauw aansluitende zaagbladen.
De deur gaat open en de bejaarde man met de donkere bril komt opnieuw binnen. De uitzending kraakt en piept opgewonden.
''k woare miene stok vergeten!'
De jonge deerne glimlacht, het is prettig om te zien hoe haar gezicht oplicht, een glimp hervindt van de schittering van weleer.
'Ge zoedt nie verre groaken né Valere!'
De oude man grijpt zijn wandelstok die in een hoek tegen de kassa leunt, en strompelt weer naar buiten.
Ik betaal, verlaat de winkel, en vraag me af of er modellen bestaan waarmee iemands stappen berekend kunnen worden. Om zo een idee te krijgen van de afstand die werd afgelegd. Zappend doorheen een kleine eeuw geschiedenis stap ik van het trottoir, maar kan nog net achteruit springen om te verhinderen dat Valere - in het voorbijrijden en ook daarna strak voor zich kijkend - mijn tenen afrijdt met zijn oud en vinnig Ford Fiesta'tje. Opletten nu. Hij is nog altijd onderweg.
En ik ben amper in de helft.

dinsdag 8 juni 2010
Betoverend
Hugo Claus, 'De Verwondering'

Sinds Hugo Claus twee jaar terug besloot om voorgoed te verhuizen naar de andere wereld, is hij ook letterlijk ongrijpbaar geworden, iets waar hij zich gedurende zijn hele literaire carriere reeds in specialiseerde. Een kleine vijftig jaar geleden verscheen 'De verwondering' voor het eerst, volgens Clauskenners de grootste kluif in zijn literaire nalatenschap. Claus zelf beschouwde het lange tijd als zijn beste boek. Onlangs verscheen er een mooie heruitgave bij De Bezige Bij.
Een boek waarvan menigeen destijds na lezing beweerde er geen snars van begrepen te hebben, maar die vriend en vijand in de war bracht en/of betoverde. Via een maalstroom van gebeurtenissen, weergegeven vanuit steeds wisselende perspectieven, wordt de lezer meegezogen tot diep in het onwelriekende rioolputje van een steeds abstracter wordende, surrealistische vertelling. Deze aanpak stuitte aanvankelijk op onbegrip en het gebeurde niet zelden dat het boek binnen één en dezelfde recensie bejubeld en tot op de grond afgebroken werd. Het rommelde in boekenland, menige letterknecht balanceerde tussen vertwijfeling en euforie. 'Had de uitgever het manuscript maar gelezen. Dan zouden er van de 242 pagina's enkele tientallen zijn overgebleven die de moeite van het lezen waard zijn', aldus de recensent van het Algemeen Dagblad in 1962.
Hoofdpersoon in het boek is Victor de Rijckel, een leraar Engels-Duits die op zekere dag besluit niet langer naar de pijpen van de autoritaire prefect te dansen en 'deserteert'. Hij koopt een kaartje voor het 'Bal van het Wit Konijn' waar een knappe vrouw diepe indruk op hem maakt. Een leerling van hem blijkt de vrouw te kennen en samen zoeken ze haar op. Hij komt terecht in het hol van een fascistische beweging waar hij in een vlaag van overmoed profiteert van een persoonsverwisseling. Na verloop van tijd worden steeds grotere delen van het verhaal weergegeven via de dagboekfragmenten van de Rijckel, die ondertussen in een psychiatrische inrichting verblijft en notities neemt, in een poging om het verleden vast te houden.
Om het compleet te maken bracht Claus hier en daar verwijzingen naar de klassieken aan, van 'Divina commedia' tot 'Alice in Wonderland'. Dit alles maakt van de verwondering een wonderlijke en raadselachtige leeservaring. De schrijver beweerde dat het geijkte schrijfpatroon van zijn eerdere werk ging vervelen en hij besloten had om een nieuwe werkwijze uit te proberen. Hij liet zich gewillig meevoeren door grillige impulsen en schuwde de afdaling in de donkerste krochten van de menselijke psyche niet.
Hoewel een fan van het werk van Hugo Claus, las ik 'De verwondering' nu voor het eerst. Indrukwekkend hoe modern en springlevend het boek vandaag nog steeds is. Haast tastbaar is de aanwezigheid van Kafka en Magritte, de claustrofobische dreiging van blind fanatisme en de onwrikbare trots van een volk dat willens nillens in de Vlaamse klei geworteld zit. Een zinderend boek vol verrassende wendingen en een messcherp taalgebruik. Alles is stilgevallen nu; de meester is dood, maar 'De verwondering' blaakt van gezondheid.

Rino Feys © Cutting Edge

Sinds Hugo Claus twee jaar terug besloot om voorgoed te verhuizen naar de andere wereld, is hij ook letterlijk ongrijpbaar geworden, iets waar hij zich gedurende zijn hele literaire carriere reeds in specialiseerde. Een kleine vijftig jaar geleden verscheen 'De verwondering' voor het eerst, volgens Clauskenners de grootste kluif in zijn literaire nalatenschap. Claus zelf beschouwde het lange tijd als zijn beste boek. Onlangs verscheen er een mooie heruitgave bij De Bezige Bij.
Een boek waarvan menigeen destijds na lezing beweerde er geen snars van begrepen te hebben, maar die vriend en vijand in de war bracht en/of betoverde. Via een maalstroom van gebeurtenissen, weergegeven vanuit steeds wisselende perspectieven, wordt de lezer meegezogen tot diep in het onwelriekende rioolputje van een steeds abstracter wordende, surrealistische vertelling. Deze aanpak stuitte aanvankelijk op onbegrip en het gebeurde niet zelden dat het boek binnen één en dezelfde recensie bejubeld en tot op de grond afgebroken werd. Het rommelde in boekenland, menige letterknecht balanceerde tussen vertwijfeling en euforie. 'Had de uitgever het manuscript maar gelezen. Dan zouden er van de 242 pagina's enkele tientallen zijn overgebleven die de moeite van het lezen waard zijn', aldus de recensent van het Algemeen Dagblad in 1962.
Hoofdpersoon in het boek is Victor de Rijckel, een leraar Engels-Duits die op zekere dag besluit niet langer naar de pijpen van de autoritaire prefect te dansen en 'deserteert'. Hij koopt een kaartje voor het 'Bal van het Wit Konijn' waar een knappe vrouw diepe indruk op hem maakt. Een leerling van hem blijkt de vrouw te kennen en samen zoeken ze haar op. Hij komt terecht in het hol van een fascistische beweging waar hij in een vlaag van overmoed profiteert van een persoonsverwisseling. Na verloop van tijd worden steeds grotere delen van het verhaal weergegeven via de dagboekfragmenten van de Rijckel, die ondertussen in een psychiatrische inrichting verblijft en notities neemt, in een poging om het verleden vast te houden.
Om het compleet te maken bracht Claus hier en daar verwijzingen naar de klassieken aan, van 'Divina commedia' tot 'Alice in Wonderland'. Dit alles maakt van de verwondering een wonderlijke en raadselachtige leeservaring. De schrijver beweerde dat het geijkte schrijfpatroon van zijn eerdere werk ging vervelen en hij besloten had om een nieuwe werkwijze uit te proberen. Hij liet zich gewillig meevoeren door grillige impulsen en schuwde de afdaling in de donkerste krochten van de menselijke psyche niet.
Hoewel een fan van het werk van Hugo Claus, las ik 'De verwondering' nu voor het eerst. Indrukwekkend hoe modern en springlevend het boek vandaag nog steeds is. Haast tastbaar is de aanwezigheid van Kafka en Magritte, de claustrofobische dreiging van blind fanatisme en de onwrikbare trots van een volk dat willens nillens in de Vlaamse klei geworteld zit. Een zinderend boek vol verrassende wendingen en een messcherp taalgebruik. Alles is stilgevallen nu; de meester is dood, maar 'De verwondering' blaakt van gezondheid.

Rino Feys © Cutting Edge
dinsdag 25 mei 2010
Lucie
Irene verstijft naast de vuilnisemmer aan de achterdeur en voelt hoe ieder haartje op haar lijf zich opricht. Ze had kunnen weten dat er iets mis zou gaan, een mens kan geen geluk blijven hebben. Want in de vooravond, toen ze met alles klaar waren en ze met André een aperitief dronk in afwachting van de eerste gasten, had ze al eens chance gehad.
'Die visschotel zal niet wegvliegen' had André droog opgemerkt toen ze voor de zoveelste keer ging kijken met het glas in haar hand. Ze kwam precies op tijd om te zien hoe Lucie, een jonge, zwarte kattin de zee geroken had en met haar poot een stuk gerookte tonijn naderbij haalde. Een tel later klapwiekte het luikje in de achterdeur. Ze weten het wel als ze iets mispeuteren; ze zijn veel slimmer dan de meeste mensen denken. En als je iets tegen ze hebt, dan weten ze dat ook.
Irene haalt diep adem en sluit haar ogen die plots heel vermoeid aanvoelen. Dan bedenkt ze wat haar te doen staat, en loopt als in verdoving naar de woonkamer, in het besef dat ze tijdens het nu volgende moment de tot hiertoe zo goed geslaagde avond finaal om zeep zal helpen.
1
Irene van Kapsalon I & C gaat met pensioen al heeft ze niet graag dat men dat zo vlakaf zegt. Dan is het alsof ze ineens twintig jaar ouder wordt. Want ze voelt zich nog altijd jong, ergens halverwege de dertig, en niet alleen haar hoofd maar ook haar lijf denkt er zo over. Allez, niet dat ze er nog maar dertig uitziet, dat weet ze ook wel, maar toch geen vijftig terwijl ze straks zestig wordt. Zestig! Ze begrijpt er niets van. Maar de bewijzen zijn er: het huis is afbetaald, en Iris, de dochter van haar eigenste Chantal is negentien, ne-gen-tien! en bovendien - wie had dat gedacht van dat stil braaf meiske – vier maanden ver. Tegen de hoek van een ronde tafel gelopen, zoals ze vroeger zeiden. Dat buikje begint al aardig op te bollen onder haar topje. Een mooi zicht met die piercing in haar navel, en ze hebben er het raden naar wie de vader is. Van Iris komen ze in elk geval niet veel te weten. Nu, met alles wat ze sedertdien in 't salon gehoord heeft, zou het haar benieuwen of Iris het zelf wel weet. Bij Chantal gaan die geruchten het ene oor in en het andere uit, en ze houdt de lippen op elkaar geklemd, geen woord zegt ze erover. Wat zou ze ook moeten zeggen; in haar eigen gloriejaren was ze al niet veel beter.
En zoals André zegt: 'Ieder zijn eigen ziekte'. Best dat André dat af en toe eens onder haar neus wrijft. Zijn motto is: proberen zoveel mogelijk te profiteren van het leven zonder dat iemand daar de dupe van wordt. Ja, daarmee heeft ze het getroffen, met haar André! Twaalf jaar zijn ze samen, en hij is nog altijd even attent als de eerste keer dat ze hem zag. Een schone vent, het type dat knapper wordt met de jaren.
'Grijs haar groeit niet op domme koppen' mompelde haar moeder zaliger, een sneer naar Irenes ex-man Erik die vroeg kaal werd en geen nee kon zeggen tegen een glas. De laatste jaren leek het alsof hij nooit meer nuchter was. Een dronkelap die amper at en nergens nog aandacht aan besteedde - aan zijn uiterlijk nog het minst.
Ze was echt beschaamd toen hij 's avonds door het kapsalon moest in die werkkleren en z'n frigobox, omgeven door die walm van drank en sigaretten. Vroeger, na het werk, was het eerste dat hij deed die overall uittrekken. Maar na verloop van tijd kon het hem niet veel meer schelen, en op het laatst moesten zij en Chantal hem tegenhouden, of hij droeg dat ding zelfs in het weekend. Was hij toch graag gezien door dat kind! Irene heeft het nooit begrepen. Een schone kindertijd heeft ze er in elk geval niet aan overgehouden.
Het was net een clochard met die baard. Smeken moest ze om die wildgroei rond zijn kale kruin te mogen snijden. Hele dagen coifferen en zelf met een bosaap moeten leven, waar bovendien nooit een schoon woord uitkwam. Niet dat hij daarom moest verongelukken, al moet ze toegeven dat ze er dikwijls over heeft gefantaseerd. Er zijn zoveel mensen die een ongeluk hebben, waarom hij niet?
Maar toen het gebeurde was ze er toch niet goed van. 't Was op een maandagmorgen in januari, en die twee agenten stonden hier met hun motorlaarzen en die stoorzenders in het salon. Ze hadden geen remsporen gevonden, en gingen ervan uit dat hij iets gekregen heeft achter het stuur. Zo is hij aan volle snelheid op die stilstaande tankwagen ingereden. Ze heeft er foto's van gezien, er schoot niet veel van over. Ze heeft met een schuldgevoel geworsteld tot ze besefte dat het gelijk al hoe haar schuld niet was. Nog een geluk dat het 's morgens vroeg gebeurde en hij, behalve een cognacske om zich op te warmen, nog niets gedronken had. Een tweede glas en ze was haar huis kwijtgeraakt met alles erop en eraan.
2
Vreemd zoals ze hiernaar uitgekeken heeft - en nu het zover is, lijkt het de normaalste zaak van de wereld. Ze had gedacht dat ze een gat in de lucht ging springen, maar vanmorgen, toen ze wakker werd, en besefte dat dit haar laatste werkdag was, werd ze door paniek overvallen. Haar hart bonkte zo hard in haar borstkas dat het pijn deed, en had ze moeten kunnen, ze draaide de tijd een jaar terug. Zo heeft ze een tijdje naar het plafond kijkend op haar rug in bed gelegen, tot ze weer wat rustiger werd. Want ze beseft maar al te goed dat ze zich geen illusies moet maken: niemand is onmisbaar. En dat zal goed gaan met Iris, ze heeft het allang gezien. Al van toen ze nog een kind was sprong ze in de vakanties en tijdens de weekends op drukke momenten in het salon bij. Ze hebben haar iets nooit twee keer moeten uitleggen. Dat zat er meteen in. Ze is altijd rap geweest - een beetje te rap misschien...
Iris. Weer zo'n meevaller: dat ze de reclameborden kunnen laten gelijk ze zijn. Kapsalon I & C. Zij, Irene, is ermee begonnen, achtentwintig jaar geleden. Een paar jaar later is haar dochter Chantal erbij gekomen, en nu komt hààr dochter er weer bij. Je zou haast van een familiezaak kunnen spreken. Ze heeft het nog tegen niemand gezegd, maar wat als dat een meisje wordt, daar in dat opbollende buikske van Iris? Wie weet wordt dat nóg een coiffeuse!
Voor de gelegenheid heeft ze vanavond een beetje familie, een paar buren en enkele van hun beste klanten uitgenodigd. Met tweeëntwintig zullen ze zijn. Om ze te bedanken voor alle mooie momenten en voor hun steun al die jaren. En terwijl ze de feestelijk gedekte tafel overziet wordt ze triestig, 't is alsof het op haar valt. Ze houdt haar hoofd achterover, en bedwingt de tranen om haar schmink niet te bederven. Ze neemt een papieren zakdoekje, probeert de krop door te zwelgen wanneer ze zichzelf plots zijdelings weerspiegelt ziet in de vitrinekast, en ze schiet snikkend uit in een lach. Ze is toch zo'n sentimenteel zieltje. Want ze moet niet overdrijven, het is toch niet dat ze helemaal van het toneel zal verdwijnen? Als Chantal en Iris het niet aan kunnen zal ze met plezier bijspringen, als 't niet teveel gebeurt tenminste. Want ze stopt niet om voort te doen, gelijk Christiane van Haircut Mileen. Neen, een keertje invallen, dat is het enige waar ze op mogen rekenen. Waar zij nu aan zit te denken - wat is dat toch vandaag, zo doordrammen bij momenten... Ze zal blij mogen zijn dat ze nog eens wordt gevraagd!
3
André is gisteren begonnen met de living leeg te maken, de salon staat nu in de garage waardoor de BMW een nacht buiten heeft moeten slapen. Maar hoewel ze weet dat hij dat niet graag heeft, zul je hem daar niet over horen klagen. Dat is nu eens typisch André. Bij Bernard, hun buurman die nog vrijgezel is en een bouwstock uitbaat, heeft hij enkele schragen geleend en twee dikke mdf platen. Een papieren tafelkleed erover en 't was geklonken. Bernard was er graag bij geweest, maar zijn zus trouwt voor de tweede keer en dat het erg is, dat er nooit iets te doen is, en dat alles dan plots samen valt. En dat hij sowieso nog eerst de hele dag moet werken, want een zelfstandige kan zijn winkel moeilijk sluiten. Maar 't zijn enkel zelfstandigen die dat verstaan. Soit. Met tweeëntwintig dus. Niet dat zij de hele avond gaat staan kokerellen, ge ziet dat van hier. Daarbij, ze is geen keukenprinses, ge moet dat van uw eigen geweten willen hebben. Maar ze gaan niets tekort hebben, bij 't Visken heeft ze een reusachtige visschotel besteld waar er een beetje van alles op ligt. Het is niet goedkoop, maar ge krijgt er tenminste goeie marchandise voor. De moeder van Kathleen van 't Visken komt hier al jaren met heur haar, 't werd tijd dat ze eens iets terugdeed.
Ze had gedacht dat die schaal veilig zou staan op de dressoir in de veranda, weg van de grond en in de koelte, maar dat was dus buiten Lucie gerekend. Irene herschikte het een en ander, en besloot dat het niet gebeurd was. Ze kon dat voedsel toch moeilijk weggooien, met al die honger en miserie in de wereld, en ze is dan misschien niet echt aan katten, het is toch een proper dier dat z'n dagen voornamelijk wassend doorbrengt. Erik had er destijds beter een voorbeeld aan genomen.
Neen, ze ging er tegen niemand iets van zeggen, zelfs tegen André niet.
Later die avond, na het aperitief, hadden ze de schotel op tafel gezet. Het gefonkel in de ogen van de aanwezigen had boekdelen gesproken. Chantal kon niet laten van zeggen dat ze het water in de mond kreeg. Niet moeilijk, want die had sinds het ontbijt vanmorgen amper nog de kans gezien om iets in haar mond te steken. André had een halfdroge witte wijn uitgekozen, en bij André steekt het dan niet op een euro. Zoals hij de glazen volschenkt, laat hij de mensen voelen dat ze welkom zijn. Nadien was er coupe fraise, met verse aardbeien natuurlijk, en met dat nespressomachientje heeft André voor de liefhebbers Irish Coffee gemaakt.
Maar nu staat ze dus aan de achterdeur. Ze krijgt het koud. Lucie ligt roerloos aan haar voeten. Ze hoeft het dier niet aan te raken om te zien dat het steendood is. Plots een pijnscheut in haar buik, de verbijstering maakt plaats voor vlammende paniek: zou er misschien iets mis geweest zijn met die vis? Zo uitzonderlijk is dat nu ook weer niet. Als ze in de woonkamer komt, valt het gesprek stil.
'Mens gij zijt wit', zegt Chantal.
Ze steekt haar wijnglas uit naar André die het verwonderd bijvult, en haar bezorgd aanstaart. Hij kent haar vanbinnen en vanbuiten. Ze drinkt het glas in één keer leeg en doet dan haar verhaal. De bezorgdheid op de gezichten maakt algauw plaats voor verbijstering en ongeloof. Eerst nog denkt een deel van de aanwezigen dat het om een grap gaat, maar wanneer ze Lucie aan de achterdeur zien liggen, slaat de stemming om. Er wordt gezucht en gesteund, geklaagd en gejammerd. Een opgebelde dokter van wacht adviseert om rechtstreeks naar het ziekenhuis te rijden, en ter plaatse te informeren hoe het verder moet.
4
Ze zit in haar peignoir wanneer de buurman de volgende morgen op de achterdeur klopt. André ligt nog te ronken. Het was nu niet meteen de gezelligste avond aller tijden, maar ze hebben het toch overleefd, en misschien wel dankzij Lucie!
Al die magen hebben ze op de spoedafdeling leeggepompt (op één na, want sinds ze in verwachting is, lust Iris geen vis). Dat verplegend personeel keek er niet eens raar van op, alsof dat daar dagelijkse kost is. En vanmorgen heeft ze 't eerste werk naar 't Visken gebeld, en een keer goed haar gedacht gezegd. Het was stil aan de andere kant van de lijn. Hoe zou je zelf zijn als je zoiets op uw brood krijgt.
Maar dat vertelt ze Bernard niet, die het aangeboden kopje koffie weigert, en zegt dat hij gisteren niet wilde storen, door het bezoek en zo, maar dat het hem verschrikkelijk spijt, en als hij iets kan doen, dat ze het maar moet zeggen. Dat hij gisteren al van 's morgens niet goed in zijn vel zat, het voelde alsof hij griep ging hebben, en 's avonds nog tijdens het trouwfeest weer naar huis is gegaan. Dat hij opgereden is als anders, en het amper heeft gevoeld. Maar toen hij uitstapte had hij het meteen gezien, veel beweging zat er niet meer in.
Dat ze zijn auto nochtans gewoon was. Hoe dikwijls zat ze niet te kijken vanop dat muurtje met die lichtjes in haar ogen...
En dat hij Lucie daarna bij de achterdeur heeft neergelegd.
'Die visschotel zal niet wegvliegen' had André droog opgemerkt toen ze voor de zoveelste keer ging kijken met het glas in haar hand. Ze kwam precies op tijd om te zien hoe Lucie, een jonge, zwarte kattin de zee geroken had en met haar poot een stuk gerookte tonijn naderbij haalde. Een tel later klapwiekte het luikje in de achterdeur. Ze weten het wel als ze iets mispeuteren; ze zijn veel slimmer dan de meeste mensen denken. En als je iets tegen ze hebt, dan weten ze dat ook.
Irene haalt diep adem en sluit haar ogen die plots heel vermoeid aanvoelen. Dan bedenkt ze wat haar te doen staat, en loopt als in verdoving naar de woonkamer, in het besef dat ze tijdens het nu volgende moment de tot hiertoe zo goed geslaagde avond finaal om zeep zal helpen.
1
Irene van Kapsalon I & C gaat met pensioen al heeft ze niet graag dat men dat zo vlakaf zegt. Dan is het alsof ze ineens twintig jaar ouder wordt. Want ze voelt zich nog altijd jong, ergens halverwege de dertig, en niet alleen haar hoofd maar ook haar lijf denkt er zo over. Allez, niet dat ze er nog maar dertig uitziet, dat weet ze ook wel, maar toch geen vijftig terwijl ze straks zestig wordt. Zestig! Ze begrijpt er niets van. Maar de bewijzen zijn er: het huis is afbetaald, en Iris, de dochter van haar eigenste Chantal is negentien, ne-gen-tien! en bovendien - wie had dat gedacht van dat stil braaf meiske – vier maanden ver. Tegen de hoek van een ronde tafel gelopen, zoals ze vroeger zeiden. Dat buikje begint al aardig op te bollen onder haar topje. Een mooi zicht met die piercing in haar navel, en ze hebben er het raden naar wie de vader is. Van Iris komen ze in elk geval niet veel te weten. Nu, met alles wat ze sedertdien in 't salon gehoord heeft, zou het haar benieuwen of Iris het zelf wel weet. Bij Chantal gaan die geruchten het ene oor in en het andere uit, en ze houdt de lippen op elkaar geklemd, geen woord zegt ze erover. Wat zou ze ook moeten zeggen; in haar eigen gloriejaren was ze al niet veel beter.
En zoals André zegt: 'Ieder zijn eigen ziekte'. Best dat André dat af en toe eens onder haar neus wrijft. Zijn motto is: proberen zoveel mogelijk te profiteren van het leven zonder dat iemand daar de dupe van wordt. Ja, daarmee heeft ze het getroffen, met haar André! Twaalf jaar zijn ze samen, en hij is nog altijd even attent als de eerste keer dat ze hem zag. Een schone vent, het type dat knapper wordt met de jaren.
'Grijs haar groeit niet op domme koppen' mompelde haar moeder zaliger, een sneer naar Irenes ex-man Erik die vroeg kaal werd en geen nee kon zeggen tegen een glas. De laatste jaren leek het alsof hij nooit meer nuchter was. Een dronkelap die amper at en nergens nog aandacht aan besteedde - aan zijn uiterlijk nog het minst.
Ze was echt beschaamd toen hij 's avonds door het kapsalon moest in die werkkleren en z'n frigobox, omgeven door die walm van drank en sigaretten. Vroeger, na het werk, was het eerste dat hij deed die overall uittrekken. Maar na verloop van tijd kon het hem niet veel meer schelen, en op het laatst moesten zij en Chantal hem tegenhouden, of hij droeg dat ding zelfs in het weekend. Was hij toch graag gezien door dat kind! Irene heeft het nooit begrepen. Een schone kindertijd heeft ze er in elk geval niet aan overgehouden.
Het was net een clochard met die baard. Smeken moest ze om die wildgroei rond zijn kale kruin te mogen snijden. Hele dagen coifferen en zelf met een bosaap moeten leven, waar bovendien nooit een schoon woord uitkwam. Niet dat hij daarom moest verongelukken, al moet ze toegeven dat ze er dikwijls over heeft gefantaseerd. Er zijn zoveel mensen die een ongeluk hebben, waarom hij niet?
Maar toen het gebeurde was ze er toch niet goed van. 't Was op een maandagmorgen in januari, en die twee agenten stonden hier met hun motorlaarzen en die stoorzenders in het salon. Ze hadden geen remsporen gevonden, en gingen ervan uit dat hij iets gekregen heeft achter het stuur. Zo is hij aan volle snelheid op die stilstaande tankwagen ingereden. Ze heeft er foto's van gezien, er schoot niet veel van over. Ze heeft met een schuldgevoel geworsteld tot ze besefte dat het gelijk al hoe haar schuld niet was. Nog een geluk dat het 's morgens vroeg gebeurde en hij, behalve een cognacske om zich op te warmen, nog niets gedronken had. Een tweede glas en ze was haar huis kwijtgeraakt met alles erop en eraan.
2
Vreemd zoals ze hiernaar uitgekeken heeft - en nu het zover is, lijkt het de normaalste zaak van de wereld. Ze had gedacht dat ze een gat in de lucht ging springen, maar vanmorgen, toen ze wakker werd, en besefte dat dit haar laatste werkdag was, werd ze door paniek overvallen. Haar hart bonkte zo hard in haar borstkas dat het pijn deed, en had ze moeten kunnen, ze draaide de tijd een jaar terug. Zo heeft ze een tijdje naar het plafond kijkend op haar rug in bed gelegen, tot ze weer wat rustiger werd. Want ze beseft maar al te goed dat ze zich geen illusies moet maken: niemand is onmisbaar. En dat zal goed gaan met Iris, ze heeft het allang gezien. Al van toen ze nog een kind was sprong ze in de vakanties en tijdens de weekends op drukke momenten in het salon bij. Ze hebben haar iets nooit twee keer moeten uitleggen. Dat zat er meteen in. Ze is altijd rap geweest - een beetje te rap misschien...
Iris. Weer zo'n meevaller: dat ze de reclameborden kunnen laten gelijk ze zijn. Kapsalon I & C. Zij, Irene, is ermee begonnen, achtentwintig jaar geleden. Een paar jaar later is haar dochter Chantal erbij gekomen, en nu komt hààr dochter er weer bij. Je zou haast van een familiezaak kunnen spreken. Ze heeft het nog tegen niemand gezegd, maar wat als dat een meisje wordt, daar in dat opbollende buikske van Iris? Wie weet wordt dat nóg een coiffeuse!
Voor de gelegenheid heeft ze vanavond een beetje familie, een paar buren en enkele van hun beste klanten uitgenodigd. Met tweeëntwintig zullen ze zijn. Om ze te bedanken voor alle mooie momenten en voor hun steun al die jaren. En terwijl ze de feestelijk gedekte tafel overziet wordt ze triestig, 't is alsof het op haar valt. Ze houdt haar hoofd achterover, en bedwingt de tranen om haar schmink niet te bederven. Ze neemt een papieren zakdoekje, probeert de krop door te zwelgen wanneer ze zichzelf plots zijdelings weerspiegelt ziet in de vitrinekast, en ze schiet snikkend uit in een lach. Ze is toch zo'n sentimenteel zieltje. Want ze moet niet overdrijven, het is toch niet dat ze helemaal van het toneel zal verdwijnen? Als Chantal en Iris het niet aan kunnen zal ze met plezier bijspringen, als 't niet teveel gebeurt tenminste. Want ze stopt niet om voort te doen, gelijk Christiane van Haircut Mileen. Neen, een keertje invallen, dat is het enige waar ze op mogen rekenen. Waar zij nu aan zit te denken - wat is dat toch vandaag, zo doordrammen bij momenten... Ze zal blij mogen zijn dat ze nog eens wordt gevraagd!
3
André is gisteren begonnen met de living leeg te maken, de salon staat nu in de garage waardoor de BMW een nacht buiten heeft moeten slapen. Maar hoewel ze weet dat hij dat niet graag heeft, zul je hem daar niet over horen klagen. Dat is nu eens typisch André. Bij Bernard, hun buurman die nog vrijgezel is en een bouwstock uitbaat, heeft hij enkele schragen geleend en twee dikke mdf platen. Een papieren tafelkleed erover en 't was geklonken. Bernard was er graag bij geweest, maar zijn zus trouwt voor de tweede keer en dat het erg is, dat er nooit iets te doen is, en dat alles dan plots samen valt. En dat hij sowieso nog eerst de hele dag moet werken, want een zelfstandige kan zijn winkel moeilijk sluiten. Maar 't zijn enkel zelfstandigen die dat verstaan. Soit. Met tweeëntwintig dus. Niet dat zij de hele avond gaat staan kokerellen, ge ziet dat van hier. Daarbij, ze is geen keukenprinses, ge moet dat van uw eigen geweten willen hebben. Maar ze gaan niets tekort hebben, bij 't Visken heeft ze een reusachtige visschotel besteld waar er een beetje van alles op ligt. Het is niet goedkoop, maar ge krijgt er tenminste goeie marchandise voor. De moeder van Kathleen van 't Visken komt hier al jaren met heur haar, 't werd tijd dat ze eens iets terugdeed.
Ze had gedacht dat die schaal veilig zou staan op de dressoir in de veranda, weg van de grond en in de koelte, maar dat was dus buiten Lucie gerekend. Irene herschikte het een en ander, en besloot dat het niet gebeurd was. Ze kon dat voedsel toch moeilijk weggooien, met al die honger en miserie in de wereld, en ze is dan misschien niet echt aan katten, het is toch een proper dier dat z'n dagen voornamelijk wassend doorbrengt. Erik had er destijds beter een voorbeeld aan genomen.
Neen, ze ging er tegen niemand iets van zeggen, zelfs tegen André niet.
Later die avond, na het aperitief, hadden ze de schotel op tafel gezet. Het gefonkel in de ogen van de aanwezigen had boekdelen gesproken. Chantal kon niet laten van zeggen dat ze het water in de mond kreeg. Niet moeilijk, want die had sinds het ontbijt vanmorgen amper nog de kans gezien om iets in haar mond te steken. André had een halfdroge witte wijn uitgekozen, en bij André steekt het dan niet op een euro. Zoals hij de glazen volschenkt, laat hij de mensen voelen dat ze welkom zijn. Nadien was er coupe fraise, met verse aardbeien natuurlijk, en met dat nespressomachientje heeft André voor de liefhebbers Irish Coffee gemaakt.
Maar nu staat ze dus aan de achterdeur. Ze krijgt het koud. Lucie ligt roerloos aan haar voeten. Ze hoeft het dier niet aan te raken om te zien dat het steendood is. Plots een pijnscheut in haar buik, de verbijstering maakt plaats voor vlammende paniek: zou er misschien iets mis geweest zijn met die vis? Zo uitzonderlijk is dat nu ook weer niet. Als ze in de woonkamer komt, valt het gesprek stil.
'Mens gij zijt wit', zegt Chantal.
Ze steekt haar wijnglas uit naar André die het verwonderd bijvult, en haar bezorgd aanstaart. Hij kent haar vanbinnen en vanbuiten. Ze drinkt het glas in één keer leeg en doet dan haar verhaal. De bezorgdheid op de gezichten maakt algauw plaats voor verbijstering en ongeloof. Eerst nog denkt een deel van de aanwezigen dat het om een grap gaat, maar wanneer ze Lucie aan de achterdeur zien liggen, slaat de stemming om. Er wordt gezucht en gesteund, geklaagd en gejammerd. Een opgebelde dokter van wacht adviseert om rechtstreeks naar het ziekenhuis te rijden, en ter plaatse te informeren hoe het verder moet.
4
Ze zit in haar peignoir wanneer de buurman de volgende morgen op de achterdeur klopt. André ligt nog te ronken. Het was nu niet meteen de gezelligste avond aller tijden, maar ze hebben het toch overleefd, en misschien wel dankzij Lucie!
Al die magen hebben ze op de spoedafdeling leeggepompt (op één na, want sinds ze in verwachting is, lust Iris geen vis). Dat verplegend personeel keek er niet eens raar van op, alsof dat daar dagelijkse kost is. En vanmorgen heeft ze 't eerste werk naar 't Visken gebeld, en een keer goed haar gedacht gezegd. Het was stil aan de andere kant van de lijn. Hoe zou je zelf zijn als je zoiets op uw brood krijgt.
Maar dat vertelt ze Bernard niet, die het aangeboden kopje koffie weigert, en zegt dat hij gisteren niet wilde storen, door het bezoek en zo, maar dat het hem verschrikkelijk spijt, en als hij iets kan doen, dat ze het maar moet zeggen. Dat hij gisteren al van 's morgens niet goed in zijn vel zat, het voelde alsof hij griep ging hebben, en 's avonds nog tijdens het trouwfeest weer naar huis is gegaan. Dat hij opgereden is als anders, en het amper heeft gevoeld. Maar toen hij uitstapte had hij het meteen gezien, veel beweging zat er niet meer in.
Dat ze zijn auto nochtans gewoon was. Hoe dikwijls zat ze niet te kijken vanop dat muurtje met die lichtjes in haar ogen...
En dat hij Lucie daarna bij de achterdeur heeft neergelegd.
vrijdag 30 april 2010
Vertrouwen
Ze is wakker. Hij zegt het met een glimlach, alsof hij me daarmee gerust kan stellen. En verder: dat de operatie goed verlopen is en dat er geen verwikkelingen waren. Dat ze de wonde zowel van buiten als van binnen hebben gehecht. Dat je er achteraf nauwelijks iets van zult merken, en ze eigenlijk alweer gewoon rond kan lopen. Dat wij als mensen een week het bed zouden moeten houden, maar dat een hond taai is, en van zoiets weinig of geen hinder ondervindt.
Hij neemt me mee, naar een aanpalende kamer. Ik sta voor de kooi waarin ze ligt. Ze kijkt me aan. Geen blijdschap in die ogen. Geen gekwispel met die staart. Geen aanstalten om naderbij te komen. Niets.
Het is dan ook erg, héél erg, ik weet het.
Maar wat moesten we dan? Het minste dat je kunt zeggen is dat ze nogal lusteloos was. Dat er melk uit haar tepels spoot als je er per ongeluk over wreef, was natuurlijk ook wel vreemd, maar nieuw was dat niet. Wat ons echt zorgen baarde, was haar gebrek aan eetlust de jongste weken. Het was niet de eerste keer, en ik had het al eens opgezocht. We waren teveel met haar bezig.
Maar het is dan ook zo'n aanhankelijk hondje. Je kunt toch moeilijk boos zijn als ze je dol van vreugde komt begroeten. Als één van ons afwezig is, ligt ze te wachten, de deur in het vizier. En als we er beiden zijn, verdeelt ze haar tijd over ons twee. Van de ene schoot naar de andere. Dan fluisteren we woordjes in haar oor, waar zij gebiologeerd naar luistert, of doet alsof.
Ik heb haar nog nooit met iets zien spelen. Balletjes of speelgoed zijn niet aan haar besteed. Heel uitzonderlijk ligt ze dromerig op een steentje te kauwen, of op een takje. Dan brengt ze zo'n ding ook wel eens in huis en koestert het een tijdlang in haar mandje. Verder volgt ze iedere beweging die we maken. Werpt ons verliefde blikken toe. We noemen het de fluwelen blik.
Haar liefde voor ons bleek uiteindelijk zo groot dat ze ervan in verwachting raakte. Een beetje zoals de heilige maagd Maria overkwam.
Maar dat was toch nog een ander soort wonder.
In dit geval sprak men van een schijndracht. Dat verklaarde de putten die ze graafde. De nesten die ze maakte. Dat ze zich soms stilletjes en in zichzelf gekeerd in een hoekje terugtrok. De aanvallen van neerslachtigheid. De agressieve uitvallen naar vreemden.
Verder was het niet ondenkbaar dat die langdurig gezwollen melklieren leidden tot een tumor. De kans was dus reëel dat we haar gingen verliezen.
De woorden stokten in onze kelen.
De dierenarts bevestigde ons vermoeden. Op anderhalf jaar tijd was dit de derde keer. Hij schreef haar opnieuw pilletjes voor, maar na een paar weken was er nog niets veranderd. Hij wreef zich in de handen toen hij ons opnieuw in zijn wachtzaal aantrof. Zei dat hij het had verwacht. Dat er, alles welbeschouwd, maar één oplossing was voor dit probleem. En dat we niet mochten schrikken, want het was nogal drastisch.
Het kwam neer op een sterilisatie. Baarmoeder en eierstokken moesten eruit.
Dit ging toch iets te ver voor ons. Dat we een, nou ja, gezonde hond moesten laten opereren zat ons dwars. Dat we haar de kans om leven voort te brengen moesten ontnemen, het hamerde op ons geweten. Een tijdlang beheerste het ons leven.
Ze is hier dan ook een volwaardig lid in huis.
We spraken erover met vrienden. Zij die geen hond hadden vonden het fel overdreven en banaal ten opzichte van het echte lijden op deze wereld. Zij die wel een hond hadden drukten ons op het hart de ingreep niet langer uit te stellen. Doorslaggevend bleek het relaas van een bevriend koppel dat met een snik in de keel verhaalde hoe zij hun hond hierdoor op jonge leeftijd waren verloren. De volgende dag maakten we een afspraak.
Ze richt zich op en kijkt me onderzoekend aan. Lijkt zich een en ander af te vragen. Wist jij hiervan? Zat jij ook in het complot?
Plots komt ze overeind en loopt een beetje beverig, onzeker naar me toe. Ik help haar uit de kooi, zet haar op de grond. In een grote boog loopt ze om de dierenarts heen, gehaast, snuffelend op zoek naar iets.
Zie je wel, zegt de man in de lange witte stofjas, je zou haast denken dat ze het alweer vergeten is. Wanneer ik in het bezit ben van haar riem en halsband, ga ik haar achterna. Ze wacht aan de deur naast een grote, gele plas. Dus daarom moest ze zo snel de kamer uit.
Ik draag haar naar huis. Haar buik is over de hele lengte dichtgenaaid; een warme thuis van zijn inboedel beroofd. Zo zie je maar: ook al heb je niets, dan nog weten ze wel iets te vinden.
Ze ziet er moe, angstig en gekwetst uit. Die blik vol vertrouwen is verdwenen. Ik leg haar neer in de zetel. Ze draait zich van me weg. Wat ik ook zeg, ze doet net alsof ze me niet hoort.
Ik fluister haar lievelingswoordjes, maar het haalt niets uit.
Slechts bij haar gratie ben ik een hondenfluisteraar.
donderdag 15 april 2010
In geval van nood
Ilja Leonard Pfeijffer, 'Harde Feiten'

Na een eerste kennismaking met het werk van Ilja Leonard Pfeijffer enige tijd geleden, viel me op dat de Leidse dichter/romancier veel aangebrande reacties ontlokte aan pers en collega's. Hij werd beschuldigd van ijdelheid, grootheidswaan, plagiaat, publiciteitsgeilheid, van het moedwillig veroorzaken van literaire donderstormen en het zich bezondigen aan poëticale taartensmijterij. Merkwaardig genoeg leek de beschuldigde niets van dit alles tegen te spreken.
Integendeel, Pfeijffer leek de strijd zelf te zijn begonnen toen hij onder meer verklaarde tegen spontane, anekdotische en autobiografische poëzie te zijn. Tegen prozaïstenpoëzie ook én het gebruik van het tegenwoordig deelwoord. Om dat te staven haalde hij gul voorbeelden aan van hoe het dus niet moet, waarbij namen vielen als Serge van Duijnhoven en Adriaan Jaeggi, Cees Nooteboom en Rutger Kopland, Willem-Jan Otten en T. van Deel. Ook Drs. P., Jules Deelder, Gerrit Komrij en Jean Pierre Rawie deelden in de klappen. Pfeijffer, die beweert te moeten schrijven uit noodzaak en iets toe wil voegen aan het grotere geheel, betreurde de hoffelijke verdraagzaamheid onder de dichters. Constateerde hoe het ooit zo levendige dichterspaleis met zijn wapengekletter een home geworden was. Daarnaast roemde hij het valsspelen, de alliteratie, het koppensnellen en verklaarde allen die het daar niet mee eens waren uit liefde voor het woord de oorlog.
Gematigde onderzoekers vonden echter aanwijzingen dat het allemaal met een knipoog moest worden waargenomen. Dat werd vorig jaar nog bevestigd bij het verschijnen van het (reis)boek 'De filosofie van de heuvel'. Daarin fietst de onverbiddelijke en onverzettelijke, corpulente redder van de letteren verliefd en verblind zijn teerbeminde geliefde achterna naar Rome. Maar de jonge vrijgevochten Russische deerne laat zich niet dirigeren. Een aandoenlijk relaas waarin de schrijver zich al even bloot geeft als op de niets verhullende foto die de achterkant van zijn verzamelde gedichtenbundel 'De man van vele manieren' siert.
Ook 'Harde feiten (100 romans)' is verre van een noodzakelijk boek. Het lijkt eerder het resultaat van een grote voorjaarsschoonmaak, waar het Pfeijfferhuis al geruime tijd op zat te wachten. Honderd kortverhalen, kroniekjes, parabels, levensverhalen, kattebelletjes en hallucinaties. Op zijn best doordrongen van een droog kafkaësk absurdisme, van een aan Galeano refererend surrealisme, of bepoeierd met een vleugje Oscar Wilde. En bij uitbreiding elementen uit de hele wereldliteratuur natuurlijk, zó uit het nest geroofd. Maar dan overgoten met fikse scheut onvervalste en bruisende Pfeijfferij.
Kleine, pretentieloze spielerei wisselt af met ambitieuze, sprookjesachtige verhalen bol van onverwachte wendingen en metaforen. Waarin oneerbare voorstellen worden gedaan, ongeboren kinderen het woord voeren, zwarte magie beoefend wordt. Over bospaddenstoelen en hondenspychologie. Over het oplossen van raadsels, Oosterse mythologie en dingen die bedroefd maken. Over katten en muizen. Waarin het verwijten regent en er excuses worden gemaakt. Waarin kleine blonde meisjes af en toe om de hoek loeren en de middenvinger opsteken.
Pfeijffer presenteert een literaire stoemp waar zelfs de meest verbitterde criticaster af en toe vrolijk van moet worden. Het ideale boek trouwens om aan een haakje in het toilet op te hangen, in geval van nood.

© Rino Feys @ Cutting Edge

Na een eerste kennismaking met het werk van Ilja Leonard Pfeijffer enige tijd geleden, viel me op dat de Leidse dichter/romancier veel aangebrande reacties ontlokte aan pers en collega's. Hij werd beschuldigd van ijdelheid, grootheidswaan, plagiaat, publiciteitsgeilheid, van het moedwillig veroorzaken van literaire donderstormen en het zich bezondigen aan poëticale taartensmijterij. Merkwaardig genoeg leek de beschuldigde niets van dit alles tegen te spreken.
Integendeel, Pfeijffer leek de strijd zelf te zijn begonnen toen hij onder meer verklaarde tegen spontane, anekdotische en autobiografische poëzie te zijn. Tegen prozaïstenpoëzie ook én het gebruik van het tegenwoordig deelwoord. Om dat te staven haalde hij gul voorbeelden aan van hoe het dus niet moet, waarbij namen vielen als Serge van Duijnhoven en Adriaan Jaeggi, Cees Nooteboom en Rutger Kopland, Willem-Jan Otten en T. van Deel. Ook Drs. P., Jules Deelder, Gerrit Komrij en Jean Pierre Rawie deelden in de klappen. Pfeijffer, die beweert te moeten schrijven uit noodzaak en iets toe wil voegen aan het grotere geheel, betreurde de hoffelijke verdraagzaamheid onder de dichters. Constateerde hoe het ooit zo levendige dichterspaleis met zijn wapengekletter een home geworden was. Daarnaast roemde hij het valsspelen, de alliteratie, het koppensnellen en verklaarde allen die het daar niet mee eens waren uit liefde voor het woord de oorlog.
Gematigde onderzoekers vonden echter aanwijzingen dat het allemaal met een knipoog moest worden waargenomen. Dat werd vorig jaar nog bevestigd bij het verschijnen van het (reis)boek 'De filosofie van de heuvel'. Daarin fietst de onverbiddelijke en onverzettelijke, corpulente redder van de letteren verliefd en verblind zijn teerbeminde geliefde achterna naar Rome. Maar de jonge vrijgevochten Russische deerne laat zich niet dirigeren. Een aandoenlijk relaas waarin de schrijver zich al even bloot geeft als op de niets verhullende foto die de achterkant van zijn verzamelde gedichtenbundel 'De man van vele manieren' siert.
Ook 'Harde feiten (100 romans)' is verre van een noodzakelijk boek. Het lijkt eerder het resultaat van een grote voorjaarsschoonmaak, waar het Pfeijfferhuis al geruime tijd op zat te wachten. Honderd kortverhalen, kroniekjes, parabels, levensverhalen, kattebelletjes en hallucinaties. Op zijn best doordrongen van een droog kafkaësk absurdisme, van een aan Galeano refererend surrealisme, of bepoeierd met een vleugje Oscar Wilde. En bij uitbreiding elementen uit de hele wereldliteratuur natuurlijk, zó uit het nest geroofd. Maar dan overgoten met fikse scheut onvervalste en bruisende Pfeijfferij.
Kleine, pretentieloze spielerei wisselt af met ambitieuze, sprookjesachtige verhalen bol van onverwachte wendingen en metaforen. Waarin oneerbare voorstellen worden gedaan, ongeboren kinderen het woord voeren, zwarte magie beoefend wordt. Over bospaddenstoelen en hondenspychologie. Over het oplossen van raadsels, Oosterse mythologie en dingen die bedroefd maken. Over katten en muizen. Waarin het verwijten regent en er excuses worden gemaakt. Waarin kleine blonde meisjes af en toe om de hoek loeren en de middenvinger opsteken.
Pfeijffer presenteert een literaire stoemp waar zelfs de meest verbitterde criticaster af en toe vrolijk van moet worden. Het ideale boek trouwens om aan een haakje in het toilet op te hangen, in geval van nood.

© Rino Feys @ Cutting Edge
zondag 28 maart 2010
J.P.
1
Op een dag, toen ik thuiskwam van school, zat de oude pastoor aan onze keukentafel. Hij was nog nooit bij ons thuis geweest en ik had hem niet eerder met mijn ouders samen gezien. De jonge onderpastoor kwam soms bij ons in klas, en hij leek me redelijk normaal, bijna menselijk zelfs. Maar de oude pastoor kende ik slechts van het stukje van de preek die hij in het Latijn las, tijdens het verplichte kerkbezoek. De rest van de dienst bracht hij op een stoel door. Ik had hem nog nooit van zo dichtbij gezien. Eerlijk gezegd was ik bang van hem. Hij stond te dicht bij God.
Mijn moeder zag er opgetogen uit. De priester glimlachte naar me. Het had iets pijnlijks, die barstjes in dat ijselijke gezicht. Moeder legde me uit dat hij een nieuwe misdienaar zocht. Om de een of andere reden leek ik daarvoor geschikt. Naast het feit dat dit een hele eer was, kon ik zo ook sneller sparen voor de koersfiets die ik wilde. Ik was nu eenmaal bezeten van wielrennen. Niemand die het op school kon halen tegen mij op mijn jongensfiets. De toekomst lonkte! Het was voorlopig nog een geheim, maar in mijn ogen stond het vast dat ik een wielergod zou worden. Het enige waar het me aan ontbrak was een echte koersfiets. Dit was een buitenkans verzekerde de priester me knipogend. Als misdienaar kon ik een mooi centje bij verdienen. Maar ik mocht er eerst nog even over nadenken.
Net toen ik besloten had om toe te happen, bracht vader tot ieders verrassing een racefiets mee naar huis. De fiets was niet nieuw meer, maar zag er nog behoorlijk uit. Daartoe had hij 'Elvis', één van zijn favoriete vogels van de hand gedaan. Mijn vader was een liefhebber van vinkenslag. 'Elvis' was voor de tweede keer kampioen geworden, en het toeval wilde dat de fietsenmaker in het dorp, ook al een vinkenier, een grote interesse in de vogel had. Mijn vader adoreerde zijn vinken, en ik weet zeker dat het geen gemakkelijke beslissing was om 'Elvis' op te geven. Ik weet ook dat hij gelooft dat hij mijn ziel toen heeft gered.
Dat de koersfiets te groot was, vond ik eerst niet erg. In de praktijk bleek dat echter een aantal onoverkomelijke problemen op te leveren. Het stuur was te ver van het fietszadel verwijderd, en ik kon met moeite met mijn voeten bij de grond. Maar het ergste was dat ik niet vooruitging. Mijn reputatie kreeg een flinke deuk. Het leek alsof de fiets zijn eigen willetje had, ik kreeg er geen controle over. Langzaam verloor ik mijn interesse en begon opnieuw te rijden met mijn oude, vertrouwde jongensfiets. Na eerst nog een tijdlang doelloos in de hal tegen de muur te hebben geleund, verhuisde vader de racefiets op aandringen van moeder naar de zolder. Ik was opgelucht toen het wielerseizoen afgelopen was.
Ik bleef lange tijd één van de kleinsten van mijn klas, maar op mijn vijftiende kreeg ik plots een groeischeut die moeder aan de rand van de wanhoop bracht. Als ik 's morgens uit de badkamer kwam, sloeg ze soms een hand voor haar mond, schudde het hoofd en mompelde ontzet, 'Het is niet mogelijk, hij is wéér gegroeid...' Kleren die ze te groot kocht, kwamen in een mum van tijd in de kast van mijn jongere broer terecht.
Na de jaarwisseling leek de winter zo goed als afgelopen. En na een zachte januari maand kondigde ook februari zich mild aan. Het leek wel lente. Voor een schoolopdracht was ik op zolder tussen oude rommel op zoek. Mijn oog viel op de fiets. Hij schitterde in het oog van een bundel zonnestralen die door het dakvenster naar binnen vielen. Er omheen dansten stofdeeltjes een eeuwige dans. Het hele gebeuren had iets religieus. Alsof God iets duidelijk wou maken. Diep onder de indruk besloot ik het nog eens te proberen. De volgende zaterdag loodste ik de fiets door de nauwe traphal naar beneden. Het bleek een hele krachttoer, maar het lukte. Daarna besteedde ik de rest van de dag aan een onderhoudsbeurt en het oppoetsen van de fiets.
De volgende dag vertrok ik stipt om zeven uur. De avond ervoor had ik met mijn moeder afgesproken dat ik op de terugweg ontbijtkoeken mee zou brengen. Toen het grind onder mijn hard geblazen tubes knarste, verkeerde het huis nog in een diepe slaap. Fietsend mocht ik toezien hoe de wereld wakker werd. Hoe het licht de duisternis van de uitgestrekte weilanden verdreef. Een vage mist dwaalde over het land. De fiets zat me als gegoten. Alles paste perfect. Dit was het begin van een groots avontuur. De wereld lachte me toe. Het was fan-tas-tisch. Tot dat moment.
2
Ik bevond me op de grote baan naar Veurne. Er stond een lichte tegenwind, maar ik hield een strak tempo aan. Hij stak me met zo'n vaart voorbij dat mijn benen op slag blokkeerden. Voorovergebogen stond hij rechtop op de trappers. Zijn stevige billen zweefden op ooghoogte boven een fietszadel met luipaardmotief. Iets verderop wachtte hij me op, mompelde dat de fietsen nog in winterslaap leken. Het waren de eerste woorden die hij tegen me zei. Pas toen hij zijn zonnebril naar boven kantelde, herkende ik hem. Mijn hart sloeg over, en ik kreeg het ineens warm en koud tegelijk. Ieder haartje op mijn lichaam richtte zich op. Terwijl ik me afvroeg of ik bloosde voelde ik het bloed naar mijn gezicht razen. Aan de andere kant was het een geruststelling. Voorbij gestoken worden door een God, zelfs al is het aan zo'n snelheid, is allesbehalve een vernedering.
Enigszins van de verrassing bekomen, werd mijn aandacht getrokken door enkele eigenaardigheden aan zijn fiets. De ronde handgrepen waren vervangen door twee mooie, donkere hoorns. Ze glansden in het ochtendlicht. De rest van het stuur en het metalen kader waren bekleed met rundervacht. Hij legde uit dat de fiets door deze buitensissigheden niet voldeed aan de normen van het wedstrijdreglement, en daardoor jammer genoeg enkel op training gebruikt kon worden. Hij stelde voor om samen verder te rijden. Een comfortabele situatie was het niet. Het leek alsof hij zichzelf continu af moest remmen, terwijl ik alles uit de kast moest halen. Het zweet gleed via mijn slapen over m'n wangen en bleef schommelen aan mijn kin. Mijn rennerspak plakte als een natte dweil aan mijn lijf. Ik hijgde als een hond die te lang in de zon gelegen had. Algauw moest ik mijn reserves aanspreken. Ik had moeite om in een rechte lijn te blijven rijden. Gelukkig was er niet al te veel verkeer.
Tenslotte naderden we het dorp waar ik woonde. Ik was doodop. We stopten bij De Ruyterhoek. Toen we binnen stapten, werd het stil in het café. Boven de koelkast hing een ingelijste foto van J.P.. Hij deed alsof hij het niet merkte, maar toen hij naar me keek zag ik pretlichtjes in zijn ogen. Hij bestelde twee Rodenbach's. Verzocht de waardin om een rauw ei, en een leeg glas. Verbrijzelde met kennis van zaken de eierschaal, en verwijderde het eiwit. De dooier verdween in het donkere bier dat voor me stond. Hij zag mijn verbazing en lachte die beroemde lach, stak toen een sigaret op en hoestte als een beginnende roker. Hij vloekte, terwijl hij zich op de borst klopte. We bleven rechtstaan aan de bar, en zelfs om te roken deed hij zijn vingerloze handschoenen niet uit. Wonderlijk genoeg smaakte de Rodenbach me. Amper een kwartier later namen we afscheid en reden toen elk een andere richting uit. Ik voelde me een heel stuk beter toen ik halt hield aan de bakkerij. Het was elf uur in de ochtend.
3
Ook de zondagen daarna vertrok ik stipt om zeven uur. De eerste zondag begaf ik me opnieuw via de Bethoosterse Broeken tot diep in het verslagen landschap Bachten de Kupe, maar de keren daarna zocht ik andere reisdoelen uit. Ik had gedacht dat onze ontmoeting een eenmalige gebeurtenis zou zijn, een sterk verhaal voor later, maar keer op keer wist hij me te vinden. Telkens volgens hetzelfde patroon; uit het niets dook hij op, waarna hij me ergens opwachtte. Lange tijd vroeg ik me af hoe hij het voor elkaar kreeg, tot ik jaren later in het Wielermuseum per toeval zijn trainingschema's onder ogen kreeg. Daaruit bleek dat mijn bestemmingen gewoon deel uitmaakten van zijn zondagse oefenritten.
De laatste zondag van februari besloot ik naar Heuvelland te rijden. Ik begon plezier te krijgen in het fietsen, wat voor een deel toe te schrijven was aan het feit dat ik nu ook 's avonds regelmatig een uurtje trainde. Ik verwonderde me over de voldoening die ik voelde, toen ik merkte dat de spieren in mijn benen strakker werden.
Het was een rustige, windstille ochtend. Via Houthulst, Poelkapelle, belandde ik in Sint Jan, en vandaar in Ieper. Ik had al enkele keren achterom gekeken en begon net te vrezen dat ik J.P. niet te zien zou krijgen toen hij als een razende voorbij vloog, net voor het einde van het Ieperleekanaal. Even verder stond hij tegen een geknotte wilg te plassen. Hij droeg dat fameuze matrozenpak. Hij klopte me op de schouder, verwarde mijn haar, kietelde me plagerig. Zei dat ik hem deed denken aan de jongere broer die hij niet had. Die dag bleek hij, meer nog dan anders, in een uitgelaten stemming. Ontspannen kuierde hij naast me op zijn fiets richting Dikkebusvijverbeek, terwijl ik een buitenmenselijke inspanning leverde om mee te kunnen. Vandaar rolden we naar Vlamertinge, en reden zonder er speciale aandacht aan te besteden voorbij de Sint Sixtus abdij. Hij probeerde me iets bij te brengen. Hoe je soms de armen hebt, maar niet de benen. De benen, maar niet het hoofd. Dat je op zo'n dag dus wat geluk moest hebben. 'Maar heel af en toe', merkte hij op, 'is er een dag dat alles meezit.' Dat waren de keren dat hij zijn kostuum meenam voor de receptie achteraf.
We doorkruisten het Canadabos, Galgebos en het Sixtusbos. Hij haalde allerlei kunstjes uit op zijn fiets. Jongleerde een tijdlang over de modderige paadjes op zijn achterwiel, en wanneer we ergens moesten stoppen, bleef hij rechtop stilstaan zonder een voet op de grond te zetten. Zijn enthousiasme werkte aanstekelijk. Even later lag ik in de modder. Ik had een lachsalvo verwacht, maar in plaats daarvan leek hij vertederd, en vanop zijn fiets trok hij me recht. Hij hield me bij de schouders vast.
'Ga voor de passie', fluisterde hij zacht.
'Alles wat je doet, moet je doen alsof het voor het eerst, of voor het laatst is.'
De hele tijd moest ik me ervan overtuigen dat het echt gebeurde. Dat het J.P. was, in dat matrozenpak op die met koeienvellen beklede fiets naast me. Ik heb het er, behalve één keer met mijn vader, nooit met iemand over gehad. Wie zou geloof aan mijn woorden hebben gehecht? Het zou me trouwens niet verbazen mocht dit relaas zelfs nu, na al die jaren, nog in twijfel worden getrokken.
Even later sneden we Watou in twee, en reden naar de grens. We bereikten de Vuile Seulestraat en gingen rechtsaf aan Het Helleketelbos. In Abele gingen we over de Schreve waarna we aan het echte werk konden beginnen. Voor ons lag de beruchte Schomminkelstraat. De snelheid die hij hier aanhield, in de mening dat hij treuzelde, was voor een gewoon mensenkind onhaalbaar. Maar ik deed mijn uiterste best. Niet dat ik me met hem wou meten, maar ik was als de dood dat hij me als een blok aan zijn been zou beschouwen. Toch voelde ik dat ik dit onmogelijk vol kon houden. Plots was er die hand op mijn rug. Moeiteloos duwde hij me naar boven. Waar hij me aanraakte, voelde ik de energie naar binnen stromen. Ik kan die hand daar nog steeds voelen. Gelukkig liet hij los toen er uit tegengestelde richting enkele renners opdoken.
We kwamen bovenop de Rodeberg, hij wees me op de Zwarteberg, Catsberg en Casselberg. J.P. wist altijd waar we ons bevonden, hij was een levende legende. We reden rechtdoor, richting Loker, gingen rechts aan de kerk en daarna links. De Kemmelberg doemde voor ons op. Eerst treuzelden we nog even langs de Scherpenberg, alsof hij me wou laten aansterken, reden tot bovenop de Monteberg en begonnen toen in klein verzet aan de beklimming. Stiekem keek ik naar hem. Het leek alsof zijn lichaam lachte met deze heuvel, terwijl bij mij uit iedere porie zweet uitbrak.
'Klimmen is eigenlijk dalen', zei hij. Hij had niet eens een versnelde ademhaling. De ontzetting moet op mijn gezicht te lezen zijn geweest, want hij schoot uit in een lach. 'Nee echt', vervolgde hij met zijn meest charmante glimlach, 'hoe dieper je gaat, hoe hoger je raakt. Het doet er niet toe, of het een heuvel of een berg is. De grootste hindernis zit in je hoofd.' Hij sprak rustig en bedaard, terwijl ik me noodgedwongen op mijn ademhaling concentreerde. In de Ruyterhoek zette de waardin inmiddels automatisch een glas en een ei naast mijn Rodenbach. Hoe had ik kunnen weten dat deze zondagmorgens bepalend zouden zijn voor de rest van mijn leven?
4
We hielden halt omdat mijn fiets zo'n vreemd geluid maakte. Hij keek spiedend om zich heen, en haalde toen een klein plastic flesje onder z'n fietszadel vandaan. Even vreesde ik dat de verhalen die ik had gehoord nu toch waar zouden blijken te zijn. Maar nadat hij het dopje had verwijderd, bracht hij hier en daar een druppel van de inhoud op het centrale zenuwstelsel van mijn fiets aan. Toen we verder reden, was het vervelende geluid verdwenen. Hij knipoogde en fluisterde 'Vandemoortele!'
Terwijl hij zijn stuur liefdevol streelde, legde hij uit dat een goeie renner altijd met één oor luisterde naar zijn fiets. Toen maakte hij een rij sprongetjes, waarbij beide wielen van de grond kwamen. Zelfs nu vorderde hij nog even snel als ik. Hij verklapte me dat hij als kind al verslaafd aan fietsen was. Volgens zijn moeder lag hij reeds in de wieg gedurig met die beentjes te trappelen in de lucht. Op school reed hij tijdens de speeltijd constant rondjes. Hij droomde ervan postbode te worden. Op zaterdag hielp hij bij een fietsenmaker in de buurt. Verder had hij bijna ieder vrij ogenblik van zijn jeugd op de fiets doorgebracht.
5
Begin maart leek de winter herbegonnen. Het had de nacht van zaterdag op zondag gesneeuwd, en daarna waren de temperaturen tot ver onder het nulpunt gezakt. Ik was niet van plan geweest op training te vertrekken tot mijn vader vroeg of het een vriend van mij was, die daar onophoudelijk voor onze deur met zijn fietsbel bleef rinkelen. Hoe wist hij in godsnaam waar ik woonde? Later bekende ik in een overmoedig moment dat J.P. die vriend was waarmee ik een tijdlang op zondagmorgen was opgetrokken. Maar mijn vader reageerde niet. Had hij me niet gehoord, of hij deed alsof? Terwijl ik mijn fietstenue aantrok, voelde ik mijn hart opspringen van blijdschap. J.P. stond op straat op mij te wachten.
'Een fietser is een evenwichtskunstenaar' mompelde hij, toen de bevroren sneeuw kraakte onder onze banden. Even leek het er nog op dat hij grootse plannen had die dag. 'Als je iets wil bereiken moet je er alles voor over hebben' zei hij. 'Je moet koppig zijn, je door niets laten afleiden, en nooit opgeven, wat er ook gebeurt.'
Maar onze ambities bleken niet verder te reiken dan de Ruyterhoek, waar we de hele zondagmorgen bleven hangen. We waren er ondertussen al goed ingeburgerd, van alle kanten werden J.P. en ik op pittige bruintjes getrakteerd. Ik herinner me van die morgen dan ook slechts nog enkele rokerige flarden. Zoals dat het ei vanaf de derde Rodenbach achterwege bleef. En J.P. in grote vorm verkeerde. 'C7' riep hij, waarna iemand geld in de jukebox gooide. Even later weerklonk 'Venus' van Shocking Blue. Onder luid aplaus signeerde hij met een alcoholstift de volumineuze, lichtblauw dooraderde borsten van de waardin. Het feest eindigde abrupt toen hij zittend op een barstoel aan de toog met die buitengewoon beweeglijke handen een zwerm vlinders nabootste. Plots leken ze zich tegen hem te keren, waardoor hij met stoel en al achterover viel. Toen hij overeind kwam, besloot hij dat het tijd was om te vertrekken. Nooit vergeet ik hoe hij zijn naam met een welgemikte straal sierlijk in de sneeuw piste. Aangeschoten reed ik naar huis. Zeer tegen mijn zin werd ik teruggestuurd. Ik was de ontbijtkoeken vergeten.
De tweede zondag van maart leek de lente nu echt door te breken. Een kiviet zat in de berm met een gigantische tak in zijn bek. Ik herinnerde me dat J.P. terloops vermeld had dat hij de dag nadien een wedstrijd moest rijden, en z'n benen de nodige rust wou gunnen. Toch verwachtte ik de hele tijd dat hij me plots voorbij zou vliegen. Die nacht droomde ik dat ik verkeerd gereden was. Eerst was ik er nog gerust in, J.P. kon ieder moment te voorschijn komen. Maar het wachten was vergeefs, en ik had het ellendige gevoel dat ik er voortaan alleen voor stond. Toen ik de dag nadien het nieuws van het ongeval vernam, ben ik voorgoed met wielrennen gestopt.
zaterdag 13 maart 2010
Zomer
Ik ga hem eens doorgeven zegt Roderik. Zijn ogen draaien een halve cirkel tot ze naar boven starend bevriezen. Ondertussen overhandigt hij me de telefoon.
Met Rino zeg ik.
A meneer Marino, 't is ik é, zegt een fluwelen, broze stem, nauwelijks hoorbaar.
'k Ben dinsdag bij u geweest en ge hebt mij toen uw boeken getoond.
Het is niet dat de grond onder mijn voeten wegvalt, of dat het me zwart voor de ogen wordt, maar het scheelt niet veel.
Een stoet mensen passeert de reveu.
Ge weet wel, van op de markt meneer Marino, met die boeken over coureurs, vervolgt de stem, ge toonde me er eerst een paar boven op een tafel, toen in een kast, en daar achter nog twee plankjes beneden...
Nu weet ik het weer: een oude man die moeite had met stappen en boeken van wielrenners verzamelde. Hij heeft er een opzienbarende stapel van meegenomen. Verramsjte exemplaren van Memoires van een Wielerverzorger van Jef D'Hont, De Generatie Boonen van Michel Wuyts, en Michel Pollentier's gevecht met de schaduw van Herman Laitem. Een exemplaar van het wielertijdschrift De Muur met dat essay over Hemmingway. Daaruit blijkt dat de nog steeds hoog gewaardeerde schrijver naast stierenvechter, vrijheidsstrijder en vrouwenzot ook nog een wielrenner geweest is. Ik vermoed echter dat het de oude verzamelaar eerder te doen was om het stuk Betreurde Held, over Michael Rasmussen.
Verheugd merkte ik dat hij het tweedehands staande pareltje De Passie van Marc Van Den Bossche, Wielrennen gevonden had. Dit moest wel een kenner zijn. Uit de recentere aanbiedingen had hij Museeuw Spreekt van Rik Vanwalleghem en De Zomer van '69 van Patrick Cornillie gelicht. Hij was aan een tafeltje gaan zitten, haalde twee stijf van de muntstukken staande portemoneetjes te voorschijn en maakte die voor zich leeg. Hij rekende af met een tekort van een euro en zevenentachtig cent, maar zijn vrouw was hoofdschuddend gearriveerd en paste de rest bij. Hij leek plots op een groot kind naast deze vrouw.
Naar het schijnt zijn er mannen die heel hun leven op zoek blijven naar zijn moeder.
Het was duidelijk dat deze man haar gevonden had.
Wij moesten weg é meneer Marino, terug naar Langemark, en met de bus kies je je uren niet zelf. Mijn vrouw zei plots dat we het niet gingen halen en dus zijn we te lope vertrokken.
Zijn stem klinkt iets hoger dan van de oude betreurde Claus (toen die in het geheim besloten had zijn lidmaatschap hier op te zeggen ), en wat zachter dan van Johnny Cash (toen the man in black alles in gereedheid bracht om zijn vrouw June Carter te vergezellen in de eeuwige jachtvelden), maar is in hetzelfde bedje ziek.
Soms heb je er geen idee van waar een gesprek heen gaat, maar in de meeste gevallen heb je tenminste een vermoeden. Is hij zijn pet vergeten? Zijn sleutelbos kwijt? Is zijn vrouw sindsdien vermist?
Wil je iets voor me doen meneer Marino?
Maar natuurlijk zeg ik.
Ik heb daar nog twee boeken gezien, De Ronde van Italië van Dino Buzzati en De Ronde van Italië van Erik Brouwer. Ik kon niet kiezen welke van de twee ik mee zou nemen, en plots moesten we weg. Maar ik ben daar nu al de hele week over aan het denken meneer Marino. Ik kan er niet van slapen. Zou je ze allebei opzij kunnen zetten?
Maar natuurlijk zeg ik.
Wanneer zou u er dan omkomen?
Dat is het nu net zegt die beverige stem aarzelend, we kunnen pas over vier maanden opnieuw langskomen, in juli... Maar we komen zeker en vast en ge moogt het noteren, Cyriel Vancraeynest, ik zal het eens spellen, cee, ygrik, erre, eee, elle, Vancraeynest. Wat peinst ge, is't goed?
U kunt op me rekenen zeg ik.
Hij gaat ze opzij zetten hoor ik hem nog zeggen vooraleer de verbinding verbroken wordt.
Het belooft voor de zomer.
Met Rino zeg ik.
A meneer Marino, 't is ik é, zegt een fluwelen, broze stem, nauwelijks hoorbaar.
'k Ben dinsdag bij u geweest en ge hebt mij toen uw boeken getoond.
Het is niet dat de grond onder mijn voeten wegvalt, of dat het me zwart voor de ogen wordt, maar het scheelt niet veel.
Een stoet mensen passeert de reveu.
Ge weet wel, van op de markt meneer Marino, met die boeken over coureurs, vervolgt de stem, ge toonde me er eerst een paar boven op een tafel, toen in een kast, en daar achter nog twee plankjes beneden...
Nu weet ik het weer: een oude man die moeite had met stappen en boeken van wielrenners verzamelde. Hij heeft er een opzienbarende stapel van meegenomen. Verramsjte exemplaren van Memoires van een Wielerverzorger van Jef D'Hont, De Generatie Boonen van Michel Wuyts, en Michel Pollentier's gevecht met de schaduw van Herman Laitem. Een exemplaar van het wielertijdschrift De Muur met dat essay over Hemmingway. Daaruit blijkt dat de nog steeds hoog gewaardeerde schrijver naast stierenvechter, vrijheidsstrijder en vrouwenzot ook nog een wielrenner geweest is. Ik vermoed echter dat het de oude verzamelaar eerder te doen was om het stuk Betreurde Held, over Michael Rasmussen.
Verheugd merkte ik dat hij het tweedehands staande pareltje De Passie van Marc Van Den Bossche, Wielrennen gevonden had. Dit moest wel een kenner zijn. Uit de recentere aanbiedingen had hij Museeuw Spreekt van Rik Vanwalleghem en De Zomer van '69 van Patrick Cornillie gelicht. Hij was aan een tafeltje gaan zitten, haalde twee stijf van de muntstukken staande portemoneetjes te voorschijn en maakte die voor zich leeg. Hij rekende af met een tekort van een euro en zevenentachtig cent, maar zijn vrouw was hoofdschuddend gearriveerd en paste de rest bij. Hij leek plots op een groot kind naast deze vrouw.
Naar het schijnt zijn er mannen die heel hun leven op zoek blijven naar zijn moeder.
Het was duidelijk dat deze man haar gevonden had.
Wij moesten weg é meneer Marino, terug naar Langemark, en met de bus kies je je uren niet zelf. Mijn vrouw zei plots dat we het niet gingen halen en dus zijn we te lope vertrokken.
Zijn stem klinkt iets hoger dan van de oude betreurde Claus (toen die in het geheim besloten had zijn lidmaatschap hier op te zeggen ), en wat zachter dan van Johnny Cash (toen the man in black alles in gereedheid bracht om zijn vrouw June Carter te vergezellen in de eeuwige jachtvelden), maar is in hetzelfde bedje ziek.
Soms heb je er geen idee van waar een gesprek heen gaat, maar in de meeste gevallen heb je tenminste een vermoeden. Is hij zijn pet vergeten? Zijn sleutelbos kwijt? Is zijn vrouw sindsdien vermist?
Wil je iets voor me doen meneer Marino?
Maar natuurlijk zeg ik.
Ik heb daar nog twee boeken gezien, De Ronde van Italië van Dino Buzzati en De Ronde van Italië van Erik Brouwer. Ik kon niet kiezen welke van de twee ik mee zou nemen, en plots moesten we weg. Maar ik ben daar nu al de hele week over aan het denken meneer Marino. Ik kan er niet van slapen. Zou je ze allebei opzij kunnen zetten?
Maar natuurlijk zeg ik.
Wanneer zou u er dan omkomen?
Dat is het nu net zegt die beverige stem aarzelend, we kunnen pas over vier maanden opnieuw langskomen, in juli... Maar we komen zeker en vast en ge moogt het noteren, Cyriel Vancraeynest, ik zal het eens spellen, cee, ygrik, erre, eee, elle, Vancraeynest. Wat peinst ge, is't goed?
U kunt op me rekenen zeg ik.
Hij gaat ze opzij zetten hoor ik hem nog zeggen vooraleer de verbinding verbroken wordt.
Het belooft voor de zomer.
Abonneren op:
Posts (Atom)