vrijdag 25 juni 2010

Helft

Het is iets voor elf uur 's ochtends. Ik loop het trapje op en duw de deur open, er klinkt schel belgerinkel. Voor me staan twee hoogbejaarde mannen in hun zondagse kostuum, elk met een Borsalino op het hoofd. Dat we ons midden de warmste dagen van het jaar bevinden, lijkt hen niet te deren. Beiden eerder klein van gestalte, en opvallend grote oren. Karakterkoppen. Buiten spel gezette en ongevaarlijk geworden oudooms van een of andere maffia organisatie. De ene draagt een bril met donkere glazen, maar het is duidelijk geen zonnebril. Hij beweegt in korte schokjes. Om te spreken houdt hij een microfoontje tegen z'n hals.
'En oe oed ziej gie nu?'
Een griezelig, robotachtig, krassend geluid.
Met een verbazende souplesse draait de andere man zich om, en lacht, blijkbaar verrast door de vraag.
'Ewel, eevn oed lik gie né Valere, vuffentachentig vandjoare. We zoaten toape in schole bie meester Merlevede!'
Daarna wendt hij zich terug naar de toonbank.
Valere knikt traag en ernstig, alsof hij hier eventjes diep over moet nadenken.
'En eej overlatst nog e twot hoard van Roger Degraeve, die ier achter toekske weunt, in 'd Elleboogstroate?'
De andere man draait zich opnieuw met een vloeiende, jeugdige beweging om. Misschien om de jonge, blonde bakkerin (die de vorige vrouw des huizes twee jaar terug uit bakkerij Soen verdreven heeft, en wiens aanvankelijk spontane hartveroverende, sprankelende glimlach inmiddels een vaste plaats op haar, nu verder snel mat en emotieloos wordende gezicht, inneemt) te imponeren, en zich door middel van vlotte bewegingen van z'n reumatisch bewegende jeugdvriend wil distantiëren.
'Roger is dood é! Ol twientig joar en derdeure! 't Skiet ol nie veel meer van over!' waarna hij lachende blikken gooit naar mij en de bakkerin alsof hij ons betrekken wil in het gesprek. De bakkersvrouw overhandigt hem zijn zak met pistolets en samen verlaten de twee taaie, allang afgeschreven mannen de winkel.
Ik bestel een klein broodje en enkele koffiekoeken.
'Vijfentachtig...' zeg ik.
'Doavoorn zoek wiln tekenen' roept de bakkerin boven het hakkende trilgeluid van de broodsnijmachine uit. Ik schat haar ergens halverwege de twintig. Meedogenloos drijft ze het broodje doorheen een stel nauw aansluitende zaagbladen.
De deur gaat open en de bejaarde man met de donkere bril komt opnieuw binnen. De uitzending kraakt en piept opgewonden.
''k woare miene stok vergeten!'
De jonge deerne glimlacht, het is prettig om te zien hoe haar gezicht oplicht, een glimp hervindt van de schittering van weleer.
'Ge zoedt nie verre groaken né Valere!'
De oude man grijpt zijn wandelstok die in een hoek tegen de kassa leunt, en strompelt weer naar buiten.
Ik betaal, verlaat de winkel, en vraag me af of er modellen bestaan waarmee iemands stappen berekend kunnen worden. Om zo een idee te krijgen van de afstand die werd afgelegd. Zappend doorheen een kleine eeuw geschiedenis stap ik van het trottoir, maar kan nog net achteruit springen om te verhinderen dat Valere - in het voorbijrijden en ook daarna strak voor zich kijkend - mijn tenen afrijdt met zijn oud en vinnig Ford Fiesta'tje. Opletten nu. Hij is nog altijd onderweg.
En ik ben amper in de helft.

Geen opmerkingen: