maandag 9 november 2020

'ZE ZIJN ONTSMET'. MAAR HIJ WIL GEEN MANDJE, PUNT. (CORONA 10)

We bevinden ons middenin de derde week sinds we opnieuw zijn opgestart. De ramadan is voorbij, zondag laatst hebben Ali en Nesar het suikerfeest gevierd. Nesar is toen met de trein naar Namen gereisd en heeft daar samen met drie vrienden gegeten. Nadien hebben ze een wandeling gemaakt.

'Heel goeie politie in Namen', zegt Nesar. 'Mijn vrienden en ik liepen misschien een beetje te dicht Rino, en politie stopt, komt naar ons, zij kijken en zeggen: 'Ah ja, einde van ramadan zeker? Geen probleem jongens', en wij mochten gewoon doorlopen!' Hij gooit zijn hoofd achteruit en lacht smakelijk.
Ali bracht boterkoeken mee om uit te delen. Hij heeft het suikerfeest in zijn eentje gevierd. Hij giet de zak leeg in een grote schaal en gaat ermee rond.
'Gelukkig suikerfeest, Ali.'
'Is dit jaar niet echt feest hé Rino. Wij mogen elkaar geen hand geven. Ik heb boodschappen gedaan en thuis gekookt voor mij alleen, en toen naar film gekeken. Dat was mijn suikerfeest.'
Zaterdag wordt zijn traject hier afgerond. In normale omstandigheden was hij in april al klaar maar door de coronacrisis werd zijn tewerkstelling verlengd tot eind mei. Iedere morgen herhaal ik dat het zijn laatste week is, en dat we daarom extra lief voor Ali moeten zijn, waarbij hij gewichtig knikt. Elke dag past hij het cijfer van het aantal dagen dat hij nog moet werken aan op het bord.
Onze vrees dat de besmettingen opnieuw zouden toenemen, blijkt vooralsnog ongegrond. Maar het is niet aan het gedrag van de mensen te danken. Er zijn natuurlijk heel wat klanten die hun handen ontsmetten bij het binnenkomen, en een ontsmet winkelmandje nemen. Sommigen dragen zelfs mondmaskers. Ze deinen automatisch achteruit als iemand anders de code van het afstand houden niet respecteert. Maar voor elk van hen is er die andere klant, diegene die te dichtbij komt. Die verveeld zijn handen ontsmet als je toekijkt, maar anders gewoon doorloopt. Het zijn vooral onze oudere Belgen die doen alsof alles weer normaal is, elkaar begroeten zoals vroeger, sommigen geven zelfs gewoon een hand. Ze gedragen zich alsof de crisis alleen maar in ons hoofd zit.
Een vaste klant weigert categoriek een winkelmandje.
'Ze zijn ontsmet', zeg ik. Hij steekt zijn handen op, alsof hij zich overgeeft, maar het betekent het omgekeerde. Hij wil geen mandje, punt.
'Meneer, ons is opgedragen de klanten te vragen hun handen te ontsmetten en een mandje te nemen. Wanneer de klant weigert, moeten we hem, in het belang van de veiligheid voor de anderen, de toegang tot de winkel ontzeggen.’
De man kijkt geschrokken, trekt het winkelmandje uit mijn handen en loopt door.
Een man met een pet en zijn haar achteraan in een staartje rekent een stapel cd's af. Ik hoor hoe mandjes samenvallen en besef dat hij zijn winkelmandje bovenop een rij ontsmette mandjes heeft geplaatst. Er staan drie rijen, dus ik vraag bij welke hij zijn mandje heeft toegevoegd. Hij wijst de dichtstbijzijnde rij aan.
'Die mandjes zijn ontsmet', zeg ik.
'Excuses', zegt hij waarbij hij met de toppen van zijn vingers van zijn rechterhand eventjes zijn mond aanraakt.
'Maar zou het iets uitmaken? Ik bedoel, in Zweden hebben ze niets gedaan, en is dat daar nu zoveel erger? Hier wordt er heel gewichtig over gedaan, maar had de politiek zijn werk gedaan, zou het een heel ander verhaal geweest zijn.' En met een veelbetekenende glimlach loopt hij door. Het is druk aan de kassa waardoor ik geen tijd heb om te reageren. Maar de vrouw die achter hem aan kassa aanschuift, snuift verontwaardigd. Ze draagt een mondmasker en handschoenen.
'De mensen in Zweden houden er een heel andere omgangscultuur op na. Ze zijn daar gewend om verantwoordelijkheid te nemen en burgerzin te tonen. En het is ook niet echt een succesverhaal hé, zo moesten mensen van boven de 85 zich daar op een bepaald moment niet meer aanmelden in een kliniek, ik weet niet of het nog zo is. Wegens te weinig plaats gingen jongere mensen voor. Men sprak toen zelfs van een genocide op de oudere bevolking. De mensen beseffen niet hoe erg het is', zucht ze.
'Mijn vader is in april gestorven aan corona. Twee dagen ziek geweest. Hij had milde symptomen en mocht gewoon thuis blijven. Maar de middag van de tweede dag voelde hij zich steeds slechter, hij ging de hele tijd achteruit en 's avonds is hij gestorven. Mijn vader was eenenzeventig, niet ziek, en werkte nog elke dag in de tuin. We hebben amper afscheid kunnen nemen. Nu komt iedereen weer buiten en voor de meesten lijkt de crisis al verleden tijd. Alsof het voorbij is. Maar de mensen beseffen niet hoe gemakkelijk het virus weer kan toeslaan.'
Tijdens de pauze neemt Jan zijn mondmasker af en kreunt. Rita heeft het gehoord en zegt: 'Ja, het gaat hoor om ermee te werken. Maar ik mag er niet te lang bij stil staan want als het doordringt hoe warm het voelt, gebeurt het dat ik misselijk word. Verstand op nul en doorwerken.'
'Je krijgt geen adem en het doet pijn aan je oren', zegt Jan. 'Soms laat ik mijn neus vrij. Maar als er eventjes niemand is, en je zet het af, dan bestaat het gevaar dat je weeral een hele tijd met klanten aan het werk bent voor je beseft dat je het masker niet op hebt.'
Iedereen puft en blaast na uren aan een stuk met dat ding op te hebben gewerkt.
's Avonds voelt het als een beloning als de winkel gesloten is, en je het eindelijk af kunt zetten.
Vandaag in de namiddag kwam Wahid nog eens langs, met zijn vrouw en kind.
'Dag Chef!' We tikten met de ellebogen tegen elkaar. Het is altijd weer een plezier om Wahid terug te zien, de hartelijkheid voelt familiaal aan. Hij vertelde dat zijn vrouw haar praktisch rijexamen zou afleggen, volgende week. Zijn vrouw lachte naar me en zei iets in het Arabisch tegen Wahid. Hij vertaalde. Dat ze, mocht ze geslaagd zijn, graag voor ons wou koken.
'Waarom Wahid? Jullie hebben toch ook geen geld teveel? En je vrouw heeft zo al veel werk. Ik wil dit liever niet, Wahid.'
'Maar jij moet chef', zei hij plots ernstig. 'Mijn vrouw wil dit, jij kunt niet nee zeggen. Zij zal niet blij zijn.' Ik keek naar zijn vrouw. Ze lachte en knikte, alsof ze alles wat hij zei begrepen had. Toen keek Wahid eventjes naar mijn gestalte, alsof hij me probeerde te wegen, en knikte toen bewonderend.
'Jij ziet er goed uit chef!'
’s Avonds dacht ik terug aan dat moment.
Toen Wahid hier nog werkte, vroeg hij me vaak of er iets scheelde, en toen wees hij naar mijn buik.
'Ik weet het', zei ik de eerste keer een beetje bedremmeld. 'Ik moet oppassen, ik krijg een buikje.'
'Maar nee chef', zei hij. 'Jij moet eten, veel eten, jij veel mager... Niet goed!'
Vandaag was ik er dan ook zeker van dat hij met me spotte. Ik ben onmiskenbaar aangekomen dankzij de twee maanden vakantie tijdens de opgelegde lockdown.
Maar hij lachte niet. Langzaam besefte ik dat een buikje, na alle ontberingen die hij tijdens zijn tocht naar hier geleden heeft, het tastbare bewijs van een goed leven is voor Wahid, getuige zijn eigen buikje.
Hoog tijd om wat aan sport te doen.



Geen opmerkingen: