zondag 1 september 2013

ZWAARTEKRACHT

Grote borden kondigden aan dat het kruispunt dat voor me lag door een rond punt vervangen werd, en iemand had besloten daar vandaag mee te beginnen. Gelaten liet ik me leiden door oranje bordjes tot de weg me plots bekend voorkwam en ik de wegwijzers negeerde.
Nu was ik verdwaald.

De tijd dat ik moeilijk toe kon geven dat ik verkeerd gereden was, ligt ver achter me. Ik schaam me er zelfs niet langer over. Ik heb geen richtinggevoel, en kaartlezen kan ik ook al niet. Maar sinds de komst van de gps ondervinden mijn passagiers maar weinig last meer van deze tekortkomingen. Terwijl ik ooit verloren reed in de buurt waar ik woonde, rijd ik nu feilloos van a naar b, ook al is dat honderden kilometers verderop en moet ik daarvoor door menige, drukke buitenlandse stad. Vandaag rest er nog slechts een handvol ingewijden die weet van mijn beperkingen heeft; men is het vergeten, of men kende me nog niet. Maar af en toe wil zo’n ambtenaar met een voorliefde voor ronde punten mij er nog eens aan herinneren aan hoe het ooit was.


Hier reed ik nu, en ik had geen idee waar ik me bevond. De gps stond er op dat ik een U-bocht maakte, maar dat weigerde ik. Gelukkig was ik met de oude Transit op weg. Ik had wat oude spullen naar het hergebruikcentrum waar ik werkte gebracht en daarom de bestelwagen genomen. Het ding was bij aankoop vier jaar oud geweest, nu alweer negen jaar geleden. Niet hetzelfde rijcomfort als de wagen waarmee ik tegenwoordig naar het werk rijd, maar het feit dat je iets hoger zit, het enorme raam, dat grote stuur en die vering in de chauffeursstoel weten me nog altijd te bekoren. Het kan belachelijk lijken, maar soms voel ik zelfs een vorm van verwantschap wanneer een vrachtwagen me kruist. Hoe dan ook, onze geschiedenis samen zorgde ervoor dat ik me minder eenzaam voelde toen tot me doordrong dat ik weer eens verloren gereden was.
Zo’n twintig meter voor me reed een oude Volvo, een Amazon gokte ik. Ik bedacht net dat ik iets dichterbij moest zien te komen toen er een grijsbruine kat in een uitrijpoort verscheen. Ondanks de snel naderende wagen leek oversteken haar alsnog een haalbare kaart. Ook de uit tegenovergestelde richting dichterbij komende wagen kon haar niet op andere gedachten brengen. Het volgende ogenblik scheerde ze laag over het wegdek. Het viel me op dat haar lijf door de snelheid waarmee ze uit de startblokken knalde plots een stuk langer leek, zoals bij poema’s of luipaarden in natuurfilms het geval is wanneer aan het gesluip een einde komt en de jacht wordt ingezet, bij voorkeur op een onhandig wegspringend hertenkalf.
Er gebeurde iets vreemds tussen de wielen van de auto’s die elkaar kruisten. Plots leek de kat geen kat meer maar een door de wind gegrepen, witte plasticzak die weerloos over het wegdek vloog, niet gehinderd door de zwaartekracht, ten prooi aan de wind waarmee de kruisende wagens elkaar bestookten. Ik twijfelde, en hoopte dat het werkelijk een plasticzak betrof, dat ik me vergist had, dat er helemaal geen sprake was van een kat en dit gewoon weer eens zo’n virtuoos staaltje was van hoe onze ogen ons misleiden; de vlaag van opluchting concurreerde met mijn wild bonkende hart. Het gebeurde gewoon allemaal zo snel dat het eventjes mogelijk leek, maar toen ik in mijn achteruitkijkspiegel keek zag ik de kat liggen.


In beide richtingen was er nu vreemd genoeg geen wagen meer te bespeuren. Ik haastte me om te parkeren, en liep op het dier af. Uitwendig was er niets te zien. Het was een mooie grote poes met een prachtige vacht, en ik schatte haar een jaar of zeven, acht. Ze lag wat gekromd op haar zij, en ik begreep dat ze geraakt was net voor ik die smetteloos witte buik had gezien. De punt van haar tong stak tussen haar voorste tanden, en er gingen zachte, elektrische schokjes door haar lijf. Ik knielde, tilde het dier op en liep ermee naar de inrijpoort van het enige huis dat hier stond.
In de tuin stond er een opblaasbaar bad waarover een zeil lag. Achter de gordijnloze ramen van de woonkamer en keuken kwam geen beweging. Ik legde de kat op het grint en aaide haar zachtjes. Onder haar linker voorpoot klopte een hart, snel maar ritmisch, misschien had ze toch nog een kans. Snel liep ik naar de deur, klopte aan en liep toen weer terug. Er gebeurde niets en ik besloot om de poes mee te nemen, misschien bestond er zoiets als een dierenarts van wacht. Ik overliep mijn plan terwijl ik het dier nog eventjes streelde toen het felle kloppen van het hart langzaam af begon te nemen, de schokjes werden minder tot er niets meer was dat nog bewoog. Ik kwam overeind en stond naar haar kijken. Toen bedacht ik dat als iemand deze oprit kort op zou draaien, ze het dier opnieuw konden raken en ik besloot haar te verleggen. Het leek een ander wezen, bungelend in mijn armen.


Terwijl ik verder reed, de gps had zich bij de situatie neergelegd en bood een nieuwe uitweg aan, hoopte ik voor de bewoners dat de kat misschien gewoon een passant was geweest die van hun afwezigheid geprofiteerd had om in de tuin naar de vogels te komen zien. Maar ik kon die achterdeur met dat kattenluik maar niet uit mijn hoofd krijgen.

donderdag 18 juli 2013

DONDERSLAG

We zaten met z'n allen rond de keukentafel en plooiden gigantische tabaksbladeren open wiens bestemming het was dikke sigaren te worden. Ondertussen luisterden we naar 'Tineke met haar geheimzinnig dingetje' op radio Tornado. Tineke was de vrouw van Tony Lenko, en samen runden ze het radiostation waarvan de naam voluit 'Totale Ontspannings Radio Naast Alle Dagelijkse Onderrichtingen' betekende. In haar programma liet Tineke (toen ik haar voor het eerst in werkelijkheid zag was ik geschokt door haar omvang) een geluid horen waarvan de luisteraar de oorsprong moesten raden. Mijn broer veerde recht en vroeg moeder om te mogen bellen. Verrast keken we hem enkele seconden aan. Moeder verbrak de betovering. 'Allez!', zei ze, 'Voor één keer. Maar eerst je handen wassen!' De vochtig gehouden, bruin geworden tabaksbladeren scheiden een bruine smurrie af die eerst aan je vingers en daarna hardnekkig aan alles wat ze aanraakten bleef zitten. Mijn broer waste z'n handen, liep naar de telefoon en draaide het nummer dat tijdens het programma zo vaak herhaald werd dat we het jaren later nog van buiten kenden.

'Hallo', zei Tineke, 'met wie spreek ik?' 'Met Andy', zei mijn broer. 'Dag Andy' (nu liet Tineke een korte stilte vallen en probeerde de spanning op te bouwen) 'Weet jij misschien (stilte) naar welk geluid (stilte) wij luisteren?' 'Ja', zei Andy, 'dat is het geluid van een krakende balk'. 'Ai', zei Tineke terwijl er op de achtergrond een donderslag te horen was, 'jammer genoeg is het geen krakende balk Andy... Toch bedankt om mee te spelen en de volgende keer meer geluk!'. Ontgoocheld legde mijn broer de hoorn neer, en kwam weer bij ons aan tafel zitten. Stilzwijgend gingen we verder met het van elkaar losmaken en openvouwen van tabaksbladeren. Ondertussen luisterden we naar andere deelnemers aan het spel die zelfverzekerd klonken maar er uiteindelijk ook niet in slaagden het raadsel op te lossen. Tenslotte stond mijn broer opnieuw recht en keek moeder vragend aan. 'Allez', zei ze, 'maar eerst je handen wassen en 't is wel de laatste keer vandaag.

'Hallo', zei Tineke, 'met wie spreek ik?' 'Met Andy', zei mijn broer. 'Ah Andy', zei Tineke, 'ga je het nog eens proberen?' 'Ja', zei Andy en vergaarde moed. 'Is het echt geen krakende balk?' Even bleef het stil, maar toen donderde het in de verte. 'Nee Andy', zei Tineke, het is helaas nog steeds geen krakende balk.' Verbluft staarden we met z'n allen naar Andy die met een ernstige frons inhaakte en toen opnieuw aan tafel kwam zitten. In gedachten verzonken luisterden we verder naar de andere deelnemers. Het regende donderslagen. Mijn broer mompelde iets. 'Wat?', vroeg mijn zus. Hij zweeg. 'Als je mokt, mag je nooit meer bellen', dreigde mijn moeder.

'Dat het toch een krakende balk is', siste Andy koppig.

zondag 9 juni 2013

KARAKTER

'Waar heb je die mandjes vandaan?' Een ongeschoren zestiger die bij de twee meter mat en zichtbaar leed onder het overgewicht staarde naar de stapel winkelmandjes. Ik had hem hier eerder al bij de muziekafdeling gezien waar hij regelmatig de vinyl opbrengst keurde. Hij maakte een onverzorgde, bijna onbeschaafde indruk waardoor ik vermoedde dat hij zijn eigen boontjes dopte, misschien zelfs weduwnaar was.
'Daar gaat het centrale aankoopbeleid over', gokte ik want als beginneling wist ik het fijne er ook niet van.
'Ik heb er minstens honderd thuis', zei de man, 'als het er niet meer zijn. En die zou je mogen hebben want ik ben er niks mee, maar je krijgt ze niet.' Daarmee kreeg hij mijn volle aandacht. Iemand die winkelmandjes verzamelt heeft niet alleen vreemde gewoontes, maar kun je op zijn minst ook een beetje verdacht noemen.
'En textiel heb ik ook', vervolgde hij, 'een bestelwagen vol - iets waar ik vanaf wil - en ik moet er niets voor hebben maar jullie krijgen het niet, ik snij die kleren nog liever aan repen dan ze jullie te schenken'.
'Oké', zei ik, en besloot om verder te gaan met mijn werk terwijl ik nog iets hoger inzette op het weduwnaarschap, eventueel recentelijk.

'Wil je niet weten waarom?' Hij klonk teleurgesteld en ik knikte want ik wou geen spelbreker zijn.
'Wel', vervolgde de man, 'een tijdje geleden vond ik hier een elpee voor zeven euro. Er zat een grote kras op, maar jullie wilden ze niet in prijs minderen'. Onder de indruk keek ik naar hem op. Weer iemand die er niets van begreep. En ik herinnerde me plots dat hij me eerder al eens aangesproken had. Het betrof de filmmuziek van 'Jesus Christ Superstar', een rockopera op dubbelelpee die vier euro geprijsd stond wat volgens hem schandalig duur was. Hij bleef mopperen tot ik hem erop wees dat hij niet verplicht was het album te kopen en daarna had hij er mokkend het zwijgen toegedaan. Maar vier euro was werkelijk het hoogste bedrag dat men hier voor een langspeelplaat vroeg, en ik vermoedde dat de man uit wrok een beetje overdreef, omdat hij vier euro zelf ook niet de moeite vond om zo'n heisa rond te maken.
Hij kneep zijn ogen tot spleetjes alsof hij de schade mat die hij veroorzaakt had en liep toen rechtop de winkel uit, met iets triomfantelijks in zijn hinkende tred. Ik keerde op mijn standpunt terug, en besloot dat de man nooit getrouwd was geweest.

Daarna moest ik denken aan iets wat een van de oudere magazijniers - J.P. - me zei, enkele dagen geleden. Hij vroeg me wat er met een bepaalde kast moest gebeuren. Ik herinner me het antwoord dat ik toen gaf niet meer precies maar wel zijn vermoeide gezicht vooraleer hij terug aan het werk ging, bijna onhoorbaar ''t is beter een slecht gedacht dan geen gedacht te hebben' mompelend.
Ik keek de man na die zichtbaar last van zijn overbelaste gewrichten had terwijl hij over de parking sjokte, en bedacht dat J.P.'s formule ook hier opging, en dat het soms misschien beter is een slecht karakter dan geen karakter te hebben.

maandag 11 maart 2013

BOEKENWEEKGESCHENK

'Ik heb daar iets van gezien op tv', zei de vrouw. 'Vanaf vandaag krijg je dit boekje cadeau, toch?'
'Ja', beaamde ik, 'mits u zich voor minimum twaalf euro vijftig aan literatuur aanschaft'. Ze glimlachte. 'Ja', zei ze, 'er is altijd een maar.'
Zij en haar man waren de winkel binnengekomen met de tred van mensen die een doel hebben. De man was meteen naar de kunstboeken doorgelopen, zij bleef haperen bij het boekenweekgeschenk. Het was een wat mollige vrouw terwijl haar man er opvallend mager uitzag.

Voor de eerste keer in zevenenzeventig jaar werd het Nederlandse boekenweekgeschenk ook in Vlaanderen verdeeld. Dat hadden we te danken aan Tom Lanoye die het desgevraagd wou schrijven op voorwaarde dat het ook in België beschikbaar was. Het was een novelle van net geen honderd pagina's geworden, met harde kaft. Uitgangspunt was de onbemande MIG van het Russische leger die op een rustige dag in het Kortrijkse uit de hemel kwam vallen en een jongeman die nachtdienst deed en nog in dromenland vertoefde, met zich mee naar de eeuwige jachtvelden nam.
Lanoye had er een nieuw verhaal van gemaakt. Op zijn eigen typische wijze verschafte hij ons een ritje op de absurde roetsjbaan des levens. Hoe een al dan niet menselijke fout in volle koude oorlog de stoppen bij de machtshebbers door deed slaan en net niet escaleerde tot een ramp met wereldwijde gevolgen. Daarnaast was er natuurlijk ook een Vlaamse tragedie aan de gang, kortom: alles in het klein. Staaltjes uit de sublieme trukendoos van Lanoye; niet meteen zijn beste werk, maar een vermakelijk, lezenswaardig boekje.

'Kun je eens nazien of je dit boek in voorraad hebt?', vroeg de vrouw. Ze schoof me een briefje toe. Daarop stond: 'Hatha-Yoga, SelvarajaYesudian and Elisabeth Haich'.
Ik keek snel eens op boekenbank en vond een Nederlandstalige editie. Zei dat we het niet in de winkel hadden, maar dat ik het in het Nederlands kon bestellen voor de prijs van vijftien euro.
'Aha', zei de vrouw met iets triomfantelijks in haar stem, 'dan hebben we al recht op zo'n boekje', terwijl ze schalks lachte en wees naar Tom Lanoye's 'Heldere Hemel'.
Ik kon het niet verhelpen.
'Eigenlijk is het de bedoeling dat het cadeau gegeven wordt wanneer de klant Nederlandstalige of vertaalde literatuur koopt...'
'Opnieuw een maar', zuchtte de vrouw en liet haar schouders zakken.
'... maar zolang het geen kookboek is doen we er niet moeilijk over.'
'Het is misschien geen literatuur, maar het is zeker geen kookboek', zei de vrouw. 'En als ik zeg dat je er eentje mag bestellen, kan ik dan nu zo'n boekje van Tom Lanoye meenemen?'
Ik schoof haar een heldere hemel toe. Het hele idee van het boekenweekgeschenk is tenslotte dat je de klant het gevoel moet geven dat hij iets krijgt, niet dat je hem iets ontneemt.
Haar man was ondertussen met een tweedehandsje naar beneden gekomen en deponeerde het voor mijn neus.
'Zie je dat?', zei de vrouw en knipoogde schalks.
'Straks kunnen we nog twee Lanoye's meenemen!'

zondag 3 maart 2013

DEEL

Ik leerde die dag alles
over de samenstelling van beton
en hoe je moest bekisten.

Toen hij verzuchtte dat hij te doen had
met wie dit ooit weer af moest breken
voelde ik me de getuige van
een onvergetelijk moment.

Nooit verwacht
dat ik diegene was
die hij beklaagde.

zondag 24 februari 2013

RESET

Hij keek naar de klok die in het midden van de hal hoog aan een muur bevestigd was, goed zichtbaar vanuit alle richtingen. Het was vijf voor één. Nog vijf minuten en zijn shift zat erop.
Soms vloog de tijd voorbij, als alles goed functioneerde en de machines de aangeleverde grondstoffen gretig verwerkten. Spoelen dienden vervangen te worden aan een razend tempo, en tussendoor moest er gecontroleerd, gesorteerd en verpakt worden. Computers registreerden iedere beweging. Als er een automaat uitviel, ging er een lampje branden in het bureau van de ploegchef. Na tien minuten kwam er een mechanische stem uit de machine om te informeren wat er aan de hand was. Alsof ze het niet wisten. Met die camera's was er weinig dat hen ontging. Om nog over 'de vlieg' te zwijgen, zoals het kleine, gevreesde spiegelballetje dat tussen de muren van de fabriekshal stuiterde door de arbeiders werd genoemd en waarvan ieder spiegeltje de reflectie daarboven in de controlekamer weergaf op een scherm. Als nooit voorheen spanden machines en oversten samen.

Terwijl het gevaarte in werking was hoorde de bediener verschillende parameters in het oog te houden en machine-onderdelen terug af te stellen naargelang de afwijkingen die elke nieuwe spoel ten opzichte van de vorige vertoonde. Echt moeilijk was het niet, voor iedere bewerking duwde je op reset. Reset was het toverwoord.
De verschillende operators van uiteenlopende origine hadden een haarnetje op en hosten in papieren jassen rond de brullende machines. Ze hielpen elkaar waar mogelijk, als huurlingen die een uitputtingslag leverden; men vs machines.
In de deuropening van de kleedkamer stonden hun collega's van de namiddagploeg in hun werkkledij zichzelf op te peppen, klaar om over te nemen. Alle papieren waren ingevuld en de controles afgewerkt. Zo dadelijk kon hij deze surrealistische plaats die dag en nacht, zeven op zeven, in het daglicht baadde met een gerust gemoed verlaten en terugkeren naar de bewoonde wereld. Soms dreigde je hier te vergeten dat er daarbuiten nog iets anders was. Vooral als je hopeloos in de shit zat, en dat grote metalen monster niet mee wou werken, uit balorigheid of metaalmoeheid vierkant draaide. Dan was er geen haar op zijn hoofd die er aan dacht dat het waaide, of koud was, of dat de zon scheen. Eén ding stond vast, hier wou hij niet zijn als de wereld verging.

Hij nam zijn fles water uit de metalen kast met reserve onderdelen, zette ze aan z'n lippen en keek naar de klok terwijl hij enkele grote slokken nam. Vijf voor één. Hij schroefde de dop op de fles, stak ze in z'n tas en keek nog eens naar de klok. Het was duidelijk dat ze stilgevallen was. Wat een moment om op te geven! Ieder ogenblik verwachtte hij het signaal te horen waarop de twee ploegen stilzwijgend wisselden. Het moment waarop de last op verse schouders overging. Hij keek om zich heen, maar niemand anders leek te hebben opgemerkt dat er in de grote wijzerklok geen beweging te bespeuren was. Het moest een mechanish defect zijn, het kon toch niet dat die dingen nog op batterijen werkten. Het verlossende sein liet op zich wachten. Hier klopte iets niet.

Elke spoel was goed voor een vol kwartier en de laatste, die hij er om iets minder dan tien voor had opgezet, liep af. Hij overwon zijn tegenzin, wist dat het gevoel van onrecht kleinzerig was en met een automatische reflex verving hij de rol, en startte een nieuwe cyclus. Ook de andere operators vervingen de lege spoelen en gingen verder met hun werk. Het bureau van de ploegchefs aan het eind van de fabriekshal lag bovenaan zodat ze alles met een oogopslag konden overzien. Omgekeerd kon ook de operator zijn directe overste in de gaten houden. Zijn chef stond met zijn jas aan tegen de hoofdman van de namiddagploeg te praten. Ook de collega's die het hier straks zouden overnemen, waren in gesprek en maakten vooralsnog geen aanstalten om naderbij te komen. Hij staarde naar de zopas ingeworpen spoel die ook alweer zijn eindpunt naderde, terwijl hij de nodige controles bij de vorige nog niet had afgewerkt. Wat was er verdomme aan de hand? Hij haalde zijn mobieltje uit zijn tas, voorzichtig, want het was verboden om je gsm bij je te dragen. Hij klapte het toestel open, voorovergebogen in een kast zodat hij uit het zicht van de camera's bleef, en keek ongelovig naar de cijfers op het kleine scherm. Vijf voor één.

dinsdag 29 januari 2013

HET WARE LEVEN VAN THOMAS SUTPEN

William Faulkner, 'Absalom, Absalom!'

In 'Absalom, Absalom!' krijgen we het verbijsterende verhaal van Thomas Sutpen, een jonge berooide avonturier die naar Jefferson, Mississippi trekt met het ambitieuze plan daar op korte termijn een grote plantage uit te bouwen en een gezin te stichten. Alles is geoorloofd om dat doel te bereiken en het lijkt er al snel op dat de nergens voor terug deinzende Sutpen in zijn opzet zal slagen. Hij ontfutselt een indianenstam een stuk grond, en gaat met behulp van een Franse architect en een legertje wilde zwarte slaven aan het werk. Hij trouwt met de dochter van een rechtschapen en gerespecteerde dorpsbewoner, die in alles het tegenbeeld van Sutpen lijkt. De vrouw schenkt hem een zoon, Henry, en een dochter, Judith. Maar langzaam haalt zijn verleden hem in; ondanks zijn jonge leeftijd blijkt Sutpen reeds een heel leven achter de rug te hebben. Dit alles speelt zich af in het diepe zuiden van Amerika, in een donker verleden toen het de normaalste zaak ter wereld was dat de ene mens heerste over de andere, en het ene leven kostbaar en het andere waardeloos bleek.

Reeds vanaf de eerste bladzijden weet de lezer in grote lijnen wat de kern van het verhaal vormt. Wat volgt is een subtiele dissectie van de feiten. De reconstructie van Sutpen's levensloop gebeurt aan de hand van enkele vertellers, van wie Quentin Compson, wiens grootvader een kennis van Sutpen was, het meest aan het woord is. Iedere verteller heeft zijn eigen interpretatie gevormd van wat er zich heeft afgespeeld, heeft naargelang zijn relatie tot Thomas Sutpen een andere kijk op het gebeurde, en reikt de lezer puzzelstukken aan die bij een ander relaas ontbreken waardoor de mozaïek niet alleen ingewikkelder maar ook completer wordt. De lezer moet er telkens weer achter zien te komen wie er precies aan het woord is, wat diens rol was binnen het gebeurde, de waarde van de nieuwe informatie die wordt aangereikt in vraag stellen of nuanceren, en uitvissen wat dit betekent voor het uiteindelijke verhaal.

De lezer is de onderzoeker die achter de waarheid tracht te komen, de lijkschouwer die de ongelukkige na de ontploffing weer bij elkaar moet zien te puzzelen om erachter te komen wie daar nu eigenlijk ligt. Hij wordt door Faulkner belaagt met lange verpletterende en hypnotiserende zinnen met eindeloze beschrijvingen die bol staan van de zorgvuldig bij elkaar gesprokkelde adjectieven. Een stroom van woorden waarin wat bloeit weer moet verdorren, wat groots is zal verdwijnen, en tragische levens worden geschetst, van de geboorte tot de dood. Af en toe vertoont een verteller de neiging zich te bezondigen aan mythevorming, zodat de uiteindelijke eindconclusie van de lezer is dat dé waarheid hier niet bestaat, niet meer te achterhalen is, maar dat er meerdere waarheden zijn.

William Faulkner groeide op in de staat Mississippi, en ging zich al snel vragen stellen over de grote thema's van het leven, de verhoudingen tussen blank en zwart en over de decadente opvattingen in het Zuiden in het algemeen. Hij was negenendertig toen Absalom, Absalom! verscheen. Het was zijn negende roman, en hij had ondertussen reeds verschillende meesterwerken op zijn naam staan, zoals 'As I lay dying' en 'Light in August'. Het boek zou er in hoge mate toe bijdragen dat Faulkner in 1949 de Nobelprijs literatuur werd toegekend. Dat dit sprankelende meesterwerk vandaag door een uitmuntende vertaling opnieuw springlevend is, hebben we vooral te danken aan de volhardende vertaler Bartho Kriek, waarvoor hulde.

dinsdag 22 januari 2013

CEL

Slenterend doorheen een decoratief opgesteld aanbod aan ontheemde spullen was ik - onbewust overgeschakeld naar slaapwandelmodus - plotseling klaarwakker. Het ding verantwoordelijk hiervoor werd vervaardigd uit tri & multiplex waar het kleur uit weggetrokken was, en dat een deprimerend grijs uitsloeg. Rechthoekige raampjes in melkglas, net als het omhoog schuivende voorzetstuk. De vraagprijs voor het claustrofobisch aandoende kooitje was afgerond naar vijf euro. Een vriendenprijs.

Ik werd teruggeworpen naar de tijd toen ik als achtjarige samen met mijn vader bij het eerste licht de velden in trok, gewapend met een thermos hete koffie, slagnetten en een lokvogel. De vrouwtjesvogel werd aan een touwtje vastgemaakt, waarna wij ons in het struikgewas verschuilden. In stilte nipte ik van de hete koffie terwijl vader zijn eerste zelfgedraaide sigaret opstak. De lokvink raakte uitgeput, hield na een poosje op met fladderen en hupte hulpeloos rond. Ze begon om hulp te roepen, eerst zachtjes, maar steeds luider; 'Help! Help! Help!' Ons geduld werd beloond. Een zwerm vinken dook uit de mist en viel rond het wijfje neer. Op dat moment trok mijn vader aan een touw waardoor het vangnet dichtsloeg. Een voor een haalde hij de dodelijk verschrikte diertjes vanonder het web. De oudere vogels en de wijfjes liet hij meteen weer vrij. De jonge mannetjes werden in een verzamelmuit gestopt; terug thuis zouden ze elk een kooitje zoals dit hier krijgen. Isoleercellen waarin alleen het lichter wordende melkglas verraadde dat de dag aangebroken was. Daarna zouden ze 'verleerd' worden. De vogels werden in de buurt van een veteraan gezet; een dier dat het grootste deel van zijn leven inmiddels tussen vier houten paneeltjes had doorgebracht, en voor wie de buitenwereld slechts een vage, onwaarschijnlijke herinnering was.

Ik dacht aan de vinkenzettingen op zondagochtend; mijn ouders hielden er een verschillend geloof op na. We vertrokken op onze fietsen naar een omliggende gemeente waar een wedstrijd was. Mijn vader reed voor me uit zodat ik het kooitje op zijn bagagedrager in het oog kon houden. In het café dat de zetting uitschreef, vroeg hij wat water om het drinkbakje dat hij voor vertrek had leeggemaakt, weer aan te vullen. Tientallen, soms meer dan honderd kooitjes die op een regelmatige afstand van elkaar op het asfalt stonden. Daarin telkens een op oorlogspad zijnde of paniekerige mannetjesvogel die indringers binnen zijn teritorium meende waar te nemen en deze een uur lang door het eindeloos herhalen van het aangeleerde melodietje vergeefs probeerde te verjagen. Daar vlakbij: mensen die hun adem inhielden en met een krijtje streepjes op een krijtstok trokken iedere keer een vogel een volledig liedje zong. Sommige vogels haalden 700, 800 liedjes in een uur.
Het duurde lang voor ik begreep wat er eigenlijk aan de hand was. Mijn vader, een bouwvakker die van maandagochtend tot zaterdagavond werkte, raakte geoefend in zijn verdediging. Een mantra. 'Het is het enige wat ik heb, en dat wil je me ook nog ontnemen.'  Verder moest ik horen hoe goed die vogels het bij hem hadden. Altijd vers eten en drinken. Af en toe een stukje fruit. Een takje ganzemuur. Nooit koud in de winter. Afgeschermd van hun natuurlijke vijanden. Een zorgeloos bestaan. Ik zag hoe mijn honende gelach wonden sloeg, maar mijn afkeer voor die kooitjes werd er alleen maar groter op.  

Hier stond ik nu, in de Kringwinkel die zich openstelt voor minderheden en alles doet om mensen uit hun isolement te halen. Die in moeilijkheden geraakte broeders en zusters opnieuw een kans wil bieden om het leven alsnog bij de horens te grijpen. Die ontheemden die hun land moesten ontvluchten helpt een nieuwe thuis te vinden en deel uit te maken van deze, ondanks de crisis, nog steeds welvarende maatschappij. Nee, dat dit kooitje hier te koop werd aangeboden kon alleen maar een vergissing zijn.

dinsdag 8 januari 2013

F-BOOK

(zondag 6 januari)

VRIJDAG 21 DECEMBER 2012

'Coroage, 't is de laatsten!' De man in deze krantenwinkel is bijzonder spraakzaam tegen onbekenden.
'Nog een beetje, en we zijn er vanaf!' reageer ik, verrast door zijn vermogen om zo vroeg in de ochtend en op de dag zelf grapjes te maken over het eind van de wereld.
'Ja', zegt hij ernstig, 'maar er zijn er al veel die verlof genomen hebben en de kerstvakantie reeds hebben ingezet...'

(9 december 2012)

Geachte medewerker van BPOST BANK Internet Banking Department,

Bedankt voor de uitleg van het werk van de afdeling Internet Bankieren BPOST BANK. Dank u bij voorbaat voor 2013 geïnstalleerde beveiligingssoftware. Maar ik voel me veiliger met deze innovatie beschikt niet over online bankieren, en ik vrees dat in de toekomst alles behalve zorgelozen van uw services gebruik maken. En excuses ik voor de succesvolle afronding van uw Internet fraude moeten dwarsbomen mijn gegevens via de link niet wenst te bevestigen.
Wij danken u voor uw begrip.
Met vriendelijke groet,

Rino Feys

(3 december 2012)

Hallo met Rino.
Mijnheer Feys?
Ja inderdaad.
U zoekt werk?
Excuseer?
Wel, wij hebben op ons interimkantoor zopas een reactie van u ontvangen.
Ah ja, dat klopt, ik heb daarnet gereageerd op een vacature.
En welk werk zoekt u?
Hoezo? Ik heb gereageerd op een vacature met een sollicitatiebrief en een C.V. in bijlage zoals op jullie website staat aanbevolen.
Ja, maar dat kunnen wij hier niet zien.
Jullie kunnen het niet zien?
Nee, die toepassing kunnen wij helaas niet openen.
Dus ben ik hier al een hele tijd bezig met iets wat jullie niet kunnen zien.
Ja, maar een persoonlijk gesprek is belangrijker dan een C.V....
Maar waarom ben ik dan uren bezig met het schrijven van een sollicitatiebrief en het opmaken van een C.V. als jullie het niet kunnen lezen?
So-wie-so is een persoonlijk gesprek noodzakelijk, mijnheer Feys, hoe-dan-ook! En daarbij moeten we u kunnen zien! En als u wilt kunt u uw C.V. dan ook meebrengen... Hallo? Hallo?
Hallo mijnheer Feys?...

(17 november 2012)

De binnenstad was afgezet, de sint was op komst en had als voorwaarde een vrije doorgang geëist. Ik moest toevallig in de stad zijn, maar zag me genoodzaakt te parkeren op een parking aan de rand. Dichter raakte je met de wagen niet. Een vrouw probeerde toch door te rijden. Ze kwam tot stilstand aan een versperring. Een forse agent met helm op stond in het midden van de straat. De motor stond iets verder geparkeerd. De vrouw draaide het raampje omlaag en riep in de richting van de agent: 'Mijnheer! Mijn garage is ginds, maar hoe kan ik tot daar geraken?' De agent kwam dichterbij.
'Mijnheer', herhaalde de vrouw, 'daar is mijn garage. Zou ik kunnen doorrijden om er te parkeren?' De agent zei nu iets, maar ik had het niet gehoord, en ook de vrouw bracht een hand bij haar oor terwijl ze haar ogen tot spleetjes kneep.
 'Mevrouw', zei de agent.
 'Het is mevrouw.'

(18 juli 2012)

Beste boekenvrienden, het is een trieste zaak maar ik verlaat boekhandel De Zondvloed omdat deze in de opzet die ik voor ogen had niet rendabel is te Roeselare. Dit blijkt uit de boekhoudkundige cijfers van het afgelopen jaar (jaren). Het gebeurt met grote spijt in het hart, maar in alle vriendschap. Johan Vandenbroucke zal het dagelijks bestuur van de boekhandel in Roeselare vanaf augustus overnemen en het concept van de winkel opnieuw bekijken.
Ik weet dat dit voor de winkelfans als een donderslag bij heldere hemel komt, en ik verontschuldig mij daarvoor, maar ik had het hart niet om er in de winkel over te beginnen. Ik dank allen die ons de afgelopen vier jaar gesteund en door de vele moeilijke momenten heen geholpen hebben. Het was gelukkig niet enkel kommer en kwel, ik heb hier ook de tijd van mijn leven gehad. Met heel veel plezier denk ik terug aan de prachtige boeken die we mochten verwelkomen, aan de mooie vriendschappen die hier zijn ontstaan, en aan de meer dan zestig auteurslezingen die we mochten organiseren. Als u mij wilt bereiken, gelieve dan niet het winkelmailadres, maar naar mij persoonlijk te mailen via rino@scarlet.be. Ik wens u het allerbeste en nog heel veel boekenliefde toe.

(11 juli 2012)

Bejaard koppel Nederlanders in de winkel.
'O meneer, is dit alles wat u van Philip Roth hebt? Dit rijtje hier?' Ze staan naar de boeken toegekeerd, en proberen hun hoofden achterom te draaien, maar dat laten die nekwervels niet meer toe.
'Wat zegt u? Ja? Nou zie je wel, ze hebben het hier ook niet. Toch vreemd, nergens vind je het...'
'Wat zoekt u precies?' vraag ik, terwijl ik dichterbij kom.
'Ach, Nemesis, maar het is er niet...' Ze strijkt met haar vinger over de ruggen, ook van het boek dat ze zoekt. Ik schuif het een beetje achteruit. Met grote ogen vol stille bewondering kijken ze beiden naar me op, terwijl ik me weer verwijder.
 'Nou wat zeg je me daarvan, hebben we er overheen gekeken, gek word je daarvan! Nouja, dat heb je met gele boeken, het is weer eens bewezen, die zie je gewoon niet staan...'

(27 juni 2012)

'Moet je nu zien', zegt de vrouw tegen haar man, 'er ligt hier een boek voor jou'. Vijftigers, die van de markt komen en binnenvallen voor de wekelijkse koffie- en plasstop. Ze verspreiden de geur van vis en kip aan het spit waardoor Toots, de teckel, kwispelend uit haar mand stapt, zich rustig uitrekt, en dan goedgemutst op onderzoek gaat.
'Je weet dat ik geen boeken lees', bromt haar man, en knipoogt naar me.
'Jammer', zegt de vrouw, 'het was nochtans perfect voor jou', en legt, nadat ze de achterflap gelezen heeft, 'de kunst van het heldere denken' weer terug.

(23 februari 2012)

Dagelijks is er wel iemand in mijn vriendenclubje hier die het op prijs stelt dat ik hem of haar een verjaardagskaart heb gestuurd. Dat zie ik bij meldingen, want daar vinden sommige jarigen 'je bericht leuk'. Als ik op 'je bericht' klik, verschijnt er zo'n aandoenlijke balonnetjes/bloemetjes/sterretjes kaart met een old school verjaardagslettertype er sierlijk en/of uitbundig doorheen die de gelukkige van mijnentwege proficiateert. En te bedenken dat ik nooit goed met verjaardagen was! Maar Facebook heeft dat voor me opgelost. Misschien heb ik iets geactiveerd dat er voor zorgt dat niemand nog vergeten wordt, hoewel ik me niet kan herinneren wanneer of wat dat was. In elk geval is het feit dat ik zo'n kaart verstuurd heb voor mij een even grote verrassing als voor de jarige zelf. En het voelt een beetje genant aan: wéér een verjaardag die ik bijna vergeten was! Maar dankzij Facebook weten mensen dat ik aan hen denk! De rest doet er niet toe. Weet dat het gemeend is. GELUKKIGE VERJAARDAG IEDEREEN!

(12 oktober 2011)

'Wacht, ik heb hier de krant van vandaag', zeg ik tegen de vrouw bij wie ik een koffie breng. Ze zit te lezen in de krant van gisteren.
'Zal er iets anders in staan misschien?' vraagt ze, en dan in zichzelf: 'k Peis 't nie'.

zaterdag 29 december 2012

NETWERK


'Wil jij ze? Anders gooi ik ze weg.'
Iets had haar ontstemd.
'Of hebben jullie die dingen niet meer nodig?'

Ze vormden een vreugdeloos stapeltje
op een kastje in de hal,
jaar na jaar gebleekt en versteven.

Lang geleden vergeten en nu
de dupe van een beslechtende schoonmaak.
Ik kwam precies op tijd.

Hij vouwde de bovenste open.
Ik herinnerde me die wonderlijke herrie
net voor hij er zijn neus in snoot.

zaterdag 15 december 2012

OORLOG & VREDE

Sonic City 2012: zondag 2 december

Ooit, lang geleden, toen ik vijftien was, had ik een vriend wiens broer een gigantische muziekcollectie bezat. Wat was dat een spannende tijd: The Sound! Mitch Ryder! Frank Zappa! John Martin! Kevin Ayers! Peter Hammill! Johnny G! Captain Beefheart! Enzovoort!
Urenlang zaten we op zijn kamertje naar de meest obscure plaatjes te luisteren. Het was een hele nieuwe wereld die daar voor me open ging. 's Winters moesten we onze luistersessies in die onverwarmde ruimte soms noodgedwongen inkorten, kwamen we aan het eind door het klappertanden amper nog aan praten toe. Hij nam cassettes voor me op en liet me recensenten lezen zoals Jackie Huys (Knack), Marc Mijlemans (Humo) en Chris Schraepen (Spectator, Het Volk). Vooral die laatste werd de daarop volgende jaren mijn held. Op woensdag en zaterdag kocht ik Het Volk en verzamelde de bijdragen van Schraepen. Zoals die man tot de kern door kon dringen... Hij zorgde er voor dat ik, naast het uitvoeren van mijn gewone job, in mijn vrije tijd over muziek ging schrijven. Kwestie van mijn passie betaalbaar te houden. Ik werd er weliswaar niet voor betaald, maar kreeg na verloop van tijd stapels cd's toegestuurd, en kon geregeld gesprekken voeren met mijn muzikale goden. Dat hield ik zo'n vijftien jaar vol, tot ik me meer en meer op het schrijven van verhalen ging toeleggen.
Niet dat ik nu minder met muziek bezig ben. Ik lees nog steeds muziekbladen die de vinger aan de pols proberen te houden hoewel ook zij, met hun honderden recensies elke maand, door het overaanbod slechts het topje van de cd-berg bestrijken.

Mijn broer, die mijn muziekverslaving deelt, nodigde me enkele maanden geleden uit om met hem mee naar het Sonic City festival in Kortrijk te gaan. Het was sinds de eerste editie in 2007 - waarbij Millionaire als curator optrad - geleden dat ik het tweedaagse muziekfestival bezocht. Deze keer waren het de Suuns, een gestoord viertal uit het Canadese Montreal, die het programma samenstelden. We opteerden voor de zondag omdat Swans die avond afsloot. Experimentele, geweldadige muziek die ik in de jaren tachtig in een duistere kroeg ergens in Diksmuide mocht ontdekken. Van de rest van het programma kende ik niet veel, niets eigenlijk, maar ik maakte mijn huiswerk en kreeg er steeds meer zin in. 
Lang leve AllMusic! Lang leve YouTube!
Het bleek een heel gevarieerd aanbod met veel afwisseling maar hoe verschillend de gasten ook waren, ze vertoonden enkele gemeenschappelijke kenmerken: eigenzinnigheid, totale overgave en een niet altijd even ongevaarlijke vorm van gekte...

Die tweede december verliet ik precies op tijd de wereld om de donkere bunker in te duiken voor opener Thulebasen, een jong Deens opstootje van hormonaal geweld. Snedige gitaarpartijen, bassen die de broekspijpen rond je benen lieten wapperen en hoekige, buitelende ritmes. Anti-rock waarvan ik de wortels eerst in de garage/surf situeerde, toen in de psychedelica, plots een flard Pixies meende te horen en Pere Ubu zag opdoemen. Fijne jongens dus, die de luisteraar op bewonderenswaardige wijze en in dodelijke ernst geregeld op het verkeerde been zetten, en daarna met een verschroeiende intensiteit verder musiceerden. Hilarisch klinkende bindteksten waar vanwege de echo geen touw aan vast te knopen viel. Kortom: veel humor en een aanstekelijk enthousiasme. Jammer dat het geluidsniveau zo vroeg na de middag al een aanslag op de trommelvliezen pleegde.

Vervolgens maakten we kennis met de atmosferische geluidskunstenares Lucrecia Dalt, een Colombiaanse schone die zich op voortreffelijke wijze de kunst van het instant samplen eigen had gemaakt en er op los experimenteerde. Een bevreemdende trip door het hallucinante universum van een sensuele diva op een basgitaar met ritmestoornissen; een beetje bijgelovige had het nadien over een verschijning gehad. Nu eens klonk ze als Julee Cruise die in de schoot van Alan Vega gevallen was, en dan weer leek ze door de molen geraakt waar ook de Residents ooit slag mee hadden geleverd. Ik zag een in rood fluweel ingerichte bar voor me met een elegant van hun glazen nippend coctailpubliek bestaande uit louche zakenmannen met hun vrouw aan hun ene arm en hun maîtresse aan de andere. Nachtmuziek dus, die halverwege de zondagnamiddag helaas ook iets slaapverwekkends had, hier en daar zag ik al iemand geeuwen.

De New-Yorkse freejazz saxofoniste Matana Roberts was de dag voordien flink geschrokken van de sint in Nederland, of beter nog, de diverse sinten die ze daar door de straten had zien trekken met een legertje pieten in hun zog, en die haar om de een of andere reden herinnerden aan de Klu Klux Klan... Zo had ze het publiek van meet af aan beet en de om haar improvisaties bekend staande activiste liet niet meer los: de aanwezigen kregen een spoedcursus neuriën en zang, en daar doorheen deed de Afro-Amerikaanse haar verhaal dat diepgeworteld zit in de mystieke en spirituele tradities van haar voorvaderen. Degenen die hiervoor de verplaatsing naar Kortrijk hadden gemaakt waren er echter aan voor de moeite: haar werk leent zich niet voor een vluggertje, en door de beperkte tijd die ze toegewezen kreeg bleef het jammer genoeg bij eventjes proeven.
Matana Roberts
Sir Richard Bishop had van plaats geruild met het Liverpoolse The Clinic waardoor we plots oog in oog stonden met enkele als chirurg uitgedoste postpunkers. Ze hadden op een of andere spoedafdeling misschien beter werk kunnen afleveren, want hier slaagden ze er niet in om een blijvende ingreep uit te voeren. Het concept lijkt door een marketingbureau bedacht: een outfit die doet denken aan de Residents, en een (te lang) getrokken stoemp van Stranglers, Pistols, Clash en The Dead Kennedys die ons met dat orgeltje van yesterday een goeie dertig jaar terug in de tijd catapulteerde. Dat ze er af en toe een nummer van hun nieuwe plaat tussen plakten, het relaas van een ongeïnspireerde zoektocht naar nieuwe wegen, werkte eerder verwarrend. Halfbakken, of opgewarmde kost dus, en misschien was het ook voor hen te vroeg op de dag, maar het gebrul dat ze voortbrachten leek zo nu en dan afkomstig van een oude krokodil met getrokken tanden.

De daarentegen springlevende legende Sir Richard Bishop slaagde met enkel een akoestische gitaar waar The Clinic faalde. Met zijn gepassioneerde mengeling van folk en fusion met uitlopers in de New Age en Oosterse muziek, veroverde deze Amerikaanse meester de harten in het ondertussen volgelopen pand. Het is een beproefd concept waarmee hij in zijn eentje sinds 2005 geregeld de baan op trekt. Als bij een eerbetoon herinnerde zijn snarenwerk af en toe aan de betreurde John Fahey, en het verwonderde me niets toen ik later las dat de solocarrière van Bishop destijds in diens stal begon. Een instinctief schipperen tussen virtuoze dissonantie en verstilde melancholie waar je als luisteraar de moed en energie uit putte om de strijd met de komende avond aan te gaan.

Door de verschuiving in het programma kreeg je na dit virtuoze staaltje gitaartechniek de Canadese electronica-ambientkunstenaar Tim Hecker voorgeschoteld, en dat was een minder grote tegenstelling dan het op het eerste zicht leek. Want ook Hecker begeeft zich graag op dat kruispunt tussen compositie en diafonie. Hij liet zijn publiek in het duister tasten terwijl zijn 'cathedral electronic music' geleidelijk aanzwol en de ruimte tenslotte deed trillen als onze teckel op oudejaarsnacht, wanneer het vuurwerk afgestoken wordt. Het werd de meest compromisloze set van de dag, en de concertzaal fungeerde als een duiventil waarbij de meeste duiven ontroerd koerend naar deze begaafde duivenpiet staarden terwijl enkele oudere duiven zich mopperend uit de voeten maakten, en ook nieuw neerstrijkende duiven deinsden geregeld hoofdschuddend achteruit.
Het trio rond Portishead multi-intrumentalist Geoff Barrow bewoog zich daarna tussen donkere, melancholische electro punk, krautrock, de score van een Japanse horrorprent, claustrofobische acid-rock en dat alles onder die patchoullie wolk van de vroege King Crimson. Er werd vooral uit hun jongste plaat geput, het alsmaar geweldiger klinkende '>>'. Verontrustende droge, minimale muziek, terug gestript tot de essentie, zo strak als het voorhoofd van Nicole Kidman. In sterk contrast met de onwennige, beklemmende composities hing er tussen de nummers een gezellig jongens onder elkaar sfeertje op het podium. Er werd gegrapt en gegrold, en de enkele stoorzenders uit het publiek die nu al te veel gerookt/gedronken hadden werden over het algemeen vakkundig genegeerd. Een naar de keel grijpende, overtuigende set.

En toen was het tijd voor hetgene waar het gros van de aanwezigen naar hier waren afgezakt, het legendarische Swans met de onverslijtbare grompot Michael Gira als ceremoniemeester. Gira doekte Swans in 1997 op, maar besloot in 2009 dat de tijd rijp was voor een vervolg. Hij omringde zich met vers bloed en enkele oudgedienden en timmerde opnieuw uit volle overgave aan die verderfelijke weg waarbij de oude baan naar Kortrijk met al zijn cabardouches en groezelige bars een respectabele boulevard lijkt. In 2010 verscheen 'My Father Will Guide Me Up a Rope to the Sky', gevolgd door het live album 'We Rose from Your Bed with the Sun in Our Head'. Sinds augustus is er de fantastische dubbelaar 'The Seer', een genadeloze, uitgepuurde mokerslag, zo'n plaatje waar het er bij die eerste beluisteringen op bepaalde momenten naar uitziet alsof je laatste uur geslagen is, een gewaarwording die niet alleen mij maar ook de kleine teckel lijkt te overvallen...

Een zeskoppige band nam het podium in. Links vooraan zat oudgediende Christoph Hahn zijwaarts naar het publiek toe achter zijn dubbele lap steel gitaar. Daarachter de viking met het ontblote bovenlijf Thor Harris (Devendra Banhart, Shearwater) met een uitgebreid arsenaal aan toeters, bellen, potten en pannen, al dan niet van eigen makelij, plus viool en klarinet. Rechts van hem Phil Puleo op de drums. Daarnaast bassist Christopher Pravdica, en rechts vooraan een getrouwe van het eerste uur, gitarist Norman Westberg. Gira nam de derde gitaar voor zijn rekening, vastberaden alle mythes die sinds het ontstaan rond Swans circuleren - en dan vooral die live reputatie van bikkelharde & verbijsterende waanzin - waar te maken.

Er ontwikkelde zich een intro waarbij duidelijk werd dat er ons een oorlog wachtte. De aanwezigen hielden hun handen aan hun oren, of belandden in diepe trance. Ik trotseerde de pijnlijke trillingen rond mijn trommelvliezen, aanschouwde het martelen en vroeg me af hoe het in hemelsnaam kon dat nog geen enkele instrumentenrechten organisatie hen op het spoor gekomen was. En net toen ik dacht dat ze op hun hoogste punt hadden bereikt, en dat het niet meer sneller, harder, luider kon, gingen de muzikanten gezamenlijk in crescendo en stevenden af naar een lange, overdonderende finale. Was dit een wals geweest, dan was het een pletwals... Gira putte vooral uit de jongste albums van Swans, maar wat betekent dat als een aantal muzikale stukken op The Seer naar eigen zeggen gebaseerd zijn op demo's van dertig jaar geleden? En zo vorderde dit letterlijk en figuurlijk adembenemende concert, het zweet gutste van het podium, en er werd hevig slag geleverd maar het bleef onduidelijk wie er aan de winnende hand was: de muzikant, de melodie of het volume. Uiteindelijk won mijn vrees voor blijvende schade het pleit zodat ik besloot mijn trots op te bergen en de eerder op de dag aan de bar bemachtigde oordoppen in te brengen.

Het is algemeen bekend dat mensen wiens gezichtsveld afneemt, steeds beter gaan horen. Nu merkte ik dat ook het omgekeerde waar was: met het dempen van het geluid leek het of ik beter begon te zien. Ik zag allerlei dingen gebeuren, dingen waarvan ik instinctief wist dat al de hele tijd aan de gang waren, maar die ik had gemist omdat ik verblind was door het lawaai. Het eerste wat me opviel was Norman Westberg's fixatie op Gira, hoe hij zijn oude compaan nauwlettend in de gaten hield, vermijdend hem ook maar even de rug toe te keren alsof dat gevaar in hield. Hahn, de lap steel gitarist die zijdelings naar het publiek gekeerd zat, hield het brein achter deze groep ook in de gaten, maar keek meestal tegen de achterkant van diens doorweekte hemd aan. Er viel een zeker ongeloof af te lezen uit zijn ogen, alsof hij daar al spelend op dat instrument op dit podium uit een coma was ontwaakt, en hij staarde verbluft naar het waanzinnig dansende publiek op die eerste rijen, naar die jonge meisjes die in vervoering ongeremd kronkelden in de meest wulpse bochten. Een knappe, gedistingeerde grijzende man die met zo'n voorkomen moeiteloos levensverzekeringen aan de man moest kunnen brengen, maar die ogenblikkelijk in een angstaanjagend grijnzende Hellboy veranderde telkens Gira zich naar hem toedraaide.
Eigenlijk mocht het een wonder heten dat Phil Puleo niet magerder stond, drummer zijn in zo'n band is geen geschenk... Ook de fors gespierde viking Thor ging er kletterend en rammelend stevig tegenaan, maar nam af en toe een kleine adempauze die hij doorbracht met viool of klarinet. Geregeld ging Gira in duel met zijn muzikanten, waarbij hij ervoor zorgde dat iedereen aan zijn trekken kwam. Maar Christopher Pravdica genoot het voorrecht dat hij de meeste songs met de voorman in een soort hondsdolle razernij meewiegend naar hun hoogtepunt mocht voeren. Ik zag hoe Gira zich smeet - het grijze halflange achterover gekamde haar kleefde aan zijn schedel - als een generaal die midden op het slagveld het voortouw neemt. Die verbijsterende, niets ontziende waanzin waarmee hij achterover hangend herhaaldelijk naar boven spoog, en met zijn speeksel in het uitgelichte decor fonteinen creëerde waar de rest van de band bedenkelijk voor wegdook of naar keek. Allen leken ze op hun hoede voor deze man. Allen zetten ze hun beste beentje voor wanneer ze in zijn stralenkrans kwamen.

We moesten ondertussen zowat anderhalf uur achter de rug hebben, en het laatste nummer deinde langzaam uit. Het opzwepende ritme nam af en Pravdica maakte een gebaar naar de klankman die zich (vanuit het publiek) rechts van hem bevond, omdat er klaarblijkelijk iets schortte aan het geluid, maar het kan ook gewoon een inside joke geweest zijn. Hij stond niets vermoedend te lachen toen Gira hem op de schouder klopte, en naar de spelende muzikanten wees. Een publieke waarschuwing dat hij bij de les moest blijven.
Je zag de glimlach op het gezicht van Pravdica wegsterven, en de pijnlijke grimas ontstaan die de plaats innam. In een Franse kolere, bol van de net opgewekte testoteron, stak hij zijn handen in de lucht en knikte naar Gira, 'wat?', maar die laatste had zich weeral afgekeerd en rondde zijn gitaargedeelte af, zwaaide naar het joelende en applaudisserende publiek, en verdween naar de backstage ruimte. De ritmesectie bleef verder spelen, de andere muzikanten beëindigden een voor een hun partij en stonden hierna verweesd te wachten, niet goed wetend wat te doen. Hahn legde zijn kapsel in de plooi, duwde zijn bril achteruit - een tic van hem - aarzelde een tijdje en stond recht, hees zich in zijn kostuumvest en voegde zich bij de andere werkeloze muzikanten terwijl de twee drummers nog steeds bezig waren. Ondertussen vroeg Westberg in gebarentaal aan de verbolgen Pravdica wat er aan de hand was. Die laatste haalde verontwaardigd de schouders op en knikte bars in de richting waarin Gira verdwenen was. Westberg schudde geruststellend het hoofd, sussende gebaren makend met zijn hand. Toch had het onderonsje van deze afwachtende mannen op dat podium ook iets van een vakbondsactie. Misschien had iemand een teken gegeven, misschien gebeurde het puur intuïtief, in elk geval spoedde Hahn zich ineens haastig naar zijn lapsteel, net op tijd want Gira sprong het podium op en gorde zijn gitaar om.

De bisronde werd ingezet. De gekwetste Pravdica vermeed oogcontact met zijn werkgever. Maar hoewel het ondertussen vast stond dat hij de verliezer van de avond was, zag ik hoe hij opnieuw helemaal in vervoering raakte, en langzaam zijn wrok vergat.
Het drong tot me door dat deze muzikanten niet tegen Gira opgewassen zijn. Zijn inzet is puur, onvoorwaardelijk en onuitputtelijk. Het bijeen brengen van zes dergelijke mensen, stel dat ze bestaan, zou op een podium onvermijdelijk tot een bloedbad leiden. Diegenen waarmee hij zich hier omringde - deze rasmuzikanten - vormden het beste compromis dat hij kon sluiten.  
Nadien stond hij keurig als een heertje cd's te signeren, en ik en mijn broer verlieten de Kreun met een subtiel kermende Captain Beefheart op de achtergrond. We voelden ons als Ted Pikul en Allegra Geller aan het einde van de film Existenz, ontheemd en uitgeput maar dankbaar, en met als enig verlangen deze hemeltergende kwelling zo gauw mogelijk opnieuw te mogen ondergaan.

Thor Harris, Christoph Hahn, Michael Gira, Christopher Pravdica, Phil Puleo,  Norman Westberg

zaterdag 1 december 2012

ZEEDIJK

Een dame op leeftijd
wachtte naast
een kinderfiets.

God weet hoe lang
ze daar al stond.

zondag 11 november 2012

BONAFIDE

'En denk je dat dit echt is?'
vroeg het konijn, terwijl het
om zich heen keek.

'Tuurlijk' zei de hoed.

vrijdag 2 november 2012

HALLOWEEN

Het was dit jaar mijn beurt om haar
naar het kerkhof te escorteren.
Het rook er naar zeep en bleekwater,
er was een grote schoonmaak aan de gang.
'Het is waterkoud' zei ze, en ik huiverde
toen ze haar verkleumde hand
tegen mijn wang bracht.

Er stonden bordjes met kennisgeving
van tot ontruiming gelastende ambtenarij.
Zo bleek dat aan het verbond tussen
haar ouwelui alsnog een einde kwam.
Ook bij een broer en enkele zussen
werd het contract eenzijdig opgezegd.
'Het zal mollenjongen regenen'
zei ze, terwijl ze in de verte staarde.

We ontweken donkere plassen
tussen verstarde, anonieme graven.
Een oude treurwilg hield
zijn wortels bovengronds.
Toen ik haar terug reed, liet ze
me stoppen bij een bakker.
'Verbrand mij maar' zei ze, en
nam een hap uit een éclair.

zondag 28 oktober 2012

RIJK

De man behoorde tot het slag dat ooit als kapstok begon maar ondertussen in de kleerkastfase terecht gekomen was. Hij was ongeveer even groot als ik en droeg vrijetijdskledij die hier en daar onder een laag roet bedekt ging. Ook over zijn gezicht zaten enkele zwarte vegen waardoor hij een beetje een verkenner op patrouille leek. Zijn enkele dagen oude stoppelbaard deed vermoeden dat hij zich enkel in het weekend schoor. Op het eerste zicht had zijn verschijning iets brutaals en vrolijks, maar dan met een trieste sluier eroverheen.
Dat het slechts om één kachel ging, bleek hem plezier te doen.
'Ik heb mijn deel al gehad voor vandaag' verzuchtte hij terwijl hij een kuipstofzuiger met zich mee rolde. Dit was niet de man met het Franse accent waarmee ik aan de telefoon afgesproken had. Plots hield hij halt, veegde een grote zwarte hand aan zijn broek af, en stak die toen naar me uit: 'trouwens, ik ben Franky!'

'Nen Dovre! Ik heb er ook een maar die van mij is breder.' Hij bestudeerde de ruimte tussen zijn enorme handen terwijl hij ze steeds verder uiteen hield, zodat zijn houtkachel uiteindelijk bijna twee keer zo breed werd.
'Waarschijnlijk de beste investering ooit geweest. Mijn broer heeft een meubelbedrijf, en regelmatig haal ik zijn afval op. Restanten van leemplaten, triplex en MDF. Alles gooien we in die kachel, zelfs melkverpakkingen en plastic flessen; zo besparen we ook nog eens op PMD! Het helpt allemaal warmen!' Hij stak de stekker van de stofzuiger in het stopcontact, viel voor de kachel op zijn knieën terwijl het monster gierend tot leven kwam, opende het deurtje en zoog het restant aan as, houtskool en onverbrande resten op.

'IEDERE DAG MOET IK EEN VERSE BROEK AAN', riep Franky, hoog boven het hels fluitende lawaai uit. Ik keek naar zijn broek. Het was een op verschillende plaatsen gescheurde jeans die er eerder uitzag alsof hij reeds een maand rond die billen zat. 'MIJN VROUW DACHT DAT ZE HET OPGELOST HAD TOEN ZE OP EEN DAG EEN ZWARTE OVERALL MEE NAAR HUIS BRACHT. DIE HEB IK EEN KEER AAN GEHAD. BENAUWELIJK! NET ALSOF JE LIJF IN EEN GEVANGENIS ZIT!' De stofzuiger viel stil.
'Ik koop mijn broeken in zo'n outlet store, van die kledingstukken waar een klein mankement aan is. Bikkembergs, Michalsky, Dolce & Gabbana..., allemaal aan tien, vijftien euro 't stuk, in plaats van twee, drie, vierhonderd. Dat betaal ik niet voor een broek! Ik ga liever een côte à l'os eten met de vrouw. En het enige wat aan die dingen scheelt, is een knoop die ontbreekt, of een zoom die loszit...' Hij rolde de stofzuiger achteruit, legde een hand op de vensterbank naast hem en duwde zich op. Nu pas kwam die uitpuilende buik volledig tot zijn recht. 'Heb je een blaadje en een balpen?' Franky begon te tekenen, een plattegrond, noteerde straatnamen en omcirkelde iets vierkants dat een gebouw moest voorstellen. Toen gaf hij mij het vel papier terug. 'Voor als je nog eens een broek nodig hebt' zei hij, en ineens gingen zijn wenkbrauwen omhoog waardoor zijn ogen een stuk groter werden, alsof hij een openbaring kreeg, 'of schoenen, want die hebben ze daar ook!', ging enkele stappen achteruit, en showde toen een stel laarzen door zijn broekspijpen op te trekken. Van die goeie, ouderwetse cowboylaarzen.
'Vijfentwintig euro', zei hij. 'Echt pythonleer. Heb ik in Sluis zien staan voor vierhonderd.'

Voorzichtig trok Franky de kachel vooruit, zodat de pijp van de muur loskwam, en schoof het gevaarte opzij. Opnieuw zakte hij op zijn knieën, stak de zuigmond in de muuropening, en stelde de stofzuiger in werking die bij het sombere vooruitzicht in een woest gehuil losbrak. Ik zag hoe de brokstukken schokkend door de meterslange slurf naar de maag van het gillende monster werden geslingerd.
'MIJN DOCHTER MOEST VANMORGEN BINNEN IN HET ZIEKENHUIS. TOEN ZE WAKKER WERD VERTOONDE HAAR LINKERKANT VERLAMMINGSVERSCHIJNSELEN.' Franky wendde de zijkant van zijn hoofd in mijn richting terwijl hij tegen de schoorsteen schreeuwde. 'NIET ECHT VERWONDERLIJK ALS JE REKENING HOUDT MET HAAR OVERGEWICHT. MAAR ZE WAS BANG DAT DE DOKTERS WEER GINGEN BEWEREN DAT HET ALLEMAAL IN HAAR HOOFD ZIT.' Hij schakelde de stofzuiger uit, reed het gevaarte opnieuw achteruit, en schoof een lange plastic tas naderbij die hij openritste.
'Ze is al eens eerder opgenomen met een depressie. Niet echt een verrassing, als je haar moeder kent...'

Hij haalde er een stuk buis met een grove borstelkop uit, draaide het ding om en schoof de kop in het schoorsteengat. Daarna haalde hij een tweede buis te voorschijn, draaide die ook om, en schroefde de twee uiteinden aan elkaar. Opnieuw haalde hij een stuk buis te voorschijn, schudde zijn hoofd, toen de zak met onderdelen en vloekte: 'Verdomme, ze zitten er allemaal omgekeerd in!'
Tenslotte vroeg hij me om even te gaan zien of de borstelkop reeds door de schoorsteen stak. Ik liep naar buiten en stond een tijdlang naar boven te staren. Er gebeurde niets. Uiteindelijk ging ik weer naar binnen. Franky was overeind gekomen, en rookte in gedachten verzonken een zelfgedraaide sigaret. Ik zei dat er nog altijd niets te zien was. Hij schrok, 'ah, maar ik dacht dat ik je had horen roepen', zei hij, viel onbarmhartig op die knieën, en schroefde er nog een stuk op. Het ging moeizamer dan de rest, en met een vertrokken gezicht maakte hij een knik met zijn hoofd, de sigaret tussen de tanden geklemd. Ik ging nog eens kijken. Een zwarte krullenbol stak boven de schoorsteen uit, als een vroege zwarte piet die controleerde of de kust vrij was.

'En te bedenken dat ik mijn eigen schoorsteen niet mag kuisen', mompelde hij met de peuk nog steeds tussen de lippen terwijl hij het laatst gemonteerde stuk met lange halen op en neer schoof en zo de binnenkant van de schoorsteen schuurde met de borstelkop.
'Dat telt niet voor de verzekering. Zo moest ik - ik woonde toen nog bij mijn ex in Gent - een schoorsteenveger bellen! Toen die klaar was, rekende hij me 135 euro aan. 135 EURO! Voor met moeite een half uur werk!' Franky keek even naar me met een verbijsterde blik, alsof hij het nog steeds niet kon bevatten en begon de stukken daarna weer uit elkaar te halen. 'Deze stofzuiger kost 150 euro, en zo'n set borstels kun je in elke stock voor minder dan 50 euro vinden.' Hij schudde het hoofd, en duwde het restje van zijn sigaret uit in de kachel. 'Het probleem is dat ze allemaal veel te snel rijk willen worden.' Hij ritste de zak dicht. 'En toen die oplichter weg was, keek ik nog eens goed naar die factuur, en zag ik dat de achterkant reeds een contract voor volgend jaar was!'
Hij schoof de kachel terug, en bracht de pijp weer in het gat in de muur. 'En wat kun je eraan doen? Je hebt dat attest nodig om in orde te zijn met de verzekering.' Hij legde zijn hand op het raamkozijn en kwam moeizaam overeind. Ik wendde mijn blik af.
'Hoewel. Ik heb zelf eens een schoorsteenbrand gehad. De boel toen gewoon laten fikken. Mijn schoorsteen was nog nooit zo proper geweest! Maar ik had wel een waterslang op iedere verdieping klaargelegd. Want je weet natuurlijk maar nooit, ergens een barstje in de muur en voor 't zelfde geld brandt je huis af!'

Ik vroeg of ik hem iets kon aanbieden, een koffie, of iets anders.
'Nee, geen koffie voor mij, daar word ik veel te nerveus van. Maar moest je een biertje hebben, dat zou ik niet afslaan!' Terwijl Franky zijn materiaal inlaadde, schonk ik een glas bier uit. Toen hij weer binnenkwam, had hij een aktetas bij. Daar haalde hij een factuurboek uit. 'Heeft de Fransman de prijs gezegd?' Hij keek me strak aan. 'Euh, nee', zei ik, 'ik dacht dat het een vaste prijs was'.
'Natuurlijk is het een vaste prijs', zei hij. 'Maar uit beleefdheid zou hij toch de prijs kunnen zeggen. Voilà, dat is dan negentig euro.' Hij schreef een attest uit. 'Dat scheelt toch de helft met mijn collega in Gent, hé. Je kunt ook meteen een afspraak maken voor volgend jaar.' Ik lachte, maar hij keek me ernstig aan.
'Want het probleem is, als je ooit zo'n attest bij je verzekering gestoken hebt, diezelfde verzekering je nadien nauwlettend in het oog houdt.'

Plots haalde hij de schouders op, en nam een forse teug van zijn pint.
'Ik kan het niet laten', zei hij. 'Heel mijn leven zelfstandig geweest, en een paar jaar geleden liet ik mijn boekhouder eens uitrekenen hoeveel mijn pensioentje zou bedragen. Ik heb de firma toen snel verkocht! Gelukkig was één van mijn werknemers bereid om de zaak over te nemen, een Fransman die al twintig jaar voor me werkte. En toen hebben we de rollen omgekeerd, en ben ik bij hem in dienst gegaan. En nu zit hij aan mijn bureau...' Hij stond een tijdje dromerig naar buiten te staren toen plots een krachtige boer weerklonk.
'O pardon', zei Franky en stak zijn factuurboek weer weg. 'We gaan er de brui aan geven voor vandaag'. Hij goot de rest van het glas in één keer naar binnen. Opnieuw veegde hij zijn hand aan z'n broek af, en stak die naar me uit. 'Je hebt mijn telefoonnummer op dat papier daar', hij knikte naar de factuur, 'en niet vergeten van die broeken, het is topkwaliteit en wat je uitspaart kun je aan een lekker stuk vlees uitgeven', hij knipoogde, 'en als er iets scheelt, eerst naar mij bellen!' De deur viel dicht. De ruimte herademde. Ik keek naar de klok. Het was precies drie kwartier later.

zaterdag 27 oktober 2012

PRIVECONCERT

'Wat bespeel jij die snaar toch goed...',
ze luisterde met haar ogen dicht.

'En wie is dit?', ik verdiepte me in een solo.
'Joe...Coc...ker?'; ze leek in ademnood.
'Joe Cocker?!' Ik begreep er niets van
maar fluisterde in haar oor:
'Het was Dick Dale'.
'Surf!...' piepte ze ongeduldig.

Verbluft over haar muzikale kennis
ging ik verder tot ze riep:
'Wie zei je ook alweer? Dick Dale?'
Ze kreeg de slappe lach.
'Joe Cocker speelt enkel luchtgitaar,
en zelfs dat maar half' mompelde ik.

Het concert moest worden stilgelegd.

dinsdag 9 oktober 2012

TROPENHELM

De winkel sloot om 19 uur op vrijdagavond, maar ik had enkele late klanten gehad. Als je slechts één iemand hebt na sluitingstijd, dan vraagt die meestal wel of het hindert dat er nog even rondgekeken wordt. Maar als er zich drie of meer mensen in de winkel bevinden, doet iedereen over het algemeen alsof zijn neus bloedt. Niet dat het mij iets uitmaakte want ik had alle tijd zodat het over halfacht was toen ik de sleutel eindelijk om kon draaien en de dagverkopen printte. Toots lag in haar mand, door het doven van de meeste lichten al weer half bij bewustzijn. Uit ervaring wist ze dat de lange dag in de winkel nu bijna ten einde was en ze rekte zich slaperig geeuwend uit.
Toen ik even opzij keek, zag ik een oudere man bij het uitstalraam. Hoewel het sombere weer ervoor zorgde dat het vroeg duister werd, droeg hij een pilotenbril met donkere glazen waardoor een groot gedeelte van zijn bleke gezicht verborgen bleef. In weerwil van de rest, deed de wilde bos grijswit haar op zijn hoofd vreemd genoeg jeugdig aan. Hij hield een kleine, vuilwitte straathond aan de leiband met zo'n typisch rechthoekig lijf waarin menig ras samen komt, vrolijk opstaande oren en een schrandere blik.
Ik herkende de man uit een vervlogen tijd, toen in het café waar ik als twintiger vertoefde het gerucht de ronde deed dat hij een politieman in burger was die de boel af kwam schieten, op zoek naar illegale drugs. De muziekkroeg die mij destijds tot de vaste stamgasten mocht rekenen had nu eenmaal geen al te goeie reputatie op dat vlak. Hoe dan ook, wij vonden het best spannend, en hij leek ons in elk geval de geknipte man als 'spion'. Hij was een heel stuk jonger toen, hield het qua conversatie bij het bestellen van een drankje en had een knap maar onbewogen gezicht. Het soort pokerface waarmee hij zo in Scarface mee had kunnen spelen.

Hij trok enkele keren aan de gesloten deur, alsof hij ervan uitging dat die gewoon een beetje klemde. Ik maakte open, om te horen wat er aan de hand was.
'Pardon', zei hij, 'maar hoe laat is het?' Ik wees op de kerkklok waarop je het tijdstip van hieruit uitstekend kon aflezen.
'Twintig voor acht', zei ik.
''t Is voor dat boek met die tropenhelm', hij wees iets aan in het uitstalraam, 'maar ik kom misschien beter eens terug'.
'De kassa is nog niet afgesloten, dus u kunt gerust nog een boek afrekenen', zei ik terwijl ik me afvroeg of hij mij nu ook herkende. Maar mijn lange haar en jeugdige gezicht had ik ondertussen ingeruild voor een baard en een bril, en het leek me bovendien onwaarschijnlijk dat hij me ooit had opgemerkt. Hij kwam binnen, en de straathond, die last van reuma bleek te hebben en duidelijk ook al niet meer van de jongste was, sprong kwispelend naar me op. Plots klaarwakker wipte Toots uit haar mand, en met een aanzwellende grom donderde ze op ons af. Door deze onverwachte wending ontstak het oude hondje in een schril geblaf die onmiddellijk in de keel gesmoord werd doordat zijn baasje hem ruw bij bij zijn leidband omhoog trok, zodat hij happend naar adem op z'n achterpoten stond.
'Hij stikt', zei ik bezorgd.
'Nee hoor', zei de man terwijl hij zijn zonnebril rustig dichtklapte en in zijn jaszak stak, 'hij is dit gewoon.'
Na een tijdje liet hij de hond langzaam weer zakken, waar Toots van profiteerde door de rochelend bekomende indringer nieuwsgierig te besnuffelen.

'Ik verzamel al heel mijn leven tropenhelmen', verklaarde de vermeende geheim agent zijn interesse voor het boek, 'en ik heb heel speciale, uitzonderlijke exemplaren die ik meebracht toen ik nog vaak naar Afrika reisde. Maar sinds ik ziek ben, komen er niet veel meer bij. Ik heb precies zo'n tropenhelm als die op dat boek daar, een zeldzaam exemplaar en niet gemakkelijk te vinden. Helaas is het in slechte staat. Het probleem met die tropenhelmen is dat ze na verloop van tijd beginnen te verpulveren en uiteindelijk helemaal uit elkaar vallen.' Ik luisterde naar het merkwaardige verhaal, vond dat hij er daadwerkelijk ziek uitzag, maar stelde me toch vragen bij de weeïge dranklucht die hij verspreidde. Ik overliep de boeken aan het raam om erachter te komen wat zijn aandacht had getrokken. Toen zag ik het. Het waren de Indiëromans van Jeroen Brouwers, een kloek boek die 'Het Verzonkene', 'Bezonken Rood' en 'De Zondvloed' in één band bundelde. We hadden tijdelijk enkele exemplaren aan halve prijs in voorraad, en die aan het raam gelegd. Hij knikte toen ik het boek opnam. Ik had met de man te doen; je kunt veel over de boeken van Brouwers zeggen, maar toch niet dat ze over tropenhelmen handelen.
'Ik weet niet of dit boek werkelijk beantwoordt aan uw fascinatie voor tropenhelmen', zei ik, en legde uit dat het trilogie was, een combinatie van drie romans die zich grotendeels afspeelden in het voormalige Nederlands-Indië waardoor de vormgever er een afbeelding van een tropenhelm op had gezet, maar dat er geen afbeeldingen in de boeken stonden en hij ervan mocht uitgaan dat hij ook verder weinig of niets over tropenhelmen te weten zou komen.
'Jamaar', zei hij met een lichte ergernis in zijn stem terwijl hij met gesloten ogen het hoofd schudde, 'hoeveel kost het boek?'
'Negenendertig negentig', zei ik, 'min vijftig procent, dat is dus nog negentien euro vijfennegentig.'
Hij haalde zijn portefeuille tevoorschijn.

We liepen naar de kassa. Hij stak me een briefje van twintig toe, en maakte met een wegwerpgebaar duidelijk dat ik die laatste vijf cent mocht laten zitten.
'Zo heb ik ook een hele verzameling schorpioenen. Elke keer ik naar Afrika ging, bracht ik er enkele mee in thermosflessen. Dat zou je nu ook niet meer moeten proberen!' Hij lachte. Het was een wonder hoe hij dat verwoeste gebit al de hele tijd verborgen had weten te houden.
'Niet van die zwarte exemplaren die je in het zuiden van Europa vindt, en waarvoor je bijna een vergrootglas nodig hebt. Mijn interesse ging uit naar de tropische exemplaren', hij bracht zijn rechterhand omhoog en hield duim en wijsvinger tien centimeter uiteen, 'zoals de saharaschorpioen', zijn vingers gingen nog iets verder uit elkaar, 'of de vijfstreepschorpioen, prachtige dieren die een volwassen man met één beet kunnen doden. Mijn vrouw was doodsbang als ik thuiskwam. Knettergek werd ze ervan!' Opnieuw lachte hij dat slagveld bloot. 'Ze hield niet van mijn hobby's... Ik heb het nooit ernstig genomen, maar toen ik ziek werd, stond ze op een dag naast mijn bed en zei: 'Kijk maar goed, het is de laatste keer dat je me ziet!' Ik kon niet geloven dat ze me in de steek zou laten, maar ik heb haar daarna niet meer teruggezien... Laatst hoorde ik dat ze ergens in Frankrijk woont.' Hij staarde dromerig naar het boek dat voor hem lag. Zijn hond bleek alweer voldoende hersteld, want plots gromde hij om een of andere reden wat hem opnieuw op een kwalijke ruk aan de leiband kwam te staan.
'Een vriend van me doodde de schorpioenen, en conserveerde ze. Hij behandelde ze regelmatig, zodat ze intact bleven. Maar een jaar of tien geleden is hij gestorven, en sindsdien heeft niemand er nog naar omgekeken. En nu beginnen ze langzaam uit elkaar te vallen...'

'Kan het dat ik me u herinner van vroeger?', onderbrak ik hem plots, en noemde het jeugdcafé waar ik hem destijds geregeld had gezien. Hij knikte.
'Ja, ik ben daar vaak geweest. Meestal in afwachting van mijn vertrek naar Afrika.' Verwonderd staarde ik hem aan.
'Tot ik ziek werd, was ik reisgids. Zuid-Afrika was mijn specialiteit, maar ik heb ook in andere delen van Afrika gegidst... Het is het mooiste continent ter wereld.' Hij zuchtte.
'Ik heb altijd gehoopt dat ik me er ooit ging kunnen vestigen, maar ik heb te lang gewacht... Misschien maar goed ook, want alles verandert er zo snel... Jongere collega's zeggen me dat er niet veel meer over blijft van het Afrika dat ik gekend heb.'
Ondertussen had hij zijn zonnebril alweer opgezet, nam de hond op en hield het dier onder een arm geklemd waarna hij met zijn vrije hand het boek vastnam. Ik liep met hem mee, om de deur te openen.
'Ik kom nog wel terug', zei hij. 'Voor die twee andere delen. Van die trilogie'.
Woorden die pas ten volle tot me doordrongen toen hij verdwenen was.

woensdag 3 oktober 2012

ONZE HOOP IN BANGE DAGEN

Het is op zijn minst zes jaar geleden dat we hier nog zoveel post kregen! Grote witte briefomslagen, maar ook gele, blauwe, oranje, rode, groene, bruine, paarse... Geen betalingen, aanmaningen, reclamedrukwerk maar voor de verandering vriendelijk opgestelde geschriften gericht tot de degenen - op de envelop soms afgekort tot 'fam.' ook al zijn we helemaal geen 'fam.' - wonend op dit adres. En onnodig te wachten op de postbode, de brieven dwarrelen de hele dag door in onze bus, van 's ochtends vroeg tot 's avonds laat, zoals het de goeie voorvader van onze mailbox betaamt. Als een oude papieren sneeuwdroom die bewaarheid wordt.
Plots weerklinkt dat metalige tjinngg, en een golf van vreugde schreeuwt het uit in onze borstkassen terwijl het piepend schuiven van de brievenbusklep over de naar binnen draaiende geleiders hoorbaar is, en daarna het zachte getokkel van - weeral! - een deinend schrijven die deze benauwde brievenbus niet kent en de zijkanten raakt terwijl het ons leven geruisloos probeerde binnen te dringen. Goed nieuws voor meneer de postbode: de hond veert niet eens meer op! Daarna: het optrekken van een wagen, het snauwende, verwijderende brullen van een scooter, het vage gerinkel van een fietsbel, of helemaal niets: misschien een gehaaste jogger, onder die kap luisterend naar de selectie op z'n iPod, of een zich van deur naar deur slepende bejaarde?
Soms is er enkel een visitekaartje te vinden. Een flard van ontgoocheling die door het hart trekt - heel kortstondig - want wij begrijpen het maar al te goed: niet iedereen heeft tijd om de hele dag brieven te schrijven, en zo'n naamkaartje is nog altijd beter dan niets! Meewarig schudden we het hoofd of grinniken vol verbazing als we de beroepen van de briefschrijvers zien: een uitbater van een elektronicazaak, een gepensioneerd politiecommissaris, een maatschappelijk werkster bij het ziekenfonds, een leraar wiskunde, een verpleegkundige, een huisvrouw, een bediende, landbouwster, houtbewerker, tuinbouwer, opvoedster... Gewone menschen dus, goed volk, zoals jullie, zij en wij! Nu en dan schrikken we op, bij een oude klasgenoot, een ver familielid, of een oude vriend of vriendin. Ook veel gezichten die we reeds kenden, maar waar we geen naam op konden plakken, een buur, iemand die we tegenkomen in de krantenwinkel, waarmee we staan aan te schuiven in de supermarkt, of gewoon op straat passeren terwijl we naar de bakker lopen. Nu hoeven we er ons niet langer vanaf te maken met een schichtig knikje, maar kunnen we vrolijk, schalks knipogend roepen: Dag Guido! Hallo Luc! Fijne dag Amelie! Alles goed Ugur?

maandag 24 september 2012

ALIENS

Als er iets is waar Jean-Paul Cuvelier het nooit over heeft, dan is het over astronomie. Nochtans heeft hij enkele jaren geleden als amateur-astronoom een niet onbelangrijke vondst gedaan; zo stuitte hij vanuit zijn zolderkamertje op de komeet D/2007H Cuvelier, genoemd naar zijn ontdekker. Daarnaast bezit hij de grootste bibliotheek uit de regio over de ruimte. Als bibliothecaris is Jean-Paul er namelijk bedreven in geraakt om briefjes in verschillende handschriften op te stellen zodat hij boeken uit naam van bezoekers kan bestellen. Deze boeken worden meestal slechts één keer uitgeleend, waarna ze in de rekken blijven staan. Uiteindelijk komen ze in de uitverkoop terecht. En finaal, als blijkt dat niemand ze wil, is Jean-Paul zo goed om zich over deze geschriften te ontfermen en ze mee naar huis te nemen.
Van algemene boeken over sterrenkunde tot gespecialiseerde werken over supernova's, planetaire nevels, Maya-astronomie, meteoren, lichtsnelheid, neutrino's, zwaartekrachtgolven, en de wetten van Keppler. Een speciaal onderdeel vormt het plankje – onopvallend onderaan - met titels als: 'Ufology As Anthropology', 'Explanatory UFO Dictionary', 'The UFO Debate is Still Alive', 'Unidentifizierte Flugobjekte über Europa' en 'Pictorial Memory and UFO Phenomena: How Reliable is Eyewitness Testimony?' Zowel kritische als pseudo-wetenschappelijke benaderingen rond 'Unidentified Flying Objects', oftewel vliegende schotels, wat het na bestudering van die wazige foto's in werkelijkheid ook vaak blijken te zijn.
Maar sinds Jean-Paul als kind een onverklaarbare aanvaring had met wat in zijn ogen niets anders dan een ufo geweest kan zijn, was zijn belangstelling voor wat zich boven ons hoofd afspeelt gewekt, en het parcours van zijn leven bepaald. Algauw hadden de journalisten van Het Wekelijks Nieuws en De Weekbode aan zijn deur gestaan om het verhaal te noteren. In een mum van tijd was hij tot de jongste vedette ooit uitgegroeid in het dorp. Maar toen de pastoor, de burgemeester en zelfs de dokter het bestaan van ufo's naar het rijk der fabelen verwezen, sloeg de bewondering van zijn dorpsgenoten langzaam om in spot, en werd hij 'de jongste van Cuveliers, die ze ziet vliegen'. En met diegenen die hem daarna wel nog serieus namen, wilde hij ook niets te maken hebben.
Thuis zwegen ze het voorval dood, en enkele maanden later leek ook de rest van het dorp alweer in een diepe slaap gesukkeld. Er was niets dat nog herinnerde aan zijn onthulling, behalve enkele jongens op school die hem daarna mister Spock noemden, maar dat kon ook met die merkwaardige, spits opstaande vorm van zijn oren te maken hebben gehad.
Sindsdien houdt Jean-Paul zijn obsessie voor zichzelf. Zelfs zijn beste vriend wist destijds niet dat het ruimtevirus in zijn lijf had postgevat, en niet van plan was om zijn plaats daar op te geven. Soms vloekt hij luidop, daar in zijn eentje net onder de nok van het huis, als hij met zijn computergestuurde spiegeltelescoop het zwerk afspeurt. Om dat ding dat destijds uit de lucht is neergedaald, en precies boven hem bleef hangen zodat hij een tijdlang middenin een verblindende lichtkolom kwam te staan. Licht dat merkwaardig genoeg meteen een weldadig gevoel van rust in hem teweeg bracht - als bij een kuiken onder een broedlamp - en hoe hij langzaam in een staat van gewichtloze bewusteloosheid terecht was gekomen. Waarna hij bruusk op de grond werd neergekwakt toen dat ding plots, zonder enige vorm van waarschuwing, als een brandende pijl uit een boog terug het heelal in schoot.
Hoe kun je zoiets ooit vergeten?

Hij was vijfendertig toen hij Liesje leerde kennen. Liesje, tien jaar jonger, bleek, verlegen en zo mager als een plank, deelde zijn fascinatie voor buitenaards leven. Maar daarnaast was zij ook sterk geïnteresseerd in astrologie en parapsychologie, en ze had een zwak voor boeken over gesprekken met overledenen. Ze kwam algauw wekelijks op bezoek in de uitleenpost waar hij werkte, en na verloop van tijd bijna dagelijks. De ouders van het schuchtere meisje - van wie de schoonheid duidelijk van binnen zat - hadden de hoop dat ze ooit een man zou vinden al lang opgegeven toen ze de in zichzelf gekeerde, stille man in het vizier kregen. En hoewel hij een beetje te oud was in hun ogen, legden ze hun dochter geen strobreed in de weg. Integendeel, het leek alsof ze zich moesten inhouden om het stelletje niet in elkaars armen te duwen. Hij kwam er 's avonds tv kijken naast Liesje aan de keukentafel terwijl haar ouwelui na een tijdje scheefgezakt in de oude fauteuils lagen te snurken. En toen ze eindelijk gingen slapen, verhuisde het jonge stel naar de bedompt geurende, uitgewoonde ereplaatsen en keken telkens weer naar dezelfde afleveringen van Star Trek die Jean-Paul van video naar dvd had overgezet en waarvan ze de dialogen op den duur van buiten kenden, zodat de nieuwe reeks van Battlestar Galactica als een geschenk uit de hemel kwam. Of kozen, als het nog vroeg op de avond was, nog maar eens voor '2001 Space Oddissey', of een film uit de 'Alien' reeks, of 'Solaris' van de Russische grootmeester Tarkovski. Soms zette Liesje de volumeknop iets hoger, waarna Jean-Paul zijn broek gehaast open gespte, naar beneden schoof en Liesje, het topje van haar tong tussen haar lippen, uit haar pyamabroek stapte en met haar benige rug naar hem toe op hem ging zitten. Na wat gekreun met zijn hand op haar mond terwijl hij staarde naar die spichtige, op en neer verende kont, stapte ze van hem af, nam een paar velletjes van de keukenrol en ging opnieuw naast hem zitten terwijl Jean-Paul zijn broek omhoog sjorde. Tot de moeder van Liesje hen op een keer betrapte toen ze kwam vragen of de tv wat zachter kon.
'Zie je wel, op ieder potje past er een dekseltje', hoorde Liesje haar vader de volgende ochtend fezelen, net voor ze de keuken binnenkwam. Daarna bleef Jean-Paul er slapen.
Een jaar later trouwden ze, en negen maanden later baarde Liesje een eerste zoon, Tycho, naar een wetenschapper uit de zestiende eeuw die onderzoek deed naar kometen. Daarna volgden Pollux, naar een ster uit de dierenriem, en Titan, naar een maan van Saturnus. Jean-Paul en Liesje zwegen in alle talen over de herkomst van de namen.
In Liesje had Jean-Paul zijn soulmate gevonden. Ze konden uren discusiëren over buitenaardse inmenging als plausibele verklaring voor de bouw van de piramiden, of er leven mogelijk was op Saturnus, Mars of Jupiter en brachten de kinderen naar opa en oma voor hun jaarlijkse ruimteweekend in het Euro Space Center. En hij wist, toen bij Liesje een aggresieve kanker werd geconstateerd, dat hij zijn enige toeverlaat in dit leven zou verliezen. Ze spraken verschillende systemen af waarop zij hem een teken zou komen geven, indien er leven was na de dood, en dat ze elkaar hoe dan ook zouden zoeken in een volgend leven.

Vandaag is het vijf jaar geleden dat Liesje stierf. Een teken heeft hij nog altijd niet gekregen. Titan is ondertussen acht geworden, Pollux tien, en Tycho twaalf. Vanmorgen zijn ze naar het kerkhof geweest. In het begin gingen ze nog elke zondag, na een jaar was dat nog twee keer per maand, later werd het maandelijks, en nu was het de eerste keer dit jaar. Het is beter zo, voor de kinderen. Tycho heeft het het moeilijkst gehad, hij nam het zijn moeder kwalijk dat ze er niet meer was, stelde zich vragen over de zin van het leven, en werd onhandelbaar op school. Hij is hoogbegaafd. Pollux heeft een hele tijd nachtmerries gehad, en raakte in zichzelf gekeerd. Comuniceren was al niet zijn sterkste kant, maar daarna kwam er geen woord meer uit. Na verloop van tijd zagen de dokters hun eerdere vermoedens - dat de jongen autistisch was - bevestigd. En Titan was te klein en te druk bezig om te beseffen wat er gebeurde. Voor hem gaat het leven gewoon door. Hij raast door het huishouden, springt overal op en af, en raakte eens zwaar verbrand toen hij een volle waterkoker van het aanrecht trok. Niemand zegt het luidop, maar de dokter schrijft methylfenidaat hydrochloride voor, het goedkope alternatief voor Rilatine, wat voor Jean-Paul toch een zekere bevestiging van zijn vermoeden is. Kortom; zijn zonen zijn stuk voor stuk kinderen van deze tijd. Normaler kan het niet.
Jean-Paul zit in het duister op zijn zolderkamer, waar hij zijn hypermodern ruimtetuig heeft geïnstalleerd. De drie jongens zijn beneden, elk met hun eigen speelstation in de weer. Het ontbreken van een moeder heeft verstrekkende gevolgen voor een gezin. Maar samen vormen ze een min of meer betrouwbaar geheel. Neem één van de jongens weg, en er kan van alles gebeuren. Meestal tuurt hij door het zoekvenstertje van zijn Meade's LX200-GPS 14 inch telescoop waarmee hij per uur 270 vierkante graad van de kosmos afspeurt. Maar vandaag geniet hij gewoon van de vertrouwde sterrenbeelden die deel uitmaken van de dierenriem, en bestudeert de stand van de planeten. Ook hiermee kan Jean-Paul uren bezig zijn, maar hij voelt dat hij het vanavond niet lang vol zal houden. Het is zo'n avond waarop de moed hem in de schoenen zinkt. De kans dat je met buitenaards leven in aanraking komt is zo klein dat, als het al eens voorgekomen is in je leven, het zelfs volgens de meest optimistische berekeningen statistisch onmogelijk is dat het ooit nog eens gebeurt. Hij weet het, het is een redenering die kant nog wal raakt, want zoals een leraar fysica ooit eens zei: 'De uitzondering ontkracht de regel'. Maar enkele keren per jaar lijkt ze hem van zijn stuk te brengen.
Met kerst. Op hun verjaardagen. Op Liesjes sterfdag.
Uit ervaring weet hij dat deze gevoelens slechts tijdelijk zijn, morgen is het over en kan hij er weer tegenaan.
Hij draait het licht aan, schakelt de telescoop uit en verlaat de zolderkamer. In gedachten verzonken daalt hij de trap af die middenin de woonkamer uitkomt. De jongens zitten in het donker, het enige licht in de ruimte is afkomstig van de speelstations: grillige, digitale animatie die op de muren danst. Hij kijkt naar zijn zonen, alle drie in volle concentratie vastgezogen aan een scherm, elk met een helm op, uitgerust met hoofdtelefoon, microfoon en een tegen ultraviolet licht beschermend, opklapbaar 3D venster. Ze rukken aan de joysticks, of hameren op de toetsenborden. Om beurten kreunen ze, of vloeken of steken triomfantelijk een gebalde vuist in de lucht. Tussendoor heerst er volledige stilte. Hoe langer hij kijkt, hoe duidelijker het hem wordt. Ze zitten in mijn huis, denkt hij. Ze zijn achter mijn rug binnengedrongen en wonen in mijn huis.
Hoe is dat in hemelsnaam kunnen gebeuren?

donderdag 20 september 2012

STEM UIT DE HEMEL

Arthur Miller, 'Op zoek naar een toekomst'

Het kortverhaal biedt de schrijver de gelegenheid 'om gebeurtenissen en karakterontwikkeling niet te versnellen en in te dikken, zoals bij een toneelstuk, maar ze juist te bevriezen en in die roerloze toestand te bekijken', aldus Arthur Miller. Pas als je zijn verhalen leest, dringt ten volle door wat hij daarmee bedoelt. Miller, zoon van Joodse immigranten, is een meester in de ontrafeling van het kluwen waaruit zo'n gestolde momentopname bestaat. Beheerst opgebouwde reconstructies, weergegeven vanuit een rijke verbeelding met een groot empathisch vermogen, subtiel gekruid met mysterie, melancholie en heerlijke, bitterzoete humor.

In het openingsverhaal, 'Ik heb jou niet meer nodig', duiken we in het hoofd van een vijfjarige die de gebeurtenissen om zich heen tracht te begrijpen. Hij is nog te jong om aan Jom Kipoer, het Joodse verzoeningsfeest, deel te nemen. Kleine onschuldige voorvallen leiden tot misverstanden die escaleren tot ze levensbedreigende vormen lijken aan te nemen. De onrust die het verhaal infecteert zorgt voor een benauwende leeservaring met de allure van een thriller.

Vrij van sentiment schetst Miller het vaak weinig begerenswaardige lot van wilde dieren wanneer er een mens in de buurt komt. Zo probeert een meisje in 'Niet doodmaken alstublieft' haar aarzelende liefje te overhalen de vissen die onbruikbaar zijn voor verkoop terug in het water te werpen. In 'Bevers' zijn we er getuige van hoe een man in de ban raakt van een stel bevers die hij op zijn grondgebied ontdekt. Toch wint zijn vrees voor de schade die de dieren zouden kunnen aanrichten, het op zijn fascinatie voor hun wonderlijke gedrag. En in 'Vrijbuiters' verzet een stel cowboys zich tegen het idee van een vaste job. Dat ze daarom af en toe op wilde mustangs moeten jagen, de werkelijke vrijbuiters in dit verhaal, nemen ze voor lief, ook al bezwaart het hun hart dat deze prachtige dieren nadien tot hondenvoer worden vermalen.

Het is wel vaker het onvermogen van de mens dat bij Miller centraal staat: De zoon die zijn dementerende vader vergeefs probeert te helpen. De vrouw die gelooft dat ze een misvormd gezicht heeft en pas gelukkig wordt als ze uiteindelijk een blinde man aan de haak slaat. De man die op weg naar het strand op een neukend paartje botst, niet durft door te lopen, en gelaten afwacht. Of zoals in het verbijsterende verhaal van Harold May, een Amerikaans Joodse tapdanser die tijdens de jaren dertig, op tournee in Europa in een Berlijnse nachtclub plots voor Adolf Hitler komt te staan. Jammer maar helaas: ondanks het plezier dat Arthur Miller naar eigen zeggen aan het schrijven van kortverhalen beleefde, vormen ze maar een klein onderdeel van zijn oeuvre.

'Op zoek naar een toekomst' bevat zestien kortverhalen, ontstaan ergens tussen 1959 en 1992. Stuk voor stuk getuigenissen van de superieure vertelkunst van de man die ooit door de helft van de wereldbevolking benijd werd om zijn huwelijk met Marilyn Monroe, en die zich bij zijn dood in 2005 tot de grootste toneelauteurs uit de vorige eeuw mocht rekenen. Nu eindelijk en voor het eerst in het Nederlands beschikbaar, in een knappe vertaling van Guido Golüke. Magistraal leesvoer, uiterst geschikt voor lange, herfstige avonden.

 
 Rino Feys © Cutting Edge