maandag 28 november 2016

DJELLZA

Ik was boeken aan het sorteren en trof tussen de stapel een oud kinderboek aan, ‘Welterusten, kleintje, het verhaal van Klaas Vaak’ geïllustreerd door Rien Poortvliet. Het boek was op het eerste zicht in een niet al te beste staat; gekneusde hoeken, de harde kaft die los kwam, allerlei vlekken en gewoonlijk keil ik zo’n exemplaar dan snel de papierbak in want geen mens die dit nog aan zijn kinderen wil geven als je ziet wat voor mooie kinderboeken van uitgeverijen zoals De Eenhoorn of Lemniscaat hier voor geen geld in rekken staan. Maar Rien komt hier net als Klaas niet vaak voorbij en ik bladerde eerst nog even in het boek en keek naar de tekeningen terwijl ik een beslissing nam. Ik ben allesbehalve een fan van Rien Poortvliet maar toch was er iets dat verhinderde dat het boek een laatste vlucht nam, wapperend met de pagina’s. Het ding zag eruit alsof er jarenlang elke dag iemand in gebladerd had; elke pagina was beduimeld, zat vol met kleine deuken en vlekjes en weer opengevouwen ezelsoren en het was me duidelijk dat dit boek iemands toevluchtsoord was geweest, al dan niet tijdens donkere uren. Of misschien zelfs meerdere mensen had vergezeld tijdens hun kindertijd. Kinderen zijn toleranter. Door een tekort aan leesvoer heb ik als tiener eerst de tientallen stationsromannetjes, later de hele collectie streekromans gelezen die mijn moeder spaarde in haar boekenkast, geregeld met gloeiende oren omwille van ontluikende liefdes en jonge boerendochters en misschien wel daardoor dat de lust om te lezen het altijd won op kwaliteit. Maar zelfs het grootste vod las ik met plezier, verslaafd aan letters op papier.

Ik bekeek het boek en vroeg me af hoeveel kinderen in slaap gevallen waren met het verhaal van Klaas Vaak, in hun warme bedjes tussen broers en zussen in een veilig huis, een veilig land, op een veilige wereld. En hoe het dan toch was kunnen gebeuren dat we na verloop van tijd wakker werden in een wereld waarin zwarte piet maar pinda’s bleek bij wat ons werkelijk te wachten stond, met als drieste uitschieters een burgeroorlog die de wereld in een wurggreep zou houden terwijl de aardbol leek te gaan bezwijken onder het gewicht van de zich steeds sneller uitbreidende menselijke parasiet…
Ik dacht aan Djellza en haar familie; af en toe vroeg ik me af hoe het de Mechelse familie uit Kosovo ondertussen verging. De eerste berichtgevingen hadden een aantal van ons het hoofd doen schudden omwille van zo’n barbaars en onbegrijpelijk beleid. Dat hier sinds hun geboorte opgroeiende kinderen als jongvolwassenen teruggestuurd dreigden te worden naar het geboorteland van hun ouders, een land ver weg - al even vreemd voor hen als voor ons – leek eerder iets voor een barbaars, onderontwikkeld regime dan voor het land waar de hoofdstad van Europa is gevestigd.

De onverzettelijkheid waarmee onze staatssecretaris zijn beslissing op radio en tv beargumenteerde, woorden waarin naar de letter van de wet werd verwezen en waaruit alle redelijkheid, elk gevoel van warmte en betrokkenheid verdwenen waren. Een zo letterlijk mogelijke interpretatie, alleen maar zwart en wit. Die mengeling van schaamte en ongeloof waarmee je zijn redeneringen aanhoorde.
En eigenlijk had ik een gat in de lucht willen springen, toen na een periode van stilte het nieuws ons vorig weekend bereikte dat Djellza toch mocht blijven. Maar het was opnieuw kromme logica en gekonkel. ‘De procedure is veranderd’ heette het. Door het vertrek van de ouders was het meisje dat hier al haar leven lang woont, nu een ‘minderjarige vluchteling zonder toezicht’ geworden...

Ik vroeg me af wat me zo moe maakte toen ik het, van het werk naar huis rijdend, aanhoorde. Dat het overgrote deel van onze beleidsmakers ons als debielen blijven behandelen? Dat mensen die vertrouwen op ons rechtssysteem eerst eens goed onderuit moeten gaan? Dat Klaas Vaak ons keer op keer bij de haren het bed uit sleurt net op het moment dat we vredig in slaap dreigen te vallen?

's Anderendaags keilde ik het kinderboek alsnog de papierbak in.

Geen opmerkingen: