maandag 30 juli 2007

Passie (2)


We hadden er lekker gegeten en verlieten het restaurant waar tot onze verbazing menig uitverkoren toerist kwam genieten van dit voor vakantiegangers goed bewaarde geheim. Lichtjes beneveld vervolgden we onze weg, maar dat het schemerde had enkel te maken met het feit dat de zon net was ondergegaan en het nu snel donker werd. We bevonden ons op een pleintje God weet waar in Firenze, en kinderen speelden, jongens voetbalden en mannen keken toe terwijl ze op bankjes zaten te roken of een praatje maakten. Hier en daar liepen enkele toeristen een beetje verloren of waren het tafereeltje net als ik aan het gadeslaan als was het een driedimensionaal panorama in een volksmuseum en geen inbreuk op het dagdagelijkse leven van deze mensen die hier vooral op straat leven, en zich niet zoals wij, noorderlingen, vanwege het klimaat het grootste gedeelte van het jaar in hun huizen hoeven op te sluiten.
Temidden van dat alles viel m’n oog op een duif die in een goot een andere duif de beurt van haar leven gaf of iets dergelijks, de gezwollen krop oogde indrukwekkend en toen vloog het verhitte heertje weg, en hoewel ik eerst nog meende getuige te zijn geweest van één der onstuitbare oerdriften in de natuur, bemerkte ik opeens hoe de resterende duif zijdelings wegzakte.
Ik liep erheen en raakte de in slaap vallende vogel aan. Verschrikt keek het dier op, de angst in die oogjes sprak boekdelen: als soortgenoten al in staat waren om het in deze omstandigheden zo te mishandelen, wat zou dit grote monster dan wel niet met hem uithalen – iets dergelijks leek het te denken, maar het kan ook wat anders zijn geweest, zoals: wat een lelijk hemd draagt die vent, of: ondanks de voorspellingen is het toch nog een mooie dag geworden.
In elk geval, ik aaide de vogel, bedenkend dat ik hier nu toch weer op moest komen, wat is dat toch met die vogels de laatste tijd, en terwijl ik mezelf aan het beklagen was kwam er een Chinese toerist naar me toe, mompelde iets onverstaanbaars maar z’n stem klonk zacht en meelevend en hij maakte een afwerend gebaar naar de vogel. Misschien wilde hij me ervan weerhouden de vogel aan te raken: je weet nooit wat voor ziektes zo’n beest met zich meedraagt.
Het raakte me dat de Chinees zich zo bezorgd toonde.
Ik stond op en ging na of ik nog iets voor het arme dier kon doen. Het bijvoorbeeld ergens heen brengen waar het rustig dood kon gaan en niet in deze goot, belaagd langs alle kanten. Maar er was hier in de verste verte geen rustig hoekje te bekennen.
“Laat het hier maar zitten, anders is dat weer een vogel die doodgaat in je handen” zei G., en ontdaan door de hardheid in haar eigen woorden knielde ze bij de vogel neer en aaide het kopje eventjes.
Opnieuw keek de vogel geschrokken op, alsof het uit een diepe slaap ontwaakte en in een nachtmerrie terechtkwam.
Ineens begreep ik wat de Chinees eigenlijk had willen zeggen.
Dat als je iets voor deze vogel wilde doen, je het beter met rust kon laten.
Dit was het enige waar het dier nog baat bij had.
Want de angst in die ogen was niets anders dan een alles verterende vrees dat de grootste vijand in dit leven, die het tot hiertoe behendig had ontweken, het nu – stervende - alsnog kwaad zou kunnen doen.
We draaiden ons om en slaagden erin om zonder om te kijken weg te lopen.

dinsdag 24 juli 2007

zondag 22 juli 2007

Passie



We zaten in Firenze, en ik dacht aan Il Postino, Cinema Paradiso, A Room With A View... en we genoten met volle teugen van de romantiek die in de lucht hing, de schaars geklede meisjes op hun scooters, knietjes parmantig bij elkaar gebracht, zittend op het puntje van hun zadel.
De jongens in kostuum met das en helm, toeterend om de argeloze toeristen die vergeten waren dat ze zich op straat bevonden aan de kant te jagen, en we dwaalden door steegjes en staken pleintjes over, bekeken en genoten van de passionele gebarentaal van de Italianen.
We hadden onze gids op de kamer gelaten en er geen idee van waar we waren, behalve in Firenze natuurlijk, en besloten - het was halverwege de namiddag - om enkel nog terrasjes te bezoeken.
We bestelden een drankje en schreven brieven naar huis, zo romantisch voelden we ons, dat we onze geliefden wilden verrassen met een brief uit Firenze.
We kwamen in een kroegje terecht waar de jonge uitbaters in een felle woordentwist verwikkeld zaten die we aanvankelijk nog met een wat uitbundig gesprek verwarden en die ze enkel onderbraken om ons te bedienen. Het deerde ons niet, althans niet in het begin, maar na een uurtje was de pret er een beetje van af. Naarmate de woorden bitser klonken verminderde hun werklust, en steeds meer wachtende mensen die op het terras plaatsgenomen hadden, begonnen boze blikken naar binnen te werpen en verdwenen opnieuw, zonder dat ze iets te drinken hadden gekregen.
Pogingen om de twee af te leiden, bijvoorbeeld door hen de kaart van Firenze voor te leggen en te vragen waar we ons nu bevonden, of waar zich een goed restaurantje in de buurt bevond, werden genegeerd.
Toch vertrokken we niet, gebiologeerd door het spervuur aan klanken die heen en weer door de ruimte geslingerd werden, en waarbij nu eens zij, dan weer hij aan de winnende hand leek. We stelden ons voor hoe alles met evenveel passie weer bijgelegd zou worden.
Even later waren we op straat aan het overleggen welke richting we zouden nemen, toen de waard ons achterna kwam met een kleine plattegrond in z’n hand.
“Here you are”, zei hij, en tekende een cirkel op de kaart.
“Here is restaurant”, en tekende een tweede cirkel.
“Real Toscane Restaurant.”
Hij kwam wat dichterbij.
“Only for people from here. No tourists”.
De laatste woorden sprak hij traag en plechtig uit, alsof hij ons uitverkorenen deelachtig maakte aan een goed bewaard geheim.
“ Say that Frederico send you.”
Het mocht duidelijk wezen dat dit laatste niet onbelangrijk was.
Toen liep hij terug naar binnen, en terwijl we bekwamen van de plotse interventie, hoorden we hoe de woordenwisseling hernam.
Dankbaar voor de tip die we hadden gekregen, verdwenen we in de richting van ‘The real Toscane restaurant’, terwijl het vermoeden rees dat het met die twee nooit meer goed zou komen.

donderdag 19 juli 2007

dinsdag 17 juli 2007

Groenling



We vertrokken vanuit Cassel richting Munchen en reden af in Mulhausen. We hadden liever iets verder onze tussenstop naar Oostenrijk gemaakt, maar hevige regen bemoeilijkte het rijden, en we troostten ons met het feit dat Lech Camping volgens de gids een uitstekende keuken had.
Nadat we een beetje geïnstalleerd waren, besloot ik een douche te nemen om de stress van het rijden van me af te spoelen. Ondertussen had de zon haar plaats opgeëist tussen de wolken en zorgde voor fel glinsterende kiezelsteentjes op weg naar de badplaats.
Ik inspecteerde de douchecellen en had net mijn t shirt uitgetrokken toen ik een hevige klap hoorde, gevolgd door paniekerig gefladder. Het volgende ogenblik scheerde er een vogel over me heen. Ik liep de douchecabine uit en ontwaarde een groenling die zich in een hoek van de ruimte op de grond bevond. Het was een wonder dat de vogel binnen was geraakt; de raampjes die net onder het plafond zaten, stonden amper naar buiten gericht.
De vogel vloog op en probeerde te ontsnappen door tegen een raam te vliegen, waarna hij beduusd op het vensterbankje belandde. Ik stond onder hem en zag hoe hij angstig een opening naar buiten zocht. Ik verraste de vogel door hem met m’n ene hand langs voor te benaderen waardoor hij achteruit in mijn andere hand terechtkwam.
Hij verweerde zich terwijl ik naar buiten liep. Aan de laatste wasbak gekomen, kreeg ik een ingeving, draaide een kraan open en liet via m’n vingertoppen enkele druppels water op z’n kopje vallen. Ik zag hoe hij slikte en interpreteerde dat als een gunstig voorteken. Toen ik eenmaal buiten m’n hand opende, bleef de vogel tot mijn verbazing rustig zitten. Daarna knipperde hij met de oogjes als was het daglicht hem te fel geworden en ging liggen, vastbesloten om eerst een dutje te doen. Morgen zou alles beter zijn.
Ik begreep echter dat hier geen sprake was van slapen, en ook een nieuwe dag zat er niet meer in voor deze vogel.
Een Duitse kampeerder die langs me heen moest, keek nieuwsgierig naar wat ik in mijn hand had.
“Het raam”, stamelde ik, “hij vloog tegen het raam”.
“Ja”, zei de man, alsof hij het begreep, en liep door.
Hoe vreemd het lot kan zijn: twee minuten geleden was dit nog een gezonde vogel zonder zorgen.
Een druppel bloed had onmerkbaar het nauwelijks openstaande bekje van binnenuit afgesloten, en zocht nu een weg naar buiten, alsof het de wereld wou veroveren met rood.
Ik nam me voor de vogel straks te begraven, en begaf me terug naar het washok, rekenend op een langdurige douche, waarmee ik me voor onbepaalde tijd uit het aardse bestaan terug kon trekken.

zondag 15 juli 2007

Gevangenschap



“Kijk.”
Ze wijst een vogel aan.
Hij zit op een houten afrastering en fluit een deuntje.
En nog eens.
En nog eens.
We naderen tot op zo’n drie meter.
“Een vink”, zeg ik. “Waarschijnlijk een vogel uit gevangenschap.”
“Hoezo?”, vraagt ze, “Waarom denk je dat?”
“Z’n liedje is aangeleerd”, zeg ik. “Iedere keer gelijk aan het vorige. En de snelheid waarmee ze elkaar opvolgen: een typische vink uit een kooitje. Hij lijkt ook vertrouwd met mensen.”
Ik neem een foto, maar hij zit net iets te ver en het is te donker om in te zoomen, dus ga ik dichterbij.
De vogel vliegt op en gaat wat verder zitten.
Hij blijft zingen.
Ik besluit het enkel bij genieten te houden.
“Mooi hé”, zegt ze.
Het bekje te hemel gericht, het keeltje dat aandoenlijk trilt.
Ik vermoed dat hij de voorbije dag viert.
Het heeft iets triomfantelijks.
Plots vliegt hij op en verdwijnt.
We zijn zonder het te weten dan toch te dichtbij gekomen.
Deze vogel neemt geen risico’s meer.

woensdag 11 juli 2007

Documenta 12 in Kassel



Het is opgehouden met regenen. Ik ga rechtop zitten en open de zijdeur. We slapen in de laadruimte van een Ford Transit, voorzien van een comfortabele matras, maar de regen heeft me het grootste gedeelte van de nacht uit mijn slaap gehouden door ongenadig op het dak te roffelen. Enkel met oorproppen van toiletpapier heb ik de slaap kunnen vatten.
Het is onze tweede nacht in de ‘Van’. We hebben onze zaak, een eethuis, onlangs overgelaten en doen nu waar we al acht jaar van dromen: een maand lang door Italië trekken. We beginnen onze reis echter met een omweg door Kassel. Daarna zullen we via Oostenrijk de laars binnenrijden.

We zijn hier voor Documenta, de kunsthappening die Kassel om de vijf jaar honderd dagen in z’n greep houdt en voor deze twaalfde editie onder de noemers ‘Moderniteit’, ‘Identiteit’, en ‘Vrijheid’ werk van 109 kunstenaars presenteert.
Gisteren hebben we achtereenvolgens het museum Fredericianum, de Documenta-Halle en het Aue-Pavillon bezocht. De tentoonstelling is enkele dagen eerder, bij de première, op verzet gestuit bij een aantal critici wegens – kort samengevat – onsamenhangend, niet vernieuwend genoeg, gebrek aan avontuur en visueel geweld.
Curator Roger M. Buergel zal er niet wakker van liggen. Samen met z’n vrouw, kunsthistorica Ruth Noack, heeft hij beloofd dat Documenta 12 een terugkeer naar de schoonheid wordt, een ode aan het esthetische, wars van hypes en trends. Buergel is niet bang om iets vanonder eeuwenoud stof vandaan te halen en in een ruimte samen te brengen met hedendaags werk. Ongeacht uit welke tijd of waar de kunstenaar vandaan komt, blijkt de boodschap van het tentoongestelde werk actueel en universeel. Fijntjes worden zowel de grote onoverbrugbare verschillen als de gelijkenissen tussen oost en west, arm en rijk, en jong en oud aangetoond. Wie goed kijkt, merkt dat het werkt: hier is lang over nagedacht. Deze slim opgebouwde tentoonstelling vraagt een grote inspanning van de bezoeker, maar wie moeite doet, wordt ruimschoots beloond. Tussendoor kun je even op adem komen door plaats te nemen op één van de 1001 door de Chinese kunstenaar Ai Weiwei gerestaureerde houten stoelen die her en der werden neergezet en afkomstig zijn uit de Quing dynasty. Ze maken deel uit van een conceptueel werk dat ‘Fairytale’ heet, een hommage aan de gebroeders Grimm.
Merkwaardig dat één van de belangrijkst geachte kunstfestivals ter wereld precies ontstaan is in het naoorlogse Duitsland toen academicus Arnold Bode de aanzet gaf tot Documenta, en er geleidelijk aan in slaagde om de Duitsers opnieuw warm te krijgen voor de door de Nazi’s verboden ‘ontaarde’ kunst. De fascisten waren, begrijpelijkerwijze, als de dood voor kunst als protest op wat niet gezegd kan of mag worden, waarmee de kunstenaar het onnoembare probeert te benoemen.



De witte kruisen op de Chileense wegen van Lotty Rosenfeld, de dronkemansgedichten bij de foto’s van stedelijk verval van Martha Rosler, de kauwgomsculpturen van Alina Szapocznikow, de tragikomische biografische schetsen van Nedko Solakov, de religieus aandoende muzikale compositie van de dertien zwarte gitaren van Saâdane Afif, de Afrikaanse maskers uit kunststoffen flessen en kannen van Romuald Hazoumé of de surrealistische fotocollages van Ck Rajan: mij heeft de collectie oud en nieuw, sterk en tijdloos werk meermaals verrast, geprikkeld, ontroerd en tot slot volledig uitgeput.

We hebben de dag afgesloten met een bezoek aan ‘Template’ een ander werk van Ai Weiwei, dat op het grasveld tussen de gebouwen van het Aue-Pavillon werd opgebouwd. Ai heeft z’n twaalf meter hoge tempel samengesteld uit deuren en vensters voorzien van prachtig houtsnijwerk, afkomstig uit oude huizen die aan de snel oprukkende industrialisering in China ten prooi gevallen zijn. Een imposant bouwwerk dat vol anonieme werkmanspoëzie een aanklacht vormt tegen de niets ontziende aanval op traditie, en waarmee een toekomst voorspeld wordt vol kille anonimi- en uniformiteit.



Het rommelt boven ons hoofd. Volgens de krant zal het onweren boven Kassel, deze twintigste juni. Het was echter stralend mooi weer bij het ontbijt, en toen we Friederichplatz betraden was er nog niets te merken geweest van het onweer dat nu over ons heen trekt. We verlaten de tempel en haasten ons naar één van de vestiaires die op straat in containers zijn ondergebracht. Ik heb er mijn tas moeten afgeven en aanschuivend in de rij wachtenden kijken we naar de indrukwekkend grote regendruppels die op het asfalt uiteenspatten. Daarna trekken we de binnenstad in, op zoek naar een stek om het onweer uit te zitten.
De bliksemflitsen die pogingen ondernemen om de stad te verlichten, benadrukken alleen hoe donker het opeens geworden is.



De wind steekt op, rukt wellustig aan m’n hemd en laat de broekspijpen ongenadig flapperen. Wanneer zo’n elektrische ontlading gepaard gaat met een donderslag, davert de grond alsof we ons ineens zo’n zestig jaar terug in de tijd bevinden, middenin het strijdtoneel.
Gelukkig kunnen we ‘Jo’s Bierhaus’ binnenstormen op het moment dat het onweer in vol ornaat losbarst. Daar kijken ze niet eens vreemd op van onze inval; misschien dat ook daar het onweer herinneringen heeft losgemaakt.



Jo blijkt een wat oudere deerne met een vervaarlijk uitpuilende boezem, die ‘ein bisjen Inglisch’ begrijpt, hoeveel precies demonstreert ze door haar duim en wijsvinger een centimeter van elkaar te houden.

In ‘Jo’s Bierhaus’ is er een ontgoochelend magere keuze aan bieren, drie of vier soorten lager of hoger, dit in schrille tegenstelling tot de variatie aan bierdrinkers, veelal bejaard, van wie het bovenste knopje midden het hemd blijkt te zitten en waarvan sommigen het grijze, krullende borsthaar dienen op te waarderen met een gouden ketting. De strak geschoren koppen die het geheel iets verderop zwijgend gadeslaan en voor de rest getooid zijn met kakikleurige broeken en legerbottines, zorgen blijkbaar enkel bij ons voor een onwennige sfeer.
Maar allen hebben ze een indrukwekkende toogzweer gemeen - als kinderen van één en dezelfde vader - en een stel ogen waarmee ze continu lijken te proberen om via telepathische weg het onzichtbare gedeelte van Jo’s bevallige tweeling uit het, toegegeven, onrechtvaardig strak zittende décolleté te lichten.
Wij genieten intussen van de schlagers als soundtrack bij de zondvloed terwijl om ons heen schampere opmerkingen over kunst worden gemaakt. We gaan ervan uit dat ze door hebben dat de toevallige passanten in deze uithoek van Kassel eigenlijk bezoekers van Documenta zijn.
Een kwartier later bedaart de storm, en kunnen we onze verkenningstocht tussen de buien door verder zetten.

Maar vanmorgen is het dus opgehouden met regenen.
Soms probeert de zon zelfs even door de wolken te breken, voorlopig echter zonder succes. Nu zijn we op weg naar de ‘Neue Galerie’, waarbij we opnieuw het Aue-Pavillon passeren en we maken van de gelegenheid gebruik om nog een blik op de tempel van Ai Weiwei te werpen.
Het schouwspel slaat ons beiden aan het hart. De tempel blijkt ingestort te zijn.
Samen met andere bezoekers staan we sprakeloos voor het versplinterde kunstwerk. Dat m’n voeten nat worden in het ondergelopen grasveld dringt maar langzaam door. De instorting moet gisteren ergens in de vooravond plaatsgevonden hebben, maar een precies tijdstip staat in de ‘Hessische Allgemeine’ niet vermeld. Enkel een foto van een beteuterde curator, Roger M. Buergel, die in blote voeten en met opgerolde broekspijpen de schade opneemt, en een commentaar van Ai Weiwei, die verklaart dat, dankzij de storm, de symbolische waarde van het werk is verdubbeld.

dinsdag 10 juli 2007