zondag 30 maart 2014

HOUVAST

Ik parkeerde mijn wagen en liep in gedachten verzonken naar de hoofdweg. Sinds de kapster een briefje tussen mijn ruitenwissers stak met het verzoek de ruimte voor het kapsalon aan haar klanten over te laten, zette ik mijn wagen iets verder. Maar eerlijk gezegd begreep ik het niet goed. Er stonden acht of negen huizen, fermettes en kleine villa’s, meestal half-open bebouwingen. De parkeerstrook liep door zover de huizenrij strekte, was openbaar en hierdoor beschikbaar voor iedereen. Voor of naast het kapsalon; eigenlijk maakte het niet zoveel verschil uit waar ik stond.
Maar ik vermoedde dat de kapster onder het knippen graag naar buiten keek.

Het was nog halfduister. De korte wandeling was het enige wat me nog scheidde van een reeks handelingen waarmee mijn dagtaak begon. De poort ontgrendelen. De verschillende toegangsdeuren ontsluiten. Het alarm uitschakelen. De verwarming hoger draaien. De lichten aansteken. Maar eerst nog in het donker kiezen op welk kanaal de radio vandaag de stilte van het ontwakende gebouw mocht verbreken.
De wandeling duurde ongeveer drie minuten. Wanneer ik de hoofdweg bereikte restte nog een kleine tweehonderd meter. Het was een drukke straat, het verkeer denderde voorbij en enkel de lichten even verderop zorgden voor een korte onderbreking. Auto’s, bestelwagens en bussen, maar vooral veel vrachtverkeer.
Ik had het uitgerekend. Ongeveer een op de drie keren dat ik het traject aflegde was er een vrachtwagen die vertraagde en de parking van het slachthuis opdraaide, aan de overzijde van de straat, ongeveer halverwege mijn wandeling langs de hoofdweg.

In de uitsparingen in de zijkanten zag je op verschillende niveaus wit-roze ruggen, onbeschermd en bloot. Stevige, ongehavende ruggen die niet begrepen wat er gebeurde, verstomd afwachtend. Ze voerden een scherpe, doordringende geur met zich mee.
Ik had deze week al twee dergelijke vrachtwagens gezien en ik bedacht dat, statistisch gezien, de kans klein was dat ik er vandaag nog een zag. Ik keek naar de lucht in de verte, naar het trage, onmerkbare wijken van de duisternis. Ik was nog enkele tientallen meters verwijderd van de hoofdstraat.
Het duurde even voor ik begreep wat er gebeurde. Het leek op het jankende knarsen van remmen, maar luider. Een gigantische vrachtwagen die aan het eind van de straat in de opening tussen de huizen tevoorschijn kwam. De gekromde ruggen in de uitsparingen. Het alles overstemmende gekrijs en gehuil, waarna de gebouwen het gevaarte met bijhorende geluid bijna ogenblikkelijk weer opslorpten.

Ik bereikte de hoofdstraat en zag hoe de gillende vrachtwagen de parking van het slachthuis opreed. In mijn hand hield ik m'n sleutelbos, de sleutel van de poort tussen duim en wijsvinger geklemd.

Geen opmerkingen: