maandag 4 augustus 2008

I. De Wedstrijd


Meester Schoemaeker was de gemakkelijkheid zelve. Hij deed nergens moeilijk over en viel de leerlingen ook niet lastig met lesgeven. Je zou rustig kunnen stellen dat ik, in de twee jaar die ik bij hem in klas heb doorgebracht, het tweede en derde leerjaar, niet veel heb geleerd, bijna niets eigenlijk.
Wij voelden ergens wel dat er iets niet helemaal juist zat, maar we stelden er ons geen vragen bij, hij behoorde immers tot de grote mensenclub die het beste met ons voor hadden, hij zou wel weten wat hij deed.
Dat deze situatie nadelige gevolgen voor ons kon hebben, werd pas duidelijk toen we al meer dan een jaar bij meester Schoemaeker in de schoolbanken zaten, en hij er op een dag niet was.
Omdat meester Vandenberghe - een corpulente man die les gaf aan het derde - tijdens de grote vakantie ziek geworden was, werd onze klas in twee gedeeld.
De groep waartoe ik behoorde, 3a, bleef bij Schoemaeker zitten. De tweede groep, 3b, ging door naar juffrouw Maeckelberg, die met de scepter zwaaide in de vierde klas.
Toen enkele maanden later bleek dat één of ander venijnig kankertje het reusachtige binnenste van meester Vandenberghe aan het inpalmen was en hij wellicht nooit meer terug zou keren, was iedereen de gang van zaken inmiddels gewoon, en werd duidelijk dat de derde klas tot het eind van het schooljaar in twee verdeeld zou blijven.
De dag dat meester Schoemaeker er niet was, werd ook 3a bij juffrouw Maeckelberg ondergebracht. Haar befaamde scepter bleek een lange houten liniaal waarmee ze naar het bord wees, maar er soms ook leerlingen mee op de vingers tikte, zo kordaat dat enkele vingers van de rechterhand van Steven Cornette eens twee weken gespalkt moesten worden wegens kneuzingen.
Er werd zolang met stoelen en schoolbanken gesleept en geschoven tot iedereen zijn handboek neer kon leggen. Juffrouw Maeckelberg, die van de afwezigheid van meester Schoemaeker gebruik maakte om onze kennis te testen, schudde verbouwereerd het hoofd toen bleek dat wij nog niets over meetkunde hadden geleerd. De woorden die ze sprak, bij ogenblikken bijna smekend declameerde, bleken Latijn voor ons, terwijl haar liniaal wanhopig op de figuren op het bord wees. Daar zaten we, als een stel onnozelaars, ezels zeg maar, en wij van 3a waren dan ook ten zeerste opgelucht toen meester Schoemaeker de volgende dag terug was.

Pas later drong tot me door dat ik Schoemaeker eigenlijk nooit als een onderwijzer heb beschouwd. Hij was meer een zorgdragende vader voor z’n kroost, een herder die de hem toegewezen kudde bijeen hield.
En wij van 3a hadden het gevoel dat we hem moesten behoeden, beschermen tegen de kritiek van buitenaf. Dat we ons slimmer moesten voordoen dan we waren.
Uit respect voor dat zachtaardige gezicht waarover steevast een melancholische glimlach lag, ergens in dat groot, vierkantig hoofd, bedekt met achterover gekamd, grijzend haar, en versierd met van die woeste, weerbarstige wenkbrauwen die hem de aanblik van Stalin gaven; maar dan ontdaan van het overtollige haar op de bovenlip, en zonder die norse, onverzettelijke blik.
Een fors gebouwde reus die zich behoedzaam voortbewoog, als was hij bevreesd met zijn robuuste voorkomen anders iets kapot te maken.

Op een doorsnee schooldag moesten we na het betreden van het klaslokaal rechtstaand naast onze schoolbank eerst samen het weesgegroet opzeggen. Daarna mochten we gaan zitten en werd ons met die zachte stem opgedragen ons handboek Nederlands te nemen, maar het kon evengoed wiskunde, aardrijkskunde, geschiedenis of iets anders zijn, en in stilte verder te gaan daar waar we gisteren gestopt waren. Daarna moesten we, eventueel, en eveneens in stilte, de bijhorende oefeningen maken.
Gewoontegetrouw keek Schoemaeker hierbij even op zijn uurwerk en merkte op dat wie het eerst klaar was, in stilte diende af te wachten tot ook de rest van de klas de oefeningen had afgewerkt. Ondertussen las hij in een boek, maakte notities in een klein schriftje, kuierde – een appel schillend – rond in klas, of stond dromerig door het raam te kijken naar de boomgaard van de directeur. Een uiterst zeldzame keer zag ik hem het werk van leerlingen verbeteren.
Durfde hij te gaan zitten tijdens de eerste lesuren, of net na de middag, dan was het niet ongebruikelijk dat hij begon te knikkebollen. Zich eerst nog vergeefs verzettend dommelde hij tenslotte in, en samen met het steeds luider klinkende, regelmatige gesnurk nam het geroezemoes tussen de schoolbanken toe. Maar altijd, net als situatie uit de hand dreigde te lopen, schoot meester Schoemaeker wakker waarbij het rumoer gelijktijdig stilviel, en tegen de tijd dat hij weer volledig bij bewustzijn was, oogde de klas opnieuw als een oase van rust.
Schoemaeker had, hoe vreemd dat ook mag lijken, gedurende zijn lange carrière immers een heel apart en uiterst doeltreffend systeem ontwikkeld om de klas in toom te houden, een tactiek die sterk afweek van de methodes die andere leerkrachten erop nahielden.
Terwijl zij tuk waren op het uitdelen van straf, zocht hij eerder gelegenheden om de leerlingen te belonen, als betrof het een roedel honden.
Iedere eerste schooldag van de maand wreef hij de achterkant van het opengeklapte rechterschoolbord schoon, en noteerde dan de nummers onder elkaar die hij de leerlingen toegekend had. Zo leerde hij ons in praktijk wat het betekent om met een schone lei te kunnen herbeginnen.
Telkens een leerling om de één of andere reden boven zichzelf uitsteeg, beloonde Schoemaeker de betrokkene door het bord met onze namen tevoorschijn te draaien, waarna hij een letter van diens naam achter het nummer van de persoon in kwestie zette. Hoe vaker je in de positieve zin opviel, hoe sneller je naam op het bord verscheen. Wanneer iemand iets mispeuterde, werd een letter uitgeveegd. In uitzonderlijke gevallen durfde Schoemaeker zelfs meerdere letters uit te vegen, maar dat kwam zelden voor.
As je erin slaagde je naam helemaal op het bord te krijgen – en niet zoals Peter Deprez, die er tijdens de speeltijd ooit eens in slaagde ongezien zelf zijn naam af te maken, en na de genante ontmaskering de rest van de maand uit competitie werd verbannen - opende meester Schoemaeker na schooltijd de lade van zijn bureau, en mocht de gelukkige kiezen uit massa’s postzegels met exotische vogels of zoogdieren, vissen en reptielen, gebouwen uit de oudheid en vreemde koningen; sigarenbandjes met ridders, prinsessen en kastelen, cowboys en indianen, locomotieven en veelkleurige vlinders, en talloze prentjes van voetballers en wielrenners.
Aan het eind van het schooljaar had ik enkele sigarenbandjes verzameld waarop Winnetou, Old Shatterhand en Davy Crocket stonden afgebeeld.
Maar eerst moest je dus je naam op dat bord zien te krijgen.

Mario Wittewrongel kon er niet om lachen.

1 opmerking:

Alexander zei

Uitstekend weergegeven, vermoed ik. Ik zat zelf ook weer even in het eerste leerjaar, al was juffrouw Monique wel van een ander slag.