woensdag 6 juni 2007

Vogeltjesdans

Kijk”, zegt ze, en als een jong meisje draait ze zwierig om haar as. Hij glimlacht even, bijna onzichtbaar van buitenaf. Dan haast hij zich naar buiten, waar het werk ligt te wachten. Want ze geven regen uit.
Ze trekt haar werkkleren aan, en werpt nog snel een blik op de jurk voor het kledingstuk in de kast verdwijnt. Ze voelt zich opgetogen. Uitgelaten. Iets wat ze al lang niet meer heeft gevoeld.
'Om een stuk textiel', denkt ze en slaat een hand voor haar mond. Plots ziet ze helder hoe ze staat te lachen in haar eentje. Dan gebeurt er iets vreemds; in een tel valt heel de wereld op haar hoofd. Het verstikt haar keel, maar het lukt tenslotte om te slikken, en ze veegt de tranen dapper uit haar ogen. Daar kalmeert ze van.
Héhé.
Dan neemt ze een schoffel en fietst naar het veld om te wieden.

Hij herinnert zich dat dansje terwijl hij de jurken overloopt. Lang geleden dat iemand er naar keek. Hij kent ze nog allemaal. Dat verrast hem.
Veel te jammer om weg te gooien; dat is eigen aan hem, hij kan niet gemakkelijk afstand van iets doen. En hij weet wel wat ze van hem zeggen, maar het is niet alleen omwille van het geld dat het gekost heeft. Je weet nooit waarvoor iets nog kan dienen.
Maar het is waar, van haar zouden ze al lang in zakken vertrokken zijn naar de arme landen.
Hij kiest er eentje uit. Vanuit de kast verhuist de jurk naar een houten kruis dat tussen jonge koolplanten wordt neergepoot. Het kruis verandert in een menselijk wezen, krijgt iets vrouwelijks.

Zo hangt ze daar, in weer en wind, nat van dauw of regen, dag en nacht. Nu eens roerloos, dan weer meedeinend met een briesje, alsof ze ter plaatse een walsje danst. Soms venijnig wapperend, als een opgejaagde vlag. Zich ongenadig geselend met die kletsende slagen uitdelende zoom.
Een ritueel dat weken aanhoudt.
Als de planten allang groot zijn, hangt de jurk er nog. Pas kort voor de kolen gerooid worden, haalt hij haar weg en brengt ze terug naar de kast.
Misschien voor volgend jaar.

Misschien.

Geen opmerkingen: