zondag 6 maart 2011

VOLTREFFER

Ik sloot de deur en liet het rolluik naar beneden. Na meer dan veertien uur opgesloten zitten in een lawaaierige, rokerige kroeg deed de buitenlucht weldadig aan, ook al was het na de zwoele zomerdag maar weinig afgekoeld en bevonden we ons te midden van een stad.
Het was een lange, uitputtende vrijdagnacht geweest.
Naast de gewone, vriendelijke en dankbare klanten die gelukkig het grootste deel van de avond de kroeg bevolkten, waren er ook de behoeftigen, verslaafden, dolenden en vereenzaamden. Taaie oudstrijders - een op zijn leeftijd vooruit zijnde jongeling niet te na gesproken - die deze eigenschappen wisten te combineren. Stuk voor stuk geschikte kandidaten voor een hoofdrol in des barmans nachtmerries.
Deze door het leven tijdelijk of altijd al minder bedeelden, vormden vanaf een zeker tijdstip diep in de nacht het trouwe en troosteloze allegaartje dat zich in ons blikveld nestelde. Vermoedelijk het ogenblik waarop de laatste gelukkige stelletjes al dan niet tussen zijden lakens in spoon position wegdommelden in een zorgeloze slaap.
Ieder geval was uniek, al had men gemeenschappelijke afwijkingen. Eén van de hinderlijkste onder hen was het continu opeisen van de aandacht van elkeen die in de buurt kwam en in een verstrooid ogenblik eventjes opgekeken had naar de mentale agressor. En aangezien zelfs de meest verdraagzame, begrijpende ziel deze bloedzuigers na een tijdje links liet liggen en het tranendal verliet, bleven alleen zij over die voor vergetelheid in een glas zorgden.
Wij dus.
Soms moest je zelf iets stevigers te drinken nemen om verder om te kunnen gaan met het gefrustreerde, zwartgallige gebrabbel waar een door liefdes en ander leed aangetast hart de avond mee infecteerde. Alsof de uitdaging erin bestond om ook anderen mee te sleuren, de afgrond in.
Om het voor onszelf draaglijk te houden, durfden we wel eens uit te rekenen wat het op zou brengen moesten we per gekwelde, bij ons op consultatie komende ziel een extra vergoeding bij de gevraagde dranken kunnen aanrekenen. Een soort 'zenuwtaks', zoals we weleens schertsend onder elkaar grapten. Maar als het bedrag te hoog werd, legden we de handdoek op de tapkranen, het signaal dat de bar gesloten was. Om hersenbeschadiging te voorkomen.

Dagmar vierde z'n herwonnen vrijheid in de verkwikkelijke open lucht met het opsteken van een sigaret. We constateerden dat het te laat was voor een afsluiter in ’t Sjampetterke, en begaven ons naar de Cirque.
Het was halfvijf ’s morgens, en het kan misschien vreemd klinken, maar het is moeilijk om na een zware, ononderbroken nacht meteen in bed te duiken. Even neerzitten, het hoofd vrijmaken, de afgelopen nacht evalueren en afsluiten, en bij voorgaande nachten onderbrengen in één groot overzichtelijk bestand dat bewezen had de geruststellende eigenschap te bezitten dat het zichzelf na verloop van tijd weer uitwiste.
Het liefst zaten we stilzwijgend naast elkaar te genieten van de saamhorigheid die na zo’n nacht werken automatisch ontstaat. Wie ooit in de horeca heeft gewerkt, zal het verschijnsel herkennen.

Dronken jongeren plasten tegen portieren, waggelden en bralden terwijl hun gezichten aan een besmettelijk soort verlamming leken te lijden. Ogen gingen in slow motion moeizaam dicht en weer open. Kaken en jukbeenderen weigerden dienst, terwijl dikke tongen onverstaanbare woorden brabbelden.

Hoewel een wekelijks scenario, waren we het eerste ogenblik nog altijd even sprakeloos verrast. Daarna manoeuvreerden we ons zo onopvallend mogelijk door deze één-dimensionale wereld heen. We staken de straat over en liepen op het linkse voetpad, tegen de rijrichting in. We passeerden een pittazaak waar de deur openstond, en enkele mannen onze verstrooide aandacht trokken door middel van een luidruchtige, brallerige woordenwisseling terwijl ze de met geroosterd vlees en frieten gevulde broden naar binnen werkten.

Een ritmisch dreunen zwol aan en overstemde het lawaai. Een klein, sportief cabriootje met opengeklapt dak kwam aangereden. Op de passagiersstoel zat een meisje die de chauffeur hartstochtelijk in de hals kuste en een poging ondernam om op zijn schoot te gaan zitten. Ook achterin leek er sprake van een omhelzing. Een lichaam maakte zich los, en draaide zich naar ons toe. Ik keek in de koortsige ogen van een bleke jongeman die met een vage glimlach naar me knikte. Het volgende ogenblik trof een slijmerig speeksel me midden op mijn rechterwang. Geschrokken keek ik achterom, naar de auto die voorbijgereden was. Er steeg een lachsalvo uit op, die zich met de bassen mengde. Het ritmische dreunen was lager en trager nu en verdween samen met het voertuig in de bocht. Nog steeds verder lopend keek ik naar Dagmar die rustig rokend en in gedachten verzonken naast me liep, en van het hele voorval niets gemerkt had.
Ik veegde het speeksel weg met een zakdoek.
In de Cirque, met een glas bruin bier voor me, zag ik wel hoe Dagmar's lippen beweegden, maar ik hoorde niets van wat hij zei.
Ik dacht aan Olivier die in Thailand woonde en er les gaf. Onlangs, toen hij hier op bezoek was, vertelde hij me hoe de mensen hem daar oprecht geluk hadden gewenst toen een overvliegende vogel de rechterschouder van z'n pak met een welgemikte klodder had besmeurd. Hij legde uit dat het betekende dat je uitverkoren was, en je die dag als een geluksdag mocht beschouwen.
Ik vond het een fantastisch verhaal, met een zienswijze die hier navolging verdiende. Nu begreep ik dat het niet zo eenvoudig was.
Want hoewel een vreemde vogel mij daarnet had uitverkoren, lukte het me niet mezelf te overtuigen dat dit mijn geluksdag was.

Geen opmerkingen: