zondag 26 oktober 2008

Wonder

Iets voorbij de Kennedy tunnel, op de E 19, viel het verkeer stil. Wellicht had ik me te zeer verkneukeld, zij het niet geheel bewust, bij de aanblik van de kilometers lange file in tegengestelde richting. Niet dat ik zo naïef ben te geloven dat één of andere goddelijkheid me wilde straffen voor dat leedvermaak. In deze woelige tijden heeft een dergelijk opperwezen wel andere dingen aan het hoofd. Ik zou dan ook ten hoogste van een zachte plaagstoot durven spreken.
Het was valavond. Haast onmerkbaar begon de immer triomferende duisternis in onze richting op te rukken. Twee eksters kwamen uit de lucht gevallen en landden op een lantaarnpaal; kunstmatige eilandjes die tot uitkijkposten dienen vanwaar vogels een goede kijk op de onvermoeibaar voortjakkerende mensheid hebben, tegelijkertijd de gelegenheid biedend om de graag naar boven turende types onder hen wat afleiding te bezorgen.

Zonder enige reden nam ik aan dat het duo een paar vormde, en probeerde na te gaan wie van de twee het vrouwtje was. Tevergeefs. Eksters lijken nu eenmaal sprekend op elkaar. Allebei leunden ze, naar beneden starend, voorover, hun staart als antennes opgericht, als waren ze razend nieuwsgierig naar wat zich onder hen afspeelde. Het was ook niet niks; eindeloze betonnen stroken met honderden, duizenden stilstaande wagens. Maar toch ging één van de vogels plots rechtop zitten, alsof het hem niet meer interesseerde.
Ik stel me voor dat het gesprek als volgt ging:
“Is dat nu hetgene waarvoor ik speciaal mee hierheen moest komen?”
“Wacht, wacht, eventjes geduld, ja? Het kan ieder ogenblik gebeuren nu, laat je niet afleiden. Je zult er geen spijt van hebben.”
Je kon de ontgoochelde vogel geen ongelijk geven, veel beweging was er niet. Wie goed keek, kon hier en daar een trillende uitlaat waarnemen, kleine, dampende wolkjes producerend, maar meer was het niet.

En toen gebeurde het. Ik zag het voor me als in mijn spiegel, zowel bij de stilstaande wagens in tegengestelde richting, als bij diegenen voor en achter me die net als ik nog steeds hoopten dat het oponthoud in westelijke richting van korte duur zou zijn.
Om de één of andere reden ontstaken zo goed als alle chauffeurs gelijktijdig hun lichten, waardoor de sombere rij wagens in een glinsterende, eindeloze slinger met rode en witte lichtjes omgetoverd werd die, zich in alle richtingen vertakkend, kronkelend over deze reusachtige kerstbol lag.
Even later traden ook de lantaarnpalen in werking. Maar de eksters waren toen al lang verdwenen, in vogelvlucht pogend om voor het donker thuis te zijn waar ze samen op een geriefelijke tak, dicht tegen elkaar aan geleund, droomden van de lange dag waarin het licht de duisternis verschalkte en die duizend en één ongrijpbare schitteringen in snavelbereik zouden komen.

Geen opmerkingen: