donderdag 16 april 2020

WC PAPIER

Er staat een stevige wind. Het is zaterdagmiddag en ik trek de boodschappentrolley achter me aan naar de supermarkt. Dat ik er nu naartoe rijd, is geen toeval. Gisteren passeerde ik er halverwege de voormiddag en stonden er wagens aan te schuiven tot op straat. Ik reken erop dat de meeste mensen van traditie houden en rond dit tijdstip aan tafel zitten. Of dat klopt zal ik nooit weten, maar er is plaats zat. Ik heb al een hele tijd zin om weer eens Grieks te eten, maar gezien de omstandigheden, heb ik besloten om zelf mediterraans te koken. Het stelt niets voor, dankzij Meus. Hij weet het niet, maar in de keuken is hij mijn beste vriend.
Om te voorkomen dat we straks zonder zitten, check ik eerst de rekken met wc papier waar er een grote leegte wacht. Ook waar de azijn ooit stond, gaapt nog steeds een gat. En dankzij het mooie weer van de afgelopen dagen, valt er geen bag in box rosé meer te bespeuren. Maar voor de rest vind ik alles wat ik nodig heb. Griekse yohurt. Platte peterselie. Munt. Lemoentjes. Fetakaas. Venkel en waterkers. Een winkeljuffrouw maant me aan een mandje te nemen, of een winkelkar. Verrast wijs ik naar mijn meegebrachte trolley. Ze schudt haar hoofd en zegt dat dat niet telt. Want dat ze aan de hand van de winkelmandjes en winkelkarren controleren hoeveel mensen er zich in de winkel bevinden. Ze blijft staan, dus moet ik actie ondernemen. Aan kassa maken de klanten haastig overdreven veel plaats zodat ik gemakkelijk bij de mandjes kan.
Enkele winkelmedewerkers dragen een mondmasker. Zoals een kassierster die hier al jaren werkt en een rek aanvult in de gang waar ik moet zijn. Ik vraag haar hoe het gaat. Het is wat het is, zegt ze gedempt. En dat sommige mensen klagen dat bepaalde dingen niet te krijgen zijn, maar dat zij toch maar mooi thuis zitten terwijl wij (waarmee ze zichzelf en haar collega's bedoelt) moeten werken. Er mag maar één persoon binnen per tien vierkante meter, maar ze komen allemaal aan kassa en soms tegelijk, en dan geeft het niet dat iedereen zo dicht komt. Ja, er staat een plexischerm, zegt ze, maar dat is beperkt qua grootte. Ze zucht. Nu, zegt ze, waarna ze zwijgt en weer verder gaat met aanvullen.
Er zijn nog steeds citroenen. Knoflook. Gember. Zaken waarvan ik las dat ze schaars zullen worden. Er liggen ook halve watermeloenen, ingepakt in plasticfolie, en eventjes voelt het alsof het reeds zomer is en we alles gemist hebben.
Ik vind een fles Griekse wijn, 'Naoussa'.
De kassierster lacht vrolijk. Zij werkt hier het langst. Haar pensioen komt al in zicht. Ik vraag haar of ze het lastig vindt om nu te moeten werken. Ze schudt haar hoofd. Het is een beetje ambetant, zegt ze, dat je de hele tijd moet opletten dat de mensen niet te dichtbij komen. Maar dat ze haar werk graag doet. En dat ze blij is dat ze mag komen. Dat ze zich anders zou dood vervelen. Ze lacht.
Want dat dat toch ook een verschrikkelijk einde is.

Geen opmerkingen: