Achteraf drong tot me door dat ik vanuit een ooghoek al iets
had opgemerkt.
Maar evengoed beeld ik me dat nu in.
Ik parkeerde mijn wagen en haastte me naar het station; er
restte nog slechts enkele minuten voor de trein aankwam. Er was een bocht, iemand zat bij de overweg
op de sporen. Een spoorwegarbeider dacht ik door het geelgroene fluorescerende
jasje, maar toen zag ik dat de persoon ging liggen.
Van alle kanten kwamen mensen aangelopen, hun voertuig lieten
ze gewoon midden op straat staan. Sommigen hielden naderende
auto’s tegen, anderen liepen door tot bij degene die daar lag. Het verkeer viel stil.
De persoon ging weer rechtop zitten, en werd toen overeind geholpen. Het bleek geen spoorwegarbeider maar een vrouw te zijn. Zoals ze daar stond leek het of ze uit de lucht was komen vallen. Een andere vrouw - blote benen onder een donkere rok, hakken en een wapperende jas - liep op haar af en omhelsde haar. De deur langs chauffeurszijde van haar wagen een tiental meter verderop, stond nog open.
De persoon ging weer rechtop zitten, en werd toen overeind geholpen. Het bleek geen spoorwegarbeider maar een vrouw te zijn. Zoals ze daar stond leek het of ze uit de lucht was komen vallen. Een andere vrouw - blote benen onder een donkere rok, hakken en een wapperende jas - liep op haar af en omhelsde haar. De deur langs chauffeurszijde van haar wagen een tiental meter verderop, stond nog open.
Ondertussen begon ik me af te vragen waar dat lawaai vandaan
kwam, een schril door merg en been dringend geluid dat ik niet kon
plaatsen. Toen merkte ik het karretje op dat nog rechtop stond en aan de
verwrongen fiets was vastgemaakt. Een oudere vrouw staarde erin met een hand
voor haar mond. Verschillende mensen waren druk gebarend met hun mobieltje in
de weer.
De vrouw maakte zich uit de omhelzing los en keek me aan met
dat betraande gezicht, en ik voelde verrast hoe ik ineens tegen de tranen vocht.
In het voorbijlopen keek ik in het
karretje en zag twee rood aangelopen krijsende kleuters die zonet een trauma hadden opgelopen. Ik haastte me verder terwijl sirenes aanzwollen. Terwijl ik
via een ondergrondse tunnel de trappen opliep naar perron 2 en 3 werd de trein
aangekondigd. Ik zag hoe de zich overal doorheen manoeuvrerende ambulanciers bij
de neergelaten slagbomen moesten wachten.
Even later passeerde de trein de plaats van het ongeval. Blauwe zwaailichten drongen de wagon binnen. De verstrooide passagiers
werden als motten naar het licht getrokken. Aan de overkant stonden de
meeste mensen nog steeds bij de plaats van het ongeval. Ondertussen had
iedereen zijn voertuig aan de kant gezet. Een kleine menigte vormde een kring rond
de moeder. Ze had op elke arm een kind en glimlachte geruststellend terwijl ze afwisselend van de een naar de ander
keek. Ze straalde. En toen was ze weg.
Ik wist dat ik getuige van een verschijning was geweest.Of in elk geval van iets dat in de buurt van een mirakel kwam.