donderdag 30 december 2021

LIEDJE

De personeelscoach laat me weten dat alle winkels een muzieklijst mogen afleveren waarop de medewerkers een van hun favoriete plaatjes mogen noteren. Ook de transportafdeling en de administratieve diensten leveren zo'n lijst af. Al deze nummers komen dan samen in een bestand dat tussen kerst en nieuw in elke afdeling van onze organisatie zal worden afgespeeld.
Ik ga rond, bevraag mijn medewerkers en krijg veel enthousiaste reacties. De meesten schrijven meteen titel en uitvoerder op maar voor enkelen ligt het iets moeilijker en vraagt de beslissing wat bedenktijd.
Sharif haalt de schouders op.
'Aziz mag kiezen.' Ik schud het hoofd.
'Hij heeft al een liedje gekozen. Het is jouw nummertje Sharif.'
'Kies jij dan maar', zegt hij.
'Ik heb ook al een nummer opgeschreven. Jij luistert toch ook naar muziek?' Hij zucht.
'Ik weet niets van muziek.'
'Misschien iets van toen je klein was, of de muziek die je moeder of vader graag hoorde… Denk er eens over na en kom me vanmiddag zeggen wat je hebt gekozen.
's Middag komt hij naar me toe.
'Ik heb veel gedacht maar geen nummer. Bij ons thuis is geen muziek toen ik klein was. Mijn vader was belangrijke man in Syrië. Hij is harde man, ik moest altijd studeren voor een goede toekomst. Boeken lezen. De beste zijn. Wij hadden een grote bibliotheek met heel veel boeken. Muziek is niet het echte leven zegt mijn vader.'
'Er is toch niets verkeerd met muziek?'
'Mijn vader wilde ook niet dat ik vriendjes had. Vriendjes zijn slecht voor studies. Ik had maar 1 vriend. Net als ik had hij een strenge vader. Wij hebben nooit gespeeld. Bij ons thuis was er geen speelgoed. Wij studeerden samen, altijd werken voor later. Nu is hij tandarts.'
Dat verklaart wel één en ander. Zoals waarom Sharif altijd zo ernstig is. En punctueel. Ik besluit nog een laatste poging te ondernemen.
'En naar welke muziek luister je nu thuis in België?'
'Er is geen muziek bij mij thuis. De enige muziek die ik hoor is hier, in kringloopwinkel.'
'En als je familie hier is en je kinderen willen luisteren naar muziek?'
'Mijn kinderen moeten goed studeren, zodat zij mooie toekomst hebben. Maar na school mogen zij doen waar ze zin in hebben, zoals spelen met vriendjes of luisteren naar muziek. Of boeken lezen. Ik ben niet zoals mijn vader.'
Dan kantelt hij zijn hoofd en grijnst.
'Maar geen liedje voor je lijst.'



GOD

En wuk wos da ton, god?
Wel, dat is t roare; t wos n twuk daj nie koste vaste pakkn, zien, oarn, of riekn. N twuk woa da der géen bewyzn voe woarn. N twuk dat er dus ne kée éen uutgevoenn a. En volgens deen a God de wereld mè zyn bloate andn gemakt, en geléek n up ne mins moa ton zoender oal de foutn. Je weunde n twoasn verre boovn uus in de lucht, en je kéek noa beneen, noa ool t éne da j uutspookte. En pas up! Ja t oal gezien ée! En ut r ton n twuk goe gienk kostn de minsn dankboar zyn. En goenk ter n twuk slicht, kostn z under dermee verzoenn, want t wos omda j t verdiend a, of t makte déel uut van n grodder plan! Moar au fong wos n goed wei, diene god... En mè zukn twien boovn joe moest je wok nie zoa benoald zyn voe doad te goan wan je zei, allez, toch volgens deen die em a uutgevoenn, dat r ton nog n twuk achter kwam, verstoajt? Dat gelykoloe nog nie gedoan wos!
Dus verre oal de minsn an diengn in under uus die antoanden da ze God geren ann, da z in diene God geloofdn. Wan t kwam zoadoanig verre da je je leevn nie zeker wos uj zei da j twyfels a! Ge moeste geloovn en zwygn! En bistien woarn ze nateurluk wok oal vele in ruuze gekomm over diene god en van t ene kwam t andre en voe t hélegans moeilijk te moakn woarn der ton vaneigens verskillnde goodn!
Mohow! Zoej kunn peizn! De minsn zoatn toch roar in mekoar ée in dien tyde? En da ze ton sjuuste doadeure in t skéer gegrocht zyn!
Jah! Moa k goa joe moetn loatn, want myne compuutre tril my up, jée verzeekers n twuk noadig...

EEN ONVERVALST KERSTVERHAAL

Kijk, iedereen doet wel eens iets verkeerd. En dat is dan nog voorzichtig uitgedrukt. Veel mensen doen elke dag wel iets verkeerd. Oké, ik ken er wel een paar, van die mensen die zelden of nooit iets uitspoken dat niet door de beugel kan. En als het toch gebeurt, is het per ongeluk, door onwetendheid. Het is een aandoening las ik ergens; altijd met jezelf in het reine moeten zijn en daar niet mee om kunnen gaan als het niet zo is. Maar wees gerust: wat deze lieden aan lucratieve, strafbare buitenkansjes laten liggen wordt gecompenseerd door de lui die hun dagen met misdrijven aaneenrijgen.
Ik moet voor dit verhaal eventjes terugkeren in de tijd. Meer bepaald naar 1992, of '93. Voor wat ik vertellen wil steekt het niet op een jaartje min of meer. Het stamt uit de tijd dat ik zelf geregeld iets uitspookte dat, op de keper beschouwd, eigenlijk niet helemaal koosjer was. Ik heb het altijd als kwajongensstreken gezien en ook de politie was het daar uiteindelijk mee eens, gezien het feit dat ze me - toen het erop aankwam – nou ja, ik moet het niet meteen allemaal aan je neus hangen.
Hoe dan ook, je zou dit relaas dus als een bekentenis kunnen zien van iets dat lang geleden reeds werd afgehandeld en rechtgezet maar ik zou het niet vertellen als er niet ook een goed verhaal in zat.
Om de zoveel tijd moet ik nog eens terugdenken aan die nacht. En ik heb al enkele keren de pen ter hand willen nemen maar dit verhaal kun je moeilijk in de zomer vertellen. Want het is een onvervalst kerstverhaal. En net zoals je kerstmuziek eigenlijk alleen maar met kerst kunt beluisteren, ook al zijn het nummers van Bob Dylan of The Pogues, zo komt een kerstverhaal enkel tijdens de eindejaarsperiode volledig tot zijn recht. Maar ik ben ondertussen al niet meer van de jongste en ik vraag me nu alleen maar af of ik het niet al eens eerder opgeschreven heb, lang geleden. Het komt me ook zo bekend voor allemaal... Zoja, dan kan die ene aandachtige lezer die het verhaal herkent, de twee versies misschien eens met elkaar vergelijken. En mij z'n bevindingen meedelen. Desgewenst volledig anoniem. Echt, ik zou het op prijs stellen.
Destijds werkte ik in het weekend als productiearbeider voor een multinational. Op zaterdagavond om 17 uur begonnen we aan onze missie. Twaalf uur later, op zondagmorgen, waren we pompaf en mochten we naar huis. Een half etmaal later startte de tweede helft van onze werkweek. Op maandagmorgen lieten we onze machine dan, moe maar gelukkig, in de handen van collega's achter.
Ik was jong, te vroeg van school afgegaan en er al snel achtergekomen dat schoolverlaters het 'kanonnenvlees' van onze consumptiemaatschappij zijn. Fabriekswerk bleek het enige waar ik toegang tot had. Ik was handig, snel, en slim genoeg om een redelijk complexe machine te bedienen en de bijbehorende administratie te verzorgen.
Werken in het weekend in een fabriek zorgde ervoor dat ik tijdens de week alsnog de kans kreeg om bezig te zijn met de dingen die ik echt wou doen.
Als je er rationeel over nadenkt zou het niet meer dan normaal zijn dat iedereen in het weekend wil werken. Als je kunt kiezen tussen vijf weekdagen waarin je achtendertig uur moet werken of enkel op zaterdag en zondag waarin je dan vierentwintig uur werkt, grosso modo voor hetzelfde loon, dan zou je denken dat die jobs uitgevochten worden. Maar dat is gelukkig niet zo. Gelukkig voor mij bedoel ik. Want voor de meeste mensen is het weekend heilig terrein waar niet aan geraakt mag worden. Kwaliteitstijd die met de familie doorgebracht moet worden.
Niet voor deze jongen. Ik wou schrijven en weekendwerk kwam me hierbij uitstekend van pas. Waarover ik wou schrijven wist ik niet. Ik was nog jong en dacht dat ik alle tijd van de wereld had. En het verhaal dat ik hier wil vertellen was nog niet gebeurd, of het was nog te vers, of ik herkende het nog niet als een verhaal.
Bovendien maakte ik mezelf wijs dat ik mijn pen eerst moest slijpen en begon artikelen te schrijven voor een regionale krant, 'Het Wekelijks Nieuws'. Stukjes over van alles en nog wat.
Over een plaatselijke acteur die vijftig jaar op de planken stond, de tuinbouwschool die zestig jaar bestond, het ereteken voor sportverdienste dat voor de tweede keer werd uitgereikt, een geschiedenisleraar die op pensioen ging...
Best wel saai maar ik geloofde dat het een goeie leerschool was en volhardde. Na zes maanden werd de krant die inmiddels 46 jaar bestond, opgedoekt en ik moest op zoek naar iets anders. Ik begon toen maar over muziek te schrijven, cd besprekingen en concert recensies. Mijn eerste interview met een muzikant was er één met een zekere Stijn Meuris van Noordkaap.
Ik heb mijn pen jarenlang geslepen. Altijd vond ik wel een of ander tijdschrift of krantje waarbij ik een tijdlang aan de slag kon in afwachting van het echte werk. Het is waar, ik geef het toe: ik verschool me achter deze opdrachten om niet in mezelf te moeten graven.
Voila, dit is wat men het voorwoord noemt, de proloog. Een verklaring of uitleg waarmee de schrijver - in dit geval ik dus - dit verhaal in wil leiden. Met andere woorden, het is nog niet echt begonnen. Maar vanaf hier dus wel. Was dit een film geweest, dan zou ik op deze plaats de filmtitel in het beeld lassen. Muziek laten aanzwellen en de acteurs vernoemen.
Want wat ik moest vertellen om duidelijk te maken waarom ik op maandagavond vol energie, in feeststemming en vol adrenaline op café trok om de deur dan uiteindelijk vaak als laatste klant van mijn favoriete stek achter me dicht te trekken, is nu achter de rug en ik kan overgaan tot het eigenlijke verhaal.
Het weekend is heilig voor wie erin gelooft, maar de week is het paradijs voor de ongelovigen. Wat je allemaal niet kunt doen in vijf vrije dagen!
Er zijn natuurlijk ook enkele nadelen aan verbonden. Voor een jongeman met een een ingewikkelde status op privégebied is de zaterdagnacht vastzitten in een fabriek de hel. Wie weet waar mijn meisje mee bezig is? Misschien heeft iemand haar dronken gevoerd en is dit monster nu zwaar misbruik van haar aan het maken? Of misschien heeft ze iemand ontmoet voor wie ze als een blok gevallen is en verkent ze momenteel elk detail van zijn goddelijke lichaam?
Maar aan de andere kant; wie is mijn meisje ook al weer?
Een ander nadeel, dat voor menigeen misschien als een voordeel klinkt, is dat de maandagavond voor mij de vrijdagavond was; mijn werkweek zat erop en nu kon het weekend eindelijk worden ingezet. Een omgekeerde wereld dus met alle gevolgen van dien. Want veel viel er in het uitgaansleven niet te beleven op maandagavond. Zowat alles was dicht, en de cafébazen genoten van een welverdiende rust na enkele dagen oorlog en vrede in hun zaak. Het werk van een cafébaas wordt vaak onderschat. Dat weet ik omdat ik er zelf één ben geweest.
'Jij zit altijd middenin het feest' zeggen de mensen. Vergeet dat maar. Jij zit altijd middenin het feest van iemand anders. Een feest waarop jij eigenlijk niet uitgenodigd bent.
De cafébaas kijkt vanop de zijlijn toe. De dag dat hij met zijn café begint, wil hij een plaats creëren waar mensen kunnen praten terwijl ze lekkere dingen drinken terwijl ze naar goeie muziek luisteren. Als hij ermee stopt, wil hij het liefst een tijdlang geen mensen meer zien.
Er zijn uitzonderingen natuurlijk, maar toch. Gelukkig gaat ook dat weer snel voorbij. Ja, er komt weer veel naar boven nu ik erover nadenk. Misschien zit er wel een verhaal in...
Maar dat nu net mijn favoriete café in die tijd open was op maandagavond! Mijn lever snakte naar een groot glas koud schuimend bier, en mijn lijf bruiste - als de in het water op en neer dansende Dafalgan die ik de dag nadien nodig zou hebben - van de zin om er eens goed in te vliegen. Dat mijn vrienden op dat moment hun eerste werkdag achter de rug hadden en nog vier dagen te gaan droeg enigszins mee tot de feestvreugde. Ze waren vastbesloten om het niet te laat te maken, en daar slaagden ze meestal ook in, maar af en toe lukte het me om ze te verleiden met nog een drankje want het vlees is zwak en niet zelden heb ik ervoor gezorgd dat de persoon in kwestie de dag nadien niet op zijn werk verscheen wegens te pijnlijke ontwenningsverschijnselen.
De maandagavond waarover ik het wil hebben, bevonden we ons – zoals ik al zei – in volle kerstperiode. Ik woonde aan het station, had geslapen tot een uur of tien, een artikel waarvoor de deadline reeds overschreden was, afgewerkt en afgeleverd op de redactie. Daarna had ik mijn wagen naar de garage gebracht voor onderhoud. In een uiterste beste stemming begaf ik me nu te voet naar de binnenstad.
Het is lang geleden, en de politie was bijlange nog niet zo streng aan het controleren bij bestuurders op alcoholgebruik als nu, maar ook al stond hij die dag toevallig in de garage, ik was toen gelukkig al slim genoeg om zoveel mogelijk te vermijden dat ik met de auto reed nadat ik gedronken had.
Het was na zevenen, de winkels waren dicht. De stad zag er dood en verlaten uit en de uitzinnige kerstversiering leek het gevoel van verlatenheid en somberte nog te vergroten. De straten in het centrum leken op een crisis af te stevenen door die ontelbaar fel witte schitterende sterren, etalages waren tot in de nok versierd met fonkelende schittering. Er stonden overal prachtige kerstbomen, de een al mooier dan de andere, veilig achter traliehekken die bescherming moesten bieden tegen ramkraken. Alles baadde in een verzengend licht waarmee gevierd werd dat de zoon van de God in het Christendom bijna tweeduizend jaar geleden in een stalletje in Bethlehem in volstrekte duisternis ter wereld kwam.
Eerst ging ik nog iets eten. Normaal trok ik naar de San Marco, een Italiaans familierestaurantje waar ze een fantastische pasta pesto serveerden maar om de een of andere reden was de zaak vanavond dicht. Dus waagde ik me aan iets anders, een plek waar ik eerder slechts in uiterste nood al eens was geweest ook al bestond het vele jaren. Het lag op vijftig meter van mijn favoriete kroeg, het Sjampetterke. Hoe het nu zit en of het nog bestaat weet ik niet, maar toen was de Bozart een mengeling van bruine kroeg en eetcafé waar ze de commerciële hitparade muziek draaiden waar ik zo'n hekel aan had. Vandaar dus dat ik de zaak meed. Maar nood breekt wet.
Het is lang geleden, maar ik herinner me nog steeds de onvrede waarmee ik de zaak verliet. Ik had er een lasagne besteld, die, toen hij opgediend werd, vanbinnen nog koud bleek te zijn. Ik wenkte de waard. Hij was bezig met het aanvullen van de koelkasten en kwam duidelijk geërgerd naderbij. Ik vroeg hem om het gerecht nog eventjes in de microgolf bij te warmen. Hij keek ongelovig naar mijn bord en reageerde met 'toch zul je moeten betalen!'.
Misschien dat ik iets te gevoelig was die avond. Maar de euforie die ik voelde duldde dit soort vernederende opmerkingen niet. Ik stond op, betaalde en vertrok.
Verder zal het zo'n typische, winteravond in het Sjampetterke zijn geweest. De ramen beslagen, de versierde kerstboom in dat hoekje op de toog. De uitbater Dirk die tussen het bestellen door plaatjes draaide terwijl we met een groepje vrienden om beurten een rondje gaven. Grappen maakten en discussies voerden over muziek. Uiteindelijk zal ik wel weer de laatste klant zijn geweest en toen Dirk aanstalten maakte om het leeggoed naar de kelder te brengen zal ik me zoals gewoonlijk uit de voeten hebben gemaakt.
Hoe dan ook, vandaar staat me weer glashelder voor de geest wat er daarna gebeurd is.
Maar misschien moet ik eerst nog iets anders vertellen.
Ik heb al vermeld dat ik toen een wagen had, die ik eerder die dag voor onderhoud naar de garage bracht. Dat was bij Johny Malfait, die een garage uitbaatte in een van de zijstraatjes van de Stationsdreef waar ik woonde. Ik had te doen met Johny. Want hoe kon je nu als consument vertrouwen hebben in een ondernemer wiens achternaam in het Frans 'slecht gedaan' betekende?
Ik weet nog dat ik die dag vroeg waarom er bij hem geen kerstboom stond. Hij lachte en zei dat het moeilijke tijden waren, en een kerstboom teveel geld kostte. Dat het er niet vanaf mocht.
Ik wist wel dat het een grapje was, maar toch.
Dus toen ik uit het Sjampetterke kwam en langs de Bozart passeerde, zag ik die kerstboom staan. Een grote, gezonde boom, bijna zo groot als ik, in een stevige aarden pot die naast de deur stond zoals bij veel horecazaken en winkels. Ik monsterde het ding. Keek eens om me heen. Er was geen kat te zien. Misschien dat het mogelijk was.
Te voet op café gaan heeft zijn voordelen maar er zijn ook nadelen aan verbonden. Ik had destijds de nare gewoonte, als ik na een avond stappen op weg naar huis was, om dingen die ik tegenkwam te verplaatsen. Ik begrijp het nu zelf niet goed wat me bezielde maar niets dat ik toen zo spannend vond als om midden in de nacht helemaal in mijn eentje in een van mens en dier verlaten straat de bloembakken van de ene vensterbank om te wisselen met die van een andere vensterbank zo'n honderd meter verderop.
Toen ik tijdens een zwoele zomernacht ontdekte dat veel grote winkelzaken in de centrumstraten het tapijt waarop je je voeten afklopt vooraleer je binnenstapt, na sluiting gewoon laten liggen, heb ik me enkele uren bezig gehouden met het omwisselen van die logge, best wel zware dingen. Ik rolde er eentje op, gooide het over mijn schouder om het enkele tientallen meters verder voor de deur van een concurrent neer te leggen. Diens tapijt zeulde ik dan weer naar een andere winkel. Dit bleef ik herhalen tot de cirkel min of meer rond was.
Ik herinnerde het me de volgende dag pas toen ik mijn overhemd zag.
Maar het was pas echt feest als het groot huisvuil buitenstond. Nu moet je in de meeste steden en gemeenten een afspraak maken waarna gemeentearbeiders tegen betaling je oude spullen komen ophalen maar in die tijd kon je je afgedankte materiaal twee keer per jaar voor je deur zetten. Vrachtwagens reden af en aan en namen alles mee. De stad leek op zo'n nacht afwisselend op een verlaten rommelmarkt of een gigantische vuilnisbelt.
Ik weet niet wat het was dat mij zo aantrok, maar iets bij het groot huisvuil zien staan, ergens tussen twee en drie uur 's nachts - een kastje, een stoel, een oude hometrainer, een boekenrek - het leken me steevast prachtige vondsten die de moeite waard waren om van de ene naar de andere kant van de stad op mijn rug mee naar huis te torsen.
Ik ben menige keer 's middags met spierpijn opgestaan, in de woonkamer in shock starend naar wat ik nu weer opgescharreld had onderweg. Een keer werd ik wakker, mijn pijnlijke hoofd herinnerde zich enkele uren daarvoor iets zwaars door de brievenbus te hebben horen vallen en het was tijd om te oogsten. Want het konden alleen maar cd's in een pakket zijn die erom smeekten om te gerecenseerd te worden.
Verbijsterd merkte ik dat de toegang naar de voordeur in de hal compleet versperd was. In het midden stond er een grote zwarte gietijzeren kachel. Een oud en lelijk ding dat bovendien loodzwaar was en ik onmogelijk in mijn eentje kon verplaatsen. Ik begreep er niets van. Langzaam begon de mist in mijn hoofd op te lossen. Ik worstelde me naar de voordeur. Daar zag ik een roestig sleepspoor dat vanaf mijn drempel naar het achterportier van mijn nogal scheef geparkeerde wagen liep. De achterbank zat helemaal onder het roest.
En toen herinnerde ik me hoe ik de kachel lang na middernacht middenin de stad bij een hele berg huisvuil aangetroffen had. Het leek op dat moment helemaal geen gietijzeren gedrocht maar een door barbaren opzij geschoven verfijnd staaltje vakmanschap waarmee ik voortaan mijn huis zou verwarmen. Daar was ik meteen zeker van. Van de aanblik alleen al kreeg je het warm.
Ik had geen tijd te verliezen, mocht er niet aan denken dat er iemand anders kon passeren want wie kon er zoiets laten staan? Ik haastte me naar huis, sprong in mijn wagen en haalde het ding op. Wat ik nu niet kon verplaatsen, had ik dus in mijn eentje in de auto geladen en thuis weer uitgeladen.
Het is bewezen dat een moeder om haar kind te redden in een noodgeval over onvermoede krachten beschikt. Ik had geen kind te redden maar kan getuigen dat het waar was, dat een mens in geval van nood tot bovenmenselijke krachttoeren in staat is.
Ik stak de uiteinden van mijn sjerp in mijn jas die ik tot bovenaan dichtmaakte, boog voorover en tilde de bloempot van de grond. Ik schrok van het gewicht en het duizelde me, ik moest eventjes mijn evenwicht hervinden. Maar toen stond ik rechtop met mijn twee armen rond het ding geklemd. Ik begon te stappen, het Nonnenstraatje in, voorzichtig aftastend of het me zou lukken.
Maar mijn wilskracht groeide bij ieder stapje, vooral omdat ik het de perfecte wraakactie vond omwille van de boerse behandeling die me in de vooravond met de lasagne te beurt gevallen was, en wat meer was, dat ik Johny van garage Malfait nu zou kunnen verrassen met een kerstboom. Die zou ik gewoon voor zijn deur zetten, en ik vond het spijtig dat ik er niet bij kon op het moment dat hij het rolluik naar boven trok en de boom zag staan. Maar ik wist dat ik op dat moment iets verderop ver weg in een of ander dromenland zou vertoeven. Je kunt niet alles hebben.
De pot woog gigantisch veel, eigenlijk was het onmogelijk wat ik probeerde. Ik kreeg het ogenblikkelijk warm maar ik wist dat ik niet op zou geven. Op de ene stap volgde de andere en na een tijdje draaide ik naar links, de Poststraat in. Ik stapte rustig verder, dacht aan mijn legerdienst, hoe we marcheerden. De kapitein die constant 'Links! Rechts! Links! Rechts!' riep, eindeloos, en wij die hierbij ofwel ons linker of rechterbeen naar voor brachten. Liefst in overeenstemming met wat de kapitein riep want dit was iemand die je maar beter niet tegen de haren in streek.
'Links! Rechts! Links! Rechts!'
Het hoofd leegmaken en nergens aan denken, gewoon de ene voet voor de andere zetten. Ik draaide rechtsaf, de Ooststraat in. Ik moest hier snel weg want dit was een van de centrumstraten en hoe verlaten alles ook oogde midden in de nacht, ik kon maar beter niet teveel in de kijker lopen. Dus draaide ik meteen weer linksaf, naar de Henri Horriestraat.
Het was een prachtige nacht, windstil en ijskoud. Alles leek in een diepe slaap gewikkeld en ik sjokte rustig verder, stak de Jan Mahieustraat over en dwarste het De Koninckplein. Kruiste de Sint-Amandstraat en draaide de Teerlingstraat in.
Toen ik bijna bij mijn bestemming gekomen was, ik moest alleen nog rechts de Cichoreistraat door en dan eventjes verder opnieuw rechts naar de Landbouwstraat. Daar helemaal vooraan was het, aan de linkerkant. Ik was vlakbij, had mijn doel bijna bereikt.
Maar ik voelde nattigheid, misschien door die stationair draaiende wagen die ik in de verte hoorde. Ik gooide een snelle blik over mijn schouder en wist meteen dat het helemaal verkeerd was.
Rustig wandelde ik verder, draaide de Cichoreistraat in en vanaf het ogenblik dat ik de hoek om en uit het zicht verdwenen was, begon ik, zo goed en zo kwaad dat kon met zo'n loodzware bloempot, te lopen. Ik liet de Landbouwstraat links, nou ja rechts liggen, en liep door tot aan de Kleine Bassin. Daar was een gemetseld muurtje dat boven de straat uitstak en waarachter het water lag. In de berm daalde ik naar het water af, ver genoeg zodat de kerstboom vanop straat niet meer zichtbaar was. Leunend tegen het bakstenen muurtje bleef ik daar zitten uitblazen, en mijn hartslag was al bijna weer normaal toen de patrouillewagen uiteindelijk, stapvoets voorbij reed.
Ik bleef zitten, verroerde geen vin. Ik had geen uurwerk bij en de mobieltjes waren al aan een stille opmars bezig maar het zou nog eventjes duren voor de wereld massaal voor zo'n ding door de knieën ging. Het was midden in de nacht, het vroor en ik begon het koud te krijgen. En toen telde ik traag tot honderd. Iets beters kon ik niet verzinnen. Wachtte weer een hele poos. Telde nog eens traag tot honderd. Wachtte af. Luisterde aandachtig. Hoorde helemaal niets. Tenslotte kwam ik voorzichtig uit mijn schuilplaats tevoorschijn en keek om me heen. Nergens iets of iemand te zien.
Je zou kunnen zeggen dat ik die bloempot met die kerstboom beter had laten staan, en je hebt natuurlijk gelijk. Maar ik was zo dicht bij mijn doel, het was me bijna gelukt en dus gooide ik alles in de weegschaal, sloeg mijn armen om die boom die nog steeds ongelofelijk veel bleek te wegen en klauterde met heel veel moeite uit mijn dal naar boven.
Ik stak de straat over, en toen ik de overkant bereikte voelde ik iets links van me, iets dat mijn aandacht vroeg. En daar stonden ze. Helemaal aan het eind van de straat. Met de koplampen recht op me gericht. Zoals Christine, die bezeten Plymouth in de gelijknamige film van Stephen King. Maar ik panikeerde niet, stapte gewoon verder, richting Weverijstraat, alsof het de normaalste zaak van de wereld was. Toen ik me uit het zicht verdwenen waande, zette ik het wederom op een lopen. Maar hier was geen muurtje om me achter te verstoppen. Hier was geen water om naar af te dalen. Hier was enkel een lange eindeloze muur die ophield waar de straat eindigde. Dus kon ik niet anders, ik moest die pot wel neerzetten. Daarna begon ik heel hard te hollen. Toen ik de politiewagen tenslotte de straat in hoorde draaien, sprong ik in een nis die op dat moment net naast me opdook. Het gebouw waar ik langs liep werd in die tijd als kledingwinkel gebruikt - de Superconfex - en deze nis deed dienst als ingang. De winkel was op dit uur natuurlijk dicht, maar ik was wel mooi uit het zicht verdwenen! En toen sloeg ik met de palm van mijn hand tegen mijn voorhoofd, want aan de overkant van de straat stond een lantaarn, daar kennelijk speciaal gezet om dit donkere gat bij te lichten. Ik stond hier gewoon in de schijnwerpers!
Ondertussen hoorde ik hoe het soepel brommende geluid van de motor aan leek te zwellen. Nu hadden ze ook het zwaailicht geactiveerd, en de hele straat lichtte afwisselend felblauw op. Was het mogelijk? Dat de politie jacht op me maakte met het zwaailicht? Maar het meest eigenaardige van alles was dat het me eigenlijk niet eens zoveel kon schelen. Nu het zover was, nu ik op het punt stond om gevat te worden – ontmaskerd als dief van een kerstboom – bleef ik uiterst kalm.
En ik vraag me nog steeds af waarom: waarom nam ik die zakdoek en snoot ik mijn neus zo luidruchtig op het moment dat ze langsreden? Dacht ik mezelf op die manier een houding te geven? Dat ze even opzij zouden kijken, denkend: 'kijk daar, iemand die zijn neus snuit' en dan gewoon verder zouden rijden?
Ja hoor, ze keken wel degelijk opzij, meer nog, de auto viel stil en ze staarden naar me terwijl ik mijn neus schoon veegde en mijn zakdoek wegstopte.
'Hela! Jij daar! Wil je die kerstboom nu onmiddellijk terugbrengen waar je hem vandaan gehaald hebt?!'
Ik haalde verslagen mijn schouders op, liep naar de bloempot en tilde het ding op. Het leek nu tien keer zo zwaar te wegen. Maar ik vermande me, beet op mijn lip en begon te stappen. De patrouillewagen reed langzaam naast me achteruit, draaide achterwaarts de Cichoreistraat in en schoof toen stapvoets naast me mee. Samen bereiken we de Teerlingstraat, ze reden naast me langs de Sint-Amandskerk tot aan de Hendrik Consciencestraat waar rechts afdraaiden en daarna sloegen we links de Jan Mahieustraat in. Ik kon niet anders, aangezien de politie met me mee reed, moest ik nu ook rekening houden met de rijrichting. Halverwege de Jan Mahieustraat zette ik de bloempot plotseling neer midden op het voetpad.
De politiewagen stopte abrupt, en de twee mannen sloegen me gade terwijl ik mijn sjerp losser maakte, de pot weer opnam en verder liep.
'Zeg, waar heb je die kerstboom eigenlijk vandaan gehaald?'
'Van de Bozart.'
'Van de Bozart?! Beweer je nu dat je te voet van de Bozart bent gekomen met dat gigantische ding?' Ik hoorde het ontzag in zijn stem, voelde me plots bijna trots worden. Maar hij herpakte zich.
'Wat dacht je? Ze hebben hem toch niet meer nodig?'
'Inderdaad. Want de Bozart is overgenomen.'
Het was waar dat er sprake van was dat de horecazaak over te nemen was. Maar niemand die er het fijne van wist. Ik zei maar wat. Maar het leek te werken want de agenten waren plotseling druk in gesprek met elkaar.
'Hoezo, de Bozart is overgenomen?'
'Het is al een hele tijd bekend dat het over te nemen is, dat moeten jullie toch ook al hebben gehoord.'
Het politiekantoor lag schuin tegenover 't Sjampetterke, dus ook vlakbij de Bozart. Opnieuw leek er druk overleg gaande in de wagen.
'En dus dacht je dat je die boom zomaar mee kon nemen?'
Ik deed alsof ik die laatste opmerking niet had gehoord.
We staken de Ooststraat over, liepen door de Delaerestraat. Mijn kledij kleefde aan mijn huid van het zweet. Mijn handen en armen waren gevoelloos geworden. Maar tegelijk waaierde er een weldadige warmte doorheen mijn lijf. Ik draaide de Sint Alfonsiusstraat in en liep over het Polenplein om zo weer in het Nonnenstraatje terecht te komen.
Toen we de Bozart tenslotte bereikten, zette ik de pot neer precies op de plaats waar ik hem had opgetild.
Ik wist wat er nu zou gebeuren. Ze zouden parkeren en ik zou mee naar binnen moeten. Misschien zou ik nog eens moeten blazen en heel waarschijnlijk zouden ze bloed afnemen. Daarna kwam er een verhoring. Veel had ik niet te zeggen tot mijn verdediging. Tenslotte had ik al schuld bekend. Bovendien was ik op heterdaad betrapt. Dus het stond vast dat ik de nacht in een cel door zou brengen. Ik had het mezelf aangedaan.

'Heb je je identiteitskaart mee?'
Ik haalde mijn portefeuille tevoorschijn en gaf hem het ding. De agent nam een notaboekje en schreef er mijn naam in. Hij gaf me mijn paspoort terug.
'Vooruit, ga maar slapen. En laat alle kerstbomen staan!'
Ik knikte zwakjes, draaide me om en liep naar huis.
Geen idee wat er daarna nog is gebeurd. Vast staat dat ik niet meer naar een kerstboom heb omgezien. Het gebeurde lang geleden, eind december.
Een onvervalst kerstverhaal dus.

NATUURLIJK!

'Rino, je moet komen, er is vrouw die wil spreken.'
Sharif troont me mee naar de kassa waar iemand me opwacht. Ze heeft het in de winkel uitgestalde exemplaar van 'Microkosmos' vast.
Ik mag niet klagen, ik verkoop hier geregeld nog een boekje. De medewerkers kijken dan vol bewondering naar me. Ze kunnen maar niet begrijpen dat iemand twintig euro geeft voor een boek terwijl je hier voor die prijs zeven of acht boeken kunt kopen.
'Het schijnt dat het zo'n mooi boek is,' zegt ze.
'Ah ja?'
'Ik heb er veel goeds over gehoord en wil het graag lezen. Het is voor in mijn eigen kerstpakje. Dat koop je beter zelf, dan ben je zeker dat er iets in steekt dat je graag wil. Kun je het signeren?' Ze geeft me het boek.
'Met veel plezier! En aan wie mag ik het opdragen?'
'Aan mij natuurlijk!' Ze lacht.
'Juist, sorry… Voor Mia.'



HET LANGE WACHTEN

Anekdotes en familiegeheimen die herinneren aan één of meerdere straffe avonturen die onze voorouders maken tot wie of wat ze waren, worden meestal nog eens opgehaald als de kinderen en kleinkinderen samen komen op een of ander familiefeest of aan de koffietafel na een begrafenis. Maar bij goeie vriend en vermaarde tatoeëerder Dagmar Verfaillie blijft het daar niet bij.
De eerste lockdown zorgde ervoor dat hij enkele versnellingen moest terugschakelen en de zee van tijd die dat opleverde benutte hij om dat verhaal van zijn pepe, waar hij al vele jaren lang aan sleutelde, eindelijk eens af te werken.
Om geen toegevingen te moeten doen bracht Dagmar het boek gewoon in eigen beheer uit en je kunt niet anders dan beamen dat dit een verstandige keuze was als je het prachtig vormgegeven, net verschenen kunstwerk in handen houdt. Hij vroeg me af en toe om wat taaladvies zodat het resultaat geen complete verrassing meer voor me is en toch ben ik helemaal van de kaart door zijn oogverblindende graphic novel 'Het Lange Wachten'. Als een volleerd meester verweeft Dagmar enkele verhaallijnen waarin uiteindelijk ook de liefde en de dood samenkomen zodat je soms moet lachen en huilen tegelijk.
Een wondermooie, bitterzoete vertelling!
Lees ook de vijf sterrenrecensie van Wouter Porteman op Stripspeciaalzaak: https://www.stripspeciaalzaak.be/besp.../fragiele-schoonheid

woensdag 29 december 2021

VOOR SABRINA

Het is hoogzomer, we zitten middenin een hittegolf. In de ochtendploeg gaat het nog, maar 's namiddags is de temperatuur bijna niet te harden. Nog een geluk dat de ramen van deze fabrieksdaken in het voorjaar opnieuw werden witgekalkt maar ook de machines geven warmte af en er is nergens iets dat voor afkoeling zorgt. Er moet nu eenmaal gewerkt worden, maar het lijf wil gewoon weg van hier. Daarnaast draaien de gloednieuwe Italiaanse spinmolens, die sinds kort actief zijn, zo snel dat de wollen vezels die van de bobijnen rollen en tot draad worden getwijnd, constant knappen, soms een hele rij na elkaar zodat het lijkt alsof het om een kettingreactie gaat. Het voelt bijna als kwaad opzet hoewel je weet dat het gewoon toeval is.
Groen licht aan de kop van de machine betekent dat alles perfect draait. Oranje wil zeggen dat er één of meerdere draden geknapt zijn. Rood wijst erop dat er meer dan vijf draden hersteld moeten worden. Oranje, laat staan groen, krijgen we de laatste tijd maar zelden te zien, alle machines draaien constant in het rood. Het te verwerken materiaal is nog niet klaar voor deze supersonische straaljagers binnen ons spinmolenpark. En tot overmaat van ramp zijn deze machines ruim twee keer zo lang als de oude modellen.
De sterke vrouwen die me hebben opgeleid en dit werk soms reeds tientallen jaren lang verrichten, vallen momenteel een voor een uit. Koen, mijn mannelijke collega, heeft tot wanhoop van onze superieuren ander werk gezocht. We zaten samen in de nachtploeg en nu ik alleen overblijf, moet ik opnieuw overdag werken. Misschien om me wat aan te moedigen of omdat hij bang is dat ik er anders ook de brui aan zal geven, is de chef me al enkele keren proficiat komen wensen. Zogezegd omdat ik volhoud onder deze moeilijke omstandigheden maar dat is niet helemaal terecht; het is waar dat ik naarstig verder werk maar ik maak me er niet ziek in zoals de sommigen hier die gewend zijn om de boel enigszins onder controle te hebben en nu dat niet lukt, plots in tranen uitbarsten of zelfs helemaal instorten.
Ik ben tweeëntwintig, Sabrina zesentwintig. Zij werkt hier al een jaar of vijf en staat aan de automaat naast die van mij. Het is de bedoeling dat we elkaar helpen. Sabrina zegt niet veel, enkel het nodige. Ze is heel snel, kent het werk door en door en rent constant heen en weer, en waar de draadjes bovenaan bij de bobijn zijn afgebroken zodat de wol er in een snel tempo ophoopt en er een spanning ontstaat waardoor andere draden eveneens dreigen te knappen, springt ze op het trapje en snijdt ze met enkele handige halen van haar breekmes de overtollige vezels weg. Ze zoekt naar het begin van de draad en brengt deze naar de afvoerbuis, waarna ik ze opnieuw met de afgebroken draad, die onderaan rond de spoel zit, verbind. Ik doe mijn best om mee te kunnen maar moet nog geregeld de duimen leggen tegenover deze vrouwelijke tornado, hoewel mijn tempo sinds we samen werken, het mag gezegd worden, flink is toegenomen.
'Opzij, opzij, opzij,' zingen we als we in elkaars vaarwater komen, ze grinnikt en dan zing in in mijn binnenste verder: 'we moeten vlechten spinnen snijden draden knopen opstaan en weer doorgaan'.
Sabrina is iets groter en forser gebouwd dan ik en ze heeft een ferme bos zwart krullend haar onder dat verplichte haarnetje. Donkerbruine, meestal lachende ogen die de laatste tijd weliswaar vaak ernstig staan en een mond met mooie, volle lippen. Sabrina heeft iets zuiders, je merkt het aan de wat donkerder tint van haar huid. Ze ziet er heel meisjesachtig én tegelijk stoer uit. Doordat het hier zo ondraaglijk warm is, draagt ze enkel een mouwloos topje van waaruit haar pronte borsten - je kunt er echt niet naast kijken - je uitdagend lijken te viseren. Daaronder een heel kort shortje, de rafelige boord doet vermoeden dat ze de broekspijpen er zelf heeft afgeknipt, waarin die fraaie, welgevormde kont gevangen zit.
Haar billen, zoiets heb je nog nooit gezien, het lijken wel monumenten van vrijheid boven die oude flip-flops.
Ze lijkt eerder uitgedost om op een strand te liggen zonnen dan om hier rond te hollen.
Soms, middenin onze hectische bezigheden komen we dicht tegenover elkaar te staan en vallen we heel eventjes stil; ze staart me aan met een koortsige blik terwijl ze glanst van het zweet. Ze is zo mooi en ik voel de hitte die van haar afstraalt. De eerste keren moet ik me afwenden, gewoon om te voorkomen dat ik flauwval, loop naar mijn drinkfles, neem enkele grote slokken water en besprenkel m'n gezicht.
Maar alles went. Toch in zekere mate.
En zo gaat het door, elke werkdag is een gevecht, we werken gejaagd tot het eindsein weerklinkt en we de machines mogen uitschakelen, een heikele opdracht met deze nog niet goed afgestemde Italiaanse units want de kans bestaat dat de draadjes dan over de ganse lengte van de machine knappen. Maar we zijn te moe om er ons echt druk over te maken, ook al zijn we de hele namiddag in de weer geweest om deze draden bij elkaar te houden.
En toch, hoe blij ik langs de ene kant ook ben dat het gekkenwerk er voor deze dag op zit, op die momenten overvalt me ook steevast een gevoel van spijt. Sabrina neemt haar tas, zwaait nog even kort en loopt dan gehaast naar de dameskleedkamer. Wanneer ik buiten kom en de heerlijk weldadige, open lucht in kan ademen, zie ik haar soms nog net instappen in die Toyota Celica van haar vriend, ze kussen kort ter begroeting en dan scheurt de rode sportmachine weg en blijf ik achter, me vaak geen raad wetend met de plotse leegte. Maar ik besef dat het enkel door mijn werk in deze fabriek komt dat ik Sabrina ken, meer nog, dat zij me ziet staan, en dat we verder waarschijnlijk toch niets gemeenschappelijks hebben qua interesses. Zij is in mijn ogen ook al een echte vrouw, terwijl ik mezelf nog steeds eerder als een jongetje zie. Trouwens, tussen ons gezegd en gezwegen: ik heb nog nooit een vriendin gehad.
Lang nadat het werk in de fabriek er werd stopgezet - ondertussen werk ik al een hele tijd ergens anders - droom ik nog af en toe van Sabrina. Helaas zijn we dan steeds weer aan het strijden met die verdomde machines die alsmaar sneller draaien.
Het is druk in de Colruyt. Ik winkel met een veel te grote kar, tenminste voor wat ik maar nodig heb, maar die je verplicht bent te gebruiken in deze tijden van corona. Plots hoor ik mijn naam. Ik herken haar meteen aan die grote, donkerbruine ogen en word een goeie dertig jaar terug geslingerd in de tijd.
'Sabrina', zeg ik. Waar haar mondmasker zit verbreedt haar gezicht, ze lacht.
'Je herkent me nog', zegt ze. 'Ik heb je een tijdje geleden op WTV gezien, je hebt een boek geschreven over, over…'
'De kringloopwinkel', zeg ik. Veel van haar gezicht is niet te zien, maar er zitten fijne plooitjes bij haar ogen, en haar nog steeds weelderige haardos kleurt nu donkergrijs. Ze is ook wat aangekomen, net als ik trouwens.
'Mijn man heeft je boek gelezen, ik ben geen lezer. Maar hij vond het mooie verhalen.'
We staan eventjes naar elkaar te kijken.
'Zo bizar dat ik je net hier tegenkom… Zou jij weten waar onze machines ongeveer stonden?'
Met een schok dringt het tot me door: deze Colruyt werd gebouwd op de grondvesten van de spinnerij waarin we destijds samen werkten. Natuurlijk wist ik dat, maar het is allemaal zolang geleden dat ik er niet meer bij stilsta. Ik probeer me te oriënteren.
'Ik zou het niet weten', zeg ik.
'Af en toe moet ik er nog eens aan denken. Zonde hoe het allemaal afgelopen is. Zo stom. Het was geen werk met die nieuwe machines. Ze hebben het helemaal verkeerd aangepakt, het kon niet snel genoeg gaan. Het betekende het begin van het einde voor de textielfabriek. Maar wat waren wij een goed team!' Dat laatste fluistert ze hardop en met een knipoog. 'Het pleit voor die chef dat hij ons samen zette!'
Een man komt bij haar staan.
'Heb je het gevonden?' Hij schudt het hoofd.
'Mijn zoon', zegt ze tegen mij, en tegen hem: 'boven de bakken met frisdranken, ga daar nog eens kijken.'
Scrollend op zijn smartphone slentert hij lusteloos weg.
'Wie had kunnen voorspellen dat de wereld zo ging veranderen?' Ze zucht.
'Nu, ik had ook nooit gedacht dat er een schrijver in je zat. Zeg, ga je geen verhaal schrijven over mij? Over hoe we samen werkten aan die nieuwe machines toen het zo warm was?' Ze barst in lachen uit.
'Dat je dat nog weet', zeg ik.
'Hoe kan ik het ooit vergeten', zegt ze. 'Die dagen dat het zo warm was! Het leek iedere keer alsof we ten oorlog moesten trekken! We hadden alleen elkaar. En jij was zo lief en attent.' Haar ogen glinsteren.
'Je geleek in niets op de jongens die ik kende via mijn broer. En je zag er best wel cool uit met dat t shirtje en die broek die je tot halverwege je benen oprolde. Je leek net een snoepje!' Ze giechelt en vervolgt dan: 'Maar hoe jij naar mij keek loog er ook niet om. Kom, geef het maar toe.' Ik voel me plots weer dat jongetje en sla de ogen neer.
Ze glimlacht en zucht terwijl haar zoon er in de verte opnieuw aankomt.
'Maar wie weet wat er gebeurd was, als ik toen geen vrijer gehad.'

CADEAU VAN DE SINT

's Morgens, als ik om kwart na zeven de poort open om buiten te rijden, kijk ik altijd even opzij, naar de grote, fel verlichte ramen die zich enkele tientallen meters verderop, aan de overkant van de straat aftekenen in de gevelrij. Daarachter zijn Piet en Chantal ongetwijfeld al druk bezig met het bedienen van hun vroege klanten die, zwaaiend met hun dagverse krant, magazine of pakje tabak, opnieuw in de duisternis verdwijnen. Die grote ramen in de verte voelen tijdens deze maanden als een troost. Loop er gerust binnen en je zult begrijpen wat ik bedoel: de radio speelt er op de achtergrond, het is er warm en er hangt een gemoedelijke, familiale sfeer. De bezoekers vallen binnen, begroeten elkaar om een ogenblik later alweer afscheid te nemen.
Weten dat deze plek er is, voelt als een aanmoediging, een por in mijn rug net voor het vertrek naar het verre Avelgem. Ik moet de andere kant uit door het eenrichtingsverkeer maar ongeveer twaalf uur later rijd ik er, op weg naar huis, wel voorbij en gooi steevast een blik binnen. Nog steeds brandt er licht, zij het dan iets minder fel want in principe al een kwartier gesloten. Maar als je geluk hebt, is de deur nog open.
Terwijl Linda aan het poetsen is - op het moment dat je traag voorbij rijdt misschien zelfs een emmer water leeggiet - kun je ergens op de achtergrond Chantal ontwaren, of Piet. Ze zijn nog altijd bezig. Want er moet nog iets geteld worden, of ingepakt. Klaargezet om morgen met de vrachtwagen mee te geven. Uitgepakt en in de rekken gebracht. Iets dat eerder die dag door een klant verkeerd werd teruggezet en waarnaar nu wordt gezocht.
Je vindt er alles wat je in een krantenwinkel hoopt te vinden en nog veel meer. Ze hebben me al vaker uit de nood geholpen. Want naast de dag- en maandbladen zijn er ook boeken, er is schrijfgerief en bureaumateriaal, knutselgerief en geschenkartikelen, wenskaarten, uurwerken en bijhorende batterijen, rookgerief, gekoelde dranken, snoep, postzegels enzovoort; iedere vierkante centimeter wordt er benut. Een vrije dag begin ik hier met het halen van een krant of een magazine.
Toen we in Meulebeke kwamen wonen, zeventien jaar geleden, ontdekten we de vele winkels op loopafstand, wat een luxe! Maar deze krantenwinkel was voor mij toch wel het grootste geschenk.
Dus is het afkicken momenteel. Het raam blijft de hele week donker 's morgens, de natte asfalt waarin de straatlichten weerspiegelt worden, oogt over de hele lengte troosteloos en kil. 's Avonds, als ik er voorbijkom, zit alles er nog steeds potdicht. Geen sprankeltje licht.
Vandaag, een vrije dag, word ik er constant aan herinnerd door het gebrek aan een krant. Verontrust ga ik op zoek en ontdek dat ze een website hebben, ik neem er een kijkje maar word niets wijzer. En dan ontdek ik hun Facebook pagina en lees dat ze een week geleden in quarantaine moesten gaan. Niemand blijft van dit onheil gespaard. Hopelijk passeerden ze alleen maar rakelings langs een besmetting.
Ik denk aan al die kranten, magazines en bestellingen die ongeopend teruggestuurd moeten worden en besef dat er achter die levenloze gevel veel werk werd verzet voor niets.
Ik denk aan iedereen die er ontgoocheld aan de deur heeft gestaan. Pas als je iets kwijt bent, besef je wat je hebt.
Maar er gloort licht in de verte: maandag zes december kunnen Chantal en Piet, als alles goed gaat, weer openen.
Het voelt nu al als een cadeau van de sint.

WELKOM IN BELGIE

Het is namiddag. Wie nu pauze heeft, zit in stilte taart te eten. Zoals gewoonlijk videobelt Aziz met zijn vrouw. Toch is alles anders nu.
Het grootste verschil met enkele weken geleden is dat zijn vrouw en kinderen zich vandaag niet enkele duizenden kilometers van hier bevinden maar op een afstand van nog geen 500 meter.
Zijn kinderen zitten niet in een hotelkamer af te wachten, maar kunnen naar school. De warme maaltijd die hij deze middag at, werd niet door hemzelf maar door zijn vrouw bereid. Hij praat met haar, kijkt liefdevol naar zijn smartphone, voelt mijn blik en knikt glimlachend naar me, waarna hij zachtjes verder praat.
Ze zijn hier, eindelijk, gearriveerd. Hij stuurde me een foto, die zaterdagmiddag, vanop de luchthaven. Een selfie met z’n gezin op de achtergrond; die opluchting in z’n gezicht! Het was spannend tot het laatste moment. De dag dat zijn familie hier voor het eerst binnenkwam: de ogen van de kinderen groot om alles te kunnen zien.
Hij stelde ons, de collega’s hier op het werk, aan zijn familieleden voor maar ze kenden onze gezichten. We hadden elkaar al meermaals gadegeslagen via dat kleine schermpje tijdens hun vlucht of toen ze in die hotelkamer logeerden in Caïro in afwachting tot ze verder mochten reizen.
Maar nu zagen we elkaar in het echt. De twee meisjes, 11 en 9, keken nu vol koortsige verwachting om zich heen. Zijn zoon, 4,5 jaar oud, hing aan vaders broek. Ik maakte snel een rekensommetje: het kind was nog geen jaar oud, de laatste keer dat hij het in zijn armen hield.
Daarachter stond hun moeder, zijn vrouw. De ogen in dat jonge gezicht verraadden dat ze uitgeput was. We moesten elkaar lezen want we spraken elkaars taal niet. Een zachte blik waarin ik naast nieuwsgierigheid ook dankbaarheid zag. De kennismaking voelde heel intens aan, na de vele maanden lang vol onoverkomelijke problemen.
De hele ploeg hier leefde met Aziz mee. Al vanaf die bloedstollende dag in het voorjaar toen zijn vrouw en kinderen onder begeleiding van zijn broer het vaderland verlieten. Vanuit het door religieuze extremisten gecontroleerd gebied in Jemen naar Egypte. In een taxi over slechte wegen, met talloze checkpoints waar gewapende mannen hun papieren met argwaan bestudeerden.
Gelukkig werkte het alibi: een operatie die enkel in het buitenland uitgevoerd kon worden, en kwamen ze na een urenlange uitputtende rit in de luchthaven aan waar ze het vliegtuig namen naar Egypte. Aziz stond rood van de opwinding en toonde me gruwelbeelden van enkele dagen daarvoor, toen er op dat vliegveld nog een aanslag was gepleegd.
Maar alles verliep voorspoedig en tenslotte kwamen ze in het hotel aan. We wisten toen nog niet dat hun verblijf daar niet enkele weken maar meer dan 7 maanden zou duren.
Na een lange lijdensweg door misverstanden en slechte communicatie met vreemdelingenzaken kwam eind augustus het bericht dat de procedure opnieuw verder kon worden gezet. Daar hadden we 5 maanden op gewacht.
Twee weken later arriveerde de uitnodiging om de dna-testen te betalen, 200 per persoon, dat was dus 1000 euro. Hij kreeg het geld bij elkaar, maakte het bedrag over en vervolgens werd zijn familie uitgenodigd om de testen te laten afnemen in het testcentrum van de Belgische ambassade in Caïro.
De eerste afspraak misten ze, hoewel ze meer dan op tijd vertrokken waren. Een taxichauffeur die dacht dat hij met toeristen te doen had, besloot voor wat extra omzet te zorgen door een grote omweg te maken waardoor ze te laat kwamen.
Mijn medewerker stond met tranen in de ogen bij me terwijl ik dankzij de speaker van zijn gsm kon horen hoe de dokter ginds tekeer ging tegen de radeloze vrouw en kinderen. Haar smeekbedes haalden niets uit, er moest een nieuwe afspraak gemaakt worden.
De zoveelste tegenslag voor het gezin maar een mailtje naar de ambassade waarin de situatie werd uitgelegd zorgde ervoor dat ze zich een week nadien opnieuw mochten aanbieden. Die ochtend nam de vrouw geen risico en vertrok om vijf uur ’s morgens met haar kinderen voor een wandeling van ruim anderhalf uur, om daarna 3 uur te wachten aan de deur van het testcentrum. Gelukkig verliep alles deze keer gesmeerd.
Twee weken later was het zijn beurt en moest Aziz naar het Erasmus ziekenhuis in Brussel om een dna-test af te leveren. Daar zei de dokter van dienst dat het normaal tussen de 2 en 4 weken duurde voor het resultaat bekend was en hij bericht zou krijgen. Maar een maand later was er nog steeds geen nieuws.
Na de euforie van de eerste weken zaten alle leden van het gezin weeral op hun tandvlees. Het had allemaal al veel te lang geduurd, de rek was eruit.
‘Altijd te laat, nooit eens te vroeg,’ zei hij terneergeslagen, ‘mijn kinderen huilen en mijn vrouw is boos op mij’. We moesten hem opnieuw moed inpraten, wijzen op waar hij ondertussen vandaan kwam, op de keren dat alles aan een zijden draadje had gehangen en de vele hindernissen die al overwonnen waren. Nog even op de tanden bijten, het einde kwam in zicht.
Nog geen uur later kreeg hij gelukkig de verlossende mail waarin stond dat zijn familie toestemming kreeg om af te reizen. Zijn gezicht klaarde helemaal op. Nu was het enkel nog een kwestie van geld voor de vliegtickets.
Dat bleek het laatste obstakel. Door de lange tijd dat hij zijn gezin op hun schuiladres had moeten onderhouden terwijl hij zelf ook ergens moest wonen en in zijn dagelijkse onkosten voorzien, had hij alle krediet bij iedereen opgebruikt.
‘Ik moet nu al meer dan 10.000 euro terug betalen aan vrienden. Niemand kan of wil me nog iets geven.’
Daarnaast was het 1 november en bij het OCMW hadden veel medewerkers geprofiteerd van de feestdag om die week wat extra vakantie op te nemen zodat mijn mailtjes onbeantwoord bleven.
Samen keken we hoeveel het zou kosten om zijn familie van Caïro naar hier te laten vliegen, de prijs schommelde per persoon rond de 350 euro en er was geen korting voor de kinderen.
Hij vertelde me over een organisatie die vluchtelingen hielp wiens familie naar hier mocht komen. Ze gaven geen geld maar zorgden voor de nodige vluchtbiljetten.
Hij had de tip van een vriend gekregen en toonde me het mailtje dat hij had gestuurd: ‘Geachte, kunt u me helpen om mijn familie naar België te laten komen?’ Het leek me een beetje naïef om daar op te hopen maar ik zweeg.
Maar de dag nadien kwam hij breed glimlachend binnen en toonde me het bericht dat hij van die organisatie ontvangen had. Daarin werd om een kopie van de paspoorten van zijn familieleden verzocht en zij zorgden voor de rest. Ik kon mijn ogen niet geloven.
Even later kwam een mailtje van zijn begeleidster bij het OCMW die op vakantie was maar haar inbox geregeld checkte. Tijdens een online overleg met enkele collega’s had ze een oplossing gevonden zodat ze hem alsnog het geld voor de reis konden voorschieten, wat ondertussen niet meer nodig was. Zo was nog maar eens bewezen: als de nood het hoogst is, is de redding nabij.
Nog zo’n allergelukkigst toeval: dat het appartement dat hij op het oog had, dat weekend vrij kwam waardoor hij kon verhuizen van de studio waar hij nu woonde naar een plek waar plaats genoeg was voor het hele gezin.
Terwijl zijn familie zich klaarmaakte om aan de lange reis naar België te beginnen, verzamelden we alle door hem gekochte en in de Kringloopwinkel opzij gezette meubelen. We laadden ze in het busje dat het OCMW geregeld had waarna ze naar zijn nieuwe woonst vertrokken om daar samen een inboedel te vormen.
Een in allerijl opgetrommeld team van vrijwilligers hielp ter plaatse met het uitladen en naar boven brengen. De rest van de dag knutselde hij kleerkasten en kinderbedden in elkaar. Af en toe stuurde hij een foto van iets dat niet klopte en dan telefoneerden we om advies te geven. Er mankeerden ook enkele stukken maar midden in de nacht liet hij weten dat het opgelost was, hij had de ontbrekende elementen teruggevonden.
Merkwaardig genoeg kun je daar niets van zien op de foto’s die hij nam toen zijn gezin arriveerde. Zijn kinderen liggen glunderend met hun mutsen en jassen aan in hun luttele uren daarvoor nog maar pas geïnstalleerde bedden. Een kleine 30 uur waren ze naar hier onderweg.
Vandaag bracht hij een taart voor ons mee. En cola voor iedereen. Zijn gezichtsuitdrukking doet nog steeds vreemd aan, zozeer waren we vervreemd van zijn glimlach. Als een uitgedoofde ster waarin nieuw leven geblazen wordt. Hij heeft dezelfde taart gekocht voor zijn familie en toont me een foto. Alleen het opschrift verschilt: ‘Welkom in België’.

NONCHALANT

Collega's vallen uit, moeten in quarantaine. Omdat hun partner de ziekte ergens opgelopen heeft. Omdat er meer dan vier positief geteste kinderen in de klas van hun kind zitten. Omdat ze om de een of andere reden zelf positief testen. De ziekte komt elke dag een heel stuk dichterbij.
Telkens je onze regeringsleiders op de radio hoort verklaren dat we het hoofd koel moeten houden, dat we de vorige maatregelen de kans moeten geven zich te bewijzen, krimp je een beetje ineen. Dat er voor januari geen corona-overleg gepland staat - dat soort arrogantie. Ze zijn ondertussen al enkele keren in die coronaval getrapt en toch laten ze zich opnieuw vangen. De scholen, gouverneurs, dokters, zorgpersoneel maar ook virologen moeten hen uiteindelijk op hun verantwoordelijkheid wijzen. Verrassend als je dan ziet hoe ze de bal naar deze laatsten terugkaatsen (cijfers zijn veel slechter dan de ergste prognoses van vorige week) om dan uiteindelijk toch blijk te geven te zullen doen wat er gedaan moet worden. Wat kunnen ze ook anders? Ze hebben geen keuze, nog steeds zijn we volledig overgeleverd aan het virus.
Nadat een medewerker besmet blijkt en uitvalt, nemen we er de vragenlijst van onze veiligheidscoördinator bij om na te gaan of er ook andere collega's dienen getest te worden. Gelukkig dragen we hier allemaal consequent een mondmasker en wijzen we elkaar erop als iemand's neus iets te bloot in beeld komt. We hebben elke dag een andere coronachef die de eetruimte en de toiletten ontsmet. We houden zoveel mogelijk afstand. Enkel in onze eetruimte mag het masker af, maar slechts als je neerzit.
Maar zat er de voorbije dagen 's middags een half uurtje iemand op minder dan anderhalve meter zonder masker naast wie nu besmet bevonden is, dan moet die zich laten testen en in quarantaine gaan tot de uitslag bekend is.
'Ik voel me al enkele dagen wat verkouden, maar sinds vanmorgen, ruik ik niets meer. Zelfs het strafste parfum van mijn partner lijkt wel pompwater!' Jeroen houdt zijn mondmasker vanmorgen op, zelfs als hij neerzit.
Na de werkbespreking kijken we samen, mits het houden van de nodige afstand, via de online tool Self Assessment Testing, of hij naar de dokter moet. De vragenlijst wijst uit dat het verliezen van je reukvermogen alarmerend is en een test noodzakelijk. Maar om aan een testcode te komen heb je ofwel een kaartlezer nodig, of moet je je geregistreerd hebben voor itsme.
Jeroen valt uit de lucht. Ik bel zijn dokter en hij heeft geluk, over een klein uurtje is er een gaatje in het drukbezette schema op het dokterskabinet en mag mijn medewerker op consultatie.
Wat nu? Opnieuw is het afwachten of er nog een collega ziek wordt. Want we dragen dan wel mondmaskers, houden afstand en ontsmetten alles maar we brengen de dagen samen door.
Acht uur per dag vormen we een hecht team en ondertussen bedienen we de vele klanten.
Het is de vierde golf en bijna iedereen is gevaccineerd. Maar dit hebben we nog niet eerder meegemaakt.
Ik herinner me hoe het overlegcomité op 17 september vol trots aankondigde dat de mondmaskers in Vlaanderen vanaf 1 oktober op de meeste plaatsen niet meer nodig waren. We voelden nattigheid maar genoten van de herwonnen vrijheid. Iedereen wist dat het te vroeg was. We zijn gewoon te nonchalant geweest.

GEACHTE KONING FILIP (2),

U moet het mij vergeven maar het doet nog altijd vreemd om u met koning aan te spreken; voor mij bent u nog steeds meer een prins en ook uw vader heeft het in mijn hoofd nooit echt tot koning gebracht. Maar dat lag aan iets anders; de dood van koning Boudewijn eind juli 1993, de met een goddelijke straling omgeven, geknotte treurwilg die u met nonkel aan mocht spreken, leidde tot een nationaal trauma en kwam zo onverwacht dat mensen van onze generatie nu nog weten waar ze waren of deden op het moment dat het nieuws hen ter ore kwam. Ook mijn ouders hadden geen andere koning gekend waardoor we vergeten waren dat zelfs een vorst kon sterven. Tienduizenden landgenoten trokken naar Brussel om uw nonkel een laatste groet te brengen en stonden in lange rijen aan te schuiven om af en toe eens flauw te vallen van de hitte. Het was zo erg dat fase 1 van het rampenplan afgekondigd werd.
Ik woonde het folkfestival in Dranouter bij en daar werd in de concerttenten gevraagd om, uit respect voor de overleden vorst, niet te applaudisseren tussen de nummers. Toen Billy Bragg aan het begin van zijn concert een oproep deed om de mars voor de republiek in te zetten, werd hij uitgejouwd, wat zeg ik: de concerttent werd bijna afgebroken! Dat had hij niet zien aankomen, hij verdween en keerde tot mijn grote spijt niet meer naar het podium terug die dag.
Uw nonkel was dan ook meer dan een koning, hij had de status van heilige verworven, hoewel hij, zo leerde ik later, nu ook weer niet echt een heilige was. Maar er gingen toen zelfs stemmen op om hem zalig te laten verklaren. Uw arme vader had de onmogelijke opdracht de vrijgekomen plaats in te nemen en hierdoor wellicht dat hij, achteraf bekeken, meer als een tussenfiguur gezien kan worden, iemand die een overgangsperiode markeerde, de overgang van goddelijkheid naar vlees en bloed.
U had dan weer de pech dat u als eeuwige prins te boek stond. Daarnaast leek u nog zo jong waardoor u tevens wat te licht uitviel. Mag ik er ook even op wijzen dat men jarenlang aan uw verstandelijke vermogens heeft getwijfeld? Zelfs uw broer leek toen nog slimmer dan u. Maar dat tij hebt u weten te keren. En ondertussen hebt u er - na een uiterst pijnlijke bevalling - een zus bijgekregen; geen nood aan verhaallijnen en intriges binnen uw familie, de scenaristen van The Crown zouden er een hele kluif aan hebben!
Hoe dan ook, als een ongelukkige prins zit u nog altijd in mijn hoofd gevangen. Ik doe nochtans mijn best om me tegen deze manier van denken te verzetten, in het volle besef dat u de laatste jaren enorme vorderingen hebt gemaakt: tegenwoordig lijkt u door een vorstelijk waas van mysterie omgeven, dit in combinatie met uw aloude melancholische zwaarmoedigheid waar nu, straf is dat, af en toe een vage, Mona Lisa glimlach doorheen schemert. Daarnaast bent u al een kleine tien jaar koning en mogen we niet in het verleden blijven hangen.
U merkt het: wat niet is kan misschien nog komen!
Toch heb ik steeds geweten dat uw droevige uitstraling niets te maken had met het feit dat u na ruim vijftig jaar op deze aardbol te hebben vertoefd nog steeds geen koning was, zoals kwade tongen destijds zo graag beweerden. Een correcte inschatting zo blijkt want nu bent u onze vorst en u kijkt nog steeds met diezelfde bedrukte, mistroostige blik die een diepte verraadt die de media niet lijken op te merken. Ik neem aan dat dit u nog meer in een staat van teneergeslagen droefenis brengt, een vicieuze cirkel dus waar ik geen uitkomst voor zie.
Ik dwaal weer af… U mag me dat niet kwalijk nemen majesteit, het is een van mijn voornaamste tekortkomingen, dat ik altijd zo uitweid, zijwegen insla zodat ik de hoofdbaan soms niet terugvind.
Ter zake nu: eerder deze week nodigde ik u uit om naar de kringloopwinkel van Avelgem te komen. Ik postte mijn schrijven op sociale media in de hoop dat de uitnodiging u op die manier ging bereiken. Maar sinds ik liet weten hoeveel een bezoek van u voor ons zou betekenen, regent het hier berichtjes van mensen die schrijven te kunnen bewerkstelligen dat u mijn verzoek daadwerkelijk in handen krijgt. Sommigen gaan nog verder waardoor het reeds gepiept lijkt, u komt naar Avelgem en daarmee uit! Soms klinkt het bijna wat verwijtend; of ik misschien niet wist dat u een man van het volk bent die voor iedereen te bereiken is. Ik wist dat inderdaad niet; ik ging ervan uit dat koningen door lijfwachten omgeven in paleizen wonen die nu eenmaal ontoegankelijk zijn voor de gewone man.
Natuurlijk dat er ook anderen zijn, die beweren dat mijn uitnodiging voor u onleesbaar is, dat ik teveel moeilijke woorden gebruik en dat er teveel zinnen zijn. Dat u niet zult kunnen volgen, dat u er sowieso geen snars van zult snappen. Hiermee zinspelen ze op uw beperkte kennis van de Nederlandse taal en een enkeling probeert hierdoor zelfs de indruk te wekken dat het met uw intelligentie helaas nog steeds niet al te best gesteld is. En dat er geen verbetering mogelijk is. Ik kan me trouwens niet van de indruk ontdoen dat deze laatsten sowieso geen al te hoge dunk hebben van het koningshuis. Erger nog, dat zij u liever kwijt dan rijk zijn. Een veelvoorkomend argument daarbij is dat u en uw familie ons land teveel kosten, een luxe geworden zijn die we ons vandaag niet langer kunnen permitteren.
Men staat er niet bij stil dat het net u bent die het land veel kosten bespaart. Stel je voor dat u de kroon over de haag zou gooien! Nu al spreekt men oorlogstaal langs alle kanten van onze verschillende taalgrenzen. Als ik de verzuurde commentaren op sociale media lees, lijkt een revolutie voor veel mensen de enige oplossing. Hun verbittering verhindert hen om met nuchtere ogen om zich heen te zien. Langzaam raken de verhalen van onze voorouders over de verschrikkingen tijdens de oorlog vergeten, hoeveel herdenkingsplechtigheden er ook georganiseerd mogen worden. Sommigen van ons gedijen nu eenmaal het beste in een klimaat van onzekerheid, speculatie, haat en afgunst; sujetten die het met de buren gehad hebben en voor wie het niet snel genoeg weer krijg kan zijn. Maar niemand van hen die zich het kostenplaatje daarvan voorstelt!
Tot slot, sire, waar ik nog aan zat te denken: is het reeds lang geleden dat u uw zolder nog eens hebt aangepakt? Of mag ik zeggen: zolders? Want u hebt natuurlijk meerdere plekken waar u werkt en/of woont; ik denk nu aan het Koninklijk Paleis in Brussel, het Kasteel te Laken of het als buitenverblijf dienende Koninklijk Kasteel van Ciergnon in de Ardennen. Voor alle zekerheid ging ik nog eens kijken op het wereldwijde web en kwam zo terecht bij uw private eigendommen: het Koninklijk Domein van Opgrimbie met Villa Fridhem in Maasmechelen, uw landgoed in Châteauneuf-Grasse in Frankrijk en uw vakantieverblijf op het Franse eiland Île d'Yeu. Plots moest ik denken aan de onvoorspelbaar hevige stormen die met de klimaatverandering gepaard gaan en eens te meer was ik blij dat ik niet in uw schoenen sta; al die torens, al die daken… Weer iets om 's nachts wakker van te liggen!
In elk geval, het zijn allemaal plekken waar u af en toe verblijft en zodoende ook eens dingen naar de zolder brengt. U weet wel, de lenteschoonmaak? Eens flink huis houden en opruimen? Ik kan me voorstellen dat het er bij u niet veel anders dan bij uw onderdanen uitziet, behalve dat het veel hoger, breder en dieper is, oftewel: meer plek om op te vullen met afgeschreven spullen. En, met alle respect, als ik uw voorgangers overloop, lijken me dat ook geen mensen die op een dag in vrijetijdskledij de trap beklommen om de zolder eens flink uit te mesten.
Dus u begrijpt waarschijnlijk mijn opwinding, toen ik me tijdens de lange rit onderweg naar het werk probeerde voor te stellen sinds wanneer er voor het eerst dingen naar al die zolders verhuisden; zou het kunnen dat er zaken van meer dan tweehonderd jaar oud onder het koninklijke stof zitten verborgen?
Ik begrijp dat ik u hiermee een beetje overval, dat dit voor u tot nu waarschijnlijk het minste van uw gedachten was en u er daarenboven geen beginnen aan ziet om daar werk van te maken, u bent nu eenmaal koning. Maar wist u dat de kringloopwinkels over teams beschikken die ter plaatse komen om te helpen opruimen? Dat zij het heft zo nodig in handen nemen? Ik wil u gerust enkele telefoonnummers doorspelen indien u daar interesse in hebt. Voel u niet verplicht en we zien wel, maar hou het misschien in gedachten voor als u naar Avelgem komt, ik kan u dan meteen ook een folder van onze VZW meegeven, mocht de organisatie die in uw woongebied actief is, de situatie daar niet in haar eentje meester kunnen.
Uw nederige dienaar,
Rino Feys