woensdag 26 januari 2022

WAARDELOOS

De drie mannen reden al voor de vierde keer vlot achterwaarts op, wat toch enige behendigheid vereiste met die trailer voor het vervoeren van paarden. Gedateerd meubilair in alle soorten en maten - zo waren hier al enkele kasten, twee tafels en 12 stoelen, een compleet tweepersoonsbed, een lederen zithoek en een salontafel beland. Nu hadden ze het ding tot de nok gevuld met kleinere spullen, zakken vol kleding en dozen met huisraad en boeken.
'Ons vader is overleden', verklaarde één van hen toen ze hier de eerste keer hadden geparkeerd en hij de laadklep neerliet. Drie broers dus. Dat hadden we zo op het eerste zicht niet kunnen raden.
'Het is het laatste voer', zei hij nu bijna verontschuldigend, tot grote opluchting van de magazijniers die hielpen bij het uitladen. Doos na doos brachten we binnen waardoor onze ordentelijke goederenreceptie langzaam veranderde in een chaotisch ogende opslagplaats. Maar het was allemaal goed gerief dat normaal gezien gemakkelijk een nieuwe thuis zou vinden.
Eén van de drie mannen, allen inmiddels van middelbare leeftijd, bladerde in een oud gedichtenbundeltje dat hij uit één van de dozen met boeken had opgevist, ik kon de titel en de auteur niet zien maar herkende de structuur van de tekstjes, toen hij plots lachte en de aandacht van de twee anderen trok.
'Luister wat hij hier in hoofdletters geschreven heeft: 'DIT BOEK IS VOLSTREKT WAARDELOOS' uitroepteken!' De twee anderen waren bij hem komen staan, keken over zijn schouders mee in het boekje en toen barsten ze alle drie tegelijk in lachen uit. Ze leken in de verste verte niet op elkaar tot je op de details ging letten, zoals die gemeenschappelijke zachtheid in hun blik en overeenkomstige trekjes rond hun mond. Er was ook iets met de houding van die schouders.
'Typisch vader', zei de grootste, robuuste en waarschijnlijk ook de oudste van het drietal. De tengerste, degene die daarnet in het boekje gebladerd had, hield het daarna onder zijn arm geklemd terwijl hij nog enkele zaken naar binnen bracht; een bijzettafeltje, een staande lamp en een krantenrek, en zwaaide ermee ten afscheid toen ze terug instapten en over het hard knarsende grind wegreden. Het hield me nog eventjes bezig; hoe vader onmogelijk kon hebben voorzien dat iets, dat naar zijn mening volstrekt waardeloos leek, precies door het destijds benoemen ervan had gezorgd dat het nu, zoveel jaren later, voor zijn zonen ineens kostbaar geworden was.

MOLLY

Er zijn foto's waarop ik in een wit jurkje gekleed ga; ik zit, mijn dikke billetjes steken als opgepompte worstjes onder de zoom van mijn kleedje uit. Daarnaast draag ik, eigenaardig genoeg, een zwarte baret die glanst als is ze van fluweel gemaakt. Mijn haar dat er onder uitsteekt, is lang en krult uitbundig. Niet vreemd dat iedereen die de foto ziet, denkt dat ik een meisje ben. Naast me zit een hond, Mickey is z'n naam.
Op een dag blijkt het dier een doorn in moeders oog, ze weet ook niet goed waarom. Misschien omdat ze in verwachting is. Ze heeft dan wel meer last van abdrupte stemmingswisselingen geeft ze later grootmoedig toe. De hond is daar het slachtoffer van; van de ene dag op de andere mag hij niet meer in huis en moet naast zijn hok aan de ketting. Het dier begrijpt niet wat er gebeurt en blijft maar janken. Op een keer ziet hij kans zich te bevrijden en loopt weg. 's Avonds na het werk gaat vader hem zoeken en brengt hem tot ons aller opluchting terug naar huis. Een andere keer brengt vader hem weg, laat de hond ergens kilometers ver achter maar dan keert Mickey op eigen houtje terug.
Het duurt tot een peuter - het dochtertje van mensen die op bezoek zijn - uitwerpselen van de hond in haar mond steekt; de maat is vol, het dier moet nu echt weg. Tenslotte vindt vader alsnog een oplossing waardoor Mickey op een boerderij terecht komt waar hij wel welkom is. Zo kan het trauma - voor de tijd die hem nog gegund is - enigszins helen.
Katten, ofschoon ook niet altijd even geliefd, zijn hier wel veilig. Minoe, Molly, Penny, Felix, Loesje, Nibbels… Soms hebben we er drie tegelijk. Dan liggen ze samen in een mand die daar veel te klein voor is. Steriliseren is dan nog geen mode waardoor ze geregeld de hele mand voor zich alleen nodig hebben met al die kittens. Vader maakt op zo'n dagen dat hij wegkomt dus moet moeder van haar hart een steen maken en gooit de nog blinde jongen een voor een te pletter tegen de muur waarachter later onze nieuwe keuken komt. Maar eerst mogen we er eentje uitkiezen dat mag blijven leven zodat de moederkat toch iets om voor te zorgen heeft. Een beetje troost. Meestal kunnen wij niet beslissen waardoor moeder de knoop uiteindelijk zelf doorhakt.
Daarna wordt de kattin en de uitverkoren kitten ergens opgesloten. Ook al steken we vingers in onze oren, de doffe doodsmakken dringen overal doorheen.
Het verloopt altijd volgens hetzelfde patroon; dagenlang wordt er gezocht, klaaglijk miauwend dolen ze rond, zijn troosteloos, kijken zowel wanhopig als verwijtend naar ons; wat heb je gedaan, geef ze terug, ze zijn nog zo klein, ze hebben hun moeder nodig.
Ze zoeken in ruimtes die ze al tien keer hebben gecontroleerd, wachten aan deuren die nooit opengaan. Aanvankelijk zijn we heel begrijpend, hebben met ze te doen. Maar na een tijdje begint het getreur ons te vervelen. Laat het toch varen! Zeur niet langer, ze zijn al in staat van ontbinding, ergens diep in de grond. Uiteindelijk berusten ze, vooral als er nog een kleintje is dat hen nodig heeft, dat met kleine piepjes te kennen geeft hoe hulpeloos het is, dat het honger heeft terwijl het beverig in de pluche mand zoekt naar warmte en moedermelk.
Soms is een drachtige poes ons te slim af; ze komt enkel nog eten en net als we denken dat het niet lang meer zal duren, verdwijnt ze helemaal. Het duurt tot we beginnen te twijfelen, tot we denken dat er haar misschien iets overkomen is, dat ze vergiftigd is of overreden. Maar plots staat ze daar opnieuw, fel vermagerd. Moeders uitbundigheid zakt weg als ze de buik opmerkt die als een lege zak bengelt bij elke stap die ze zet. Ze ziet de kat al op een dag naar huis komen met in haar spoor een reeks kittens die ondertussen te groot zijn om nog zonder gewetensproblemen af te maken.
Dus krijg ik de opdracht het dier te schaduwen wanneer ze, na het eten, opnieuw vertrekt. Geduldig zijn, niet te dicht komen is de boodschap. Soms word ik toch opgemerkt maar geloven ze niet dat ik ze zal verraden en kan ik gewoon meelopen tot aan hun nest.
Maar Loesje is slimmer, ze heeft al snel door dat er iets in haar spoor hangt en ze verdwijnt tussen de aardappelplanten. Haar argwaan, haar gerechtvaardigde wantrouwen dwingt respect bij me af. Maar ik blijf haar volgen en word er steeds beter in. Op een dag heeft ze het niet door en begaat de fout om door de poort van een stal van de verlaten boerderij, iets verderop, te glippen. Ik loop haar achterna, ga de trap op naar de delft vanwaar ik het gepiep van de kleintjes hoor. Het is met een mengeling van trots en angst dat ze me haar kroost toont. Maar ik ben vastbesloten om haar vertrouwen niet te beschamen, geen bloed meer aan mijn handen, en later, als ik terug thuis ben, doe ik alsof ik de kat opnieuw vruchteloos gevolgd ben.
Enkele weken later, het is midden in de grote vakantie, keert Loesje definitief terug naar huis met in haar kielzog het nest kittens. De jongen zijn dan een stuk groter maar ook wilder, je kunt ze niet meer benaderen. Ze hangen eerst nog een tijdlang rond het huis maar verdwijnen dan één voor één, zwermen uit. We krijgen er eentje te pakken, het is een wild dier dat blaast en om zich heen klauwt. We noemen haar Kitty, binden een touw om haar nek en slepen haar overal met ons mee. 's Nachts sluiten we haar op in een hok.
Na een dag of drie gebeurt er plotseling iets vreemds, het lijkt alsof haar wil breekt: van het ene moment op het andere kunnen we haar niet meer van ons af slaan, ze volgt ons overal, tot vervelens toe. Ze wil zelfs mee naar boven als we gaan slapen, maar dat is voor moeder een stap te ver. Door de openstaande ramen horen we haar 's nachts klaaglijk miauwen als ze rond het huis doolt en trekken de dekens over onze hoofden. 's Morgens is ze dolgelukkig als ze ons terug ziet, ze snort aan één stuk door wat er ook gebeurt, het lijkt net een lappenpop, je kunt er alles mee doen.
Het katje blijft maar rond onze voeten draaien, is volledig afhankelijk van ons geworden.
Op een zwoele zomeravond staan we op de oprit, mijn zus en ik, als Kitty naast ons de straat oploopt. We zijn met iets bezig en dan merk ik plots hoe een wagen aan hoge snelheid op ons afkomt, ik kijk waar het katje zit, ze kuiert niets vermoedend langs de berm. Mijn zus wordt de snelheidsduivel nu ook gewarig, zoekt Kitty en maakt aanstalten om naar de poes te lopen maar de auto is naar mijn mening te dichtbij gekomen, ik houd haar uit alle macht vast. Ze briest en brult terwijl het voertuig voorbij vliegt, er klinkt een doffe klap en daar ligt Kitty, nog naschokkend op straat. Het stof gaat opnieuw liggen. Terwijl de wagen in de verte verdwijnt, holt mijn zus jammerend naar het katje. Er sijpelt er een straaltje bloed uit een van de oortjes. Ze sterft in haar armen.
Onze laatste twee poezen daar in het dorpje heten Minoe en Molly, twee zussen maar ze lijken niet echt op elkaar; Minoe is grijs gestreept, Molly zwart wit geschakeerd, allebei kattinnen. Zachte karakters, brave dieren, kampioenen in spinnen en slapen. Minoe heeft vaak last van verkoudheden, ze draait zich dan in haar mand, naar de nog niet zo heel lang bepleisterde muur die we echter nooit zullen behangen en niest, het gele snot kleeft aan de witte kalk en vormt op den duur een ruwe laag die moeder dan vol afschuw met een steekmes verwijdert. Molly heeft een mooie glanzende vacht, ze is een plezier om naar te kijken. Als m'n ouders scheiden en wij samen met moeder het huis verlaten om in de stad te gaan wonen, blijven de dieren bij vader achter. ze zijn dan al een jaar of vijf, zes. We gaan er gemakkelijkheidshalve van uit dat vader voor ze zal zorgen. Daarbij, je hoeft je om een kat geen zorgen te maken, zegt meme. Katten trekken hun plan, komen altijd op hun pootjes terecht. Maar tijd om er lang bij stil te staan is er niet, want we komen in een ander huis terecht, met andere gewoontes, in een omgeving die vreemd voor ons is, we zijn plots inwijkelingen. Alles is weg, alles wat vertrouwd is, ook onze vrienden. Ons leven tot gisteren is plots een herinnering geworden. We moeten helemaal opnieuw beginnen.
Enkele jaren later, als ik mijn eerste auto heb, rijd ik op een dag naar het huis van mijn beste vriend in het dorpje van mijn jeugd. Het is de boerenzoon waar ik zo vaak om verse melk ben langsgegaan. Uren heb ik hier doorgebracht, in de woonkamer of in een achterkamertje, terwijl we luisterden naar muziek. Hier heb ik als veertienjarige Neil Young en Van Morrison leren kennen.
Hij is thuis en lacht enthousiast als hij me ziet. Alles is hier nog precies hetzelfde. Hij is vrolijk en nodigt me uit om binnen te komen. Ik zeg gedag tegen zijn vader, een man die, ofschoon nog maar halverwege de vijftig, helemaal krom loopt van het vele voorovergebogen staan op het land.
Als ik een groot uur later weer vertrek, spreken we af dat we elkaar nu vaker zullen opzoeken wat er nooit van zal komen.
Net als ik wil instappen, zie ik een graatmagere, compleet versnuisterde kat, ik herken haar aan de tekening op haar armzalige vacht en het voelt alsof iemand me een stomp in de maag geeft, 'Molly', zeg ik, 'Molly!' Maar de kat negeert me en loopt klaaglijk miauwend rond de voeten van de moeder van mijn vriend die net van bij de koeien komt, een grote magere vrouw met een schelle stem. Ze herkent me nu ook, ziet mijn verbazing en kan haar afkeer niet verbergen.
'Ja,' zegt ze, 'ze zijn hier gearriveerd hé, die twee. Maar hun luxeleventje was snel voorbij! Een beetje melk kunnen ze krijgen, voor de rest moeten ze zelf zorgen. Die andere kon het niet aan, is een hele tijd ziek geweest, hoesten dat die kat deed… En op een dag lag ze dood. Maar deze loopt hier nog steeds rond. Eten krijgt ze nochtans niet, ze moet maar muizen vangen. Hop, van voor m'n voeten', snauwt ze en maakt aanstalten om de kat een schop te geven, een taal die het dier heeft leren kennen - na een paar sprongen zit ze enkele meters verder waar ze zich naarstig begint te wassen - het is vergeefse moeite.
De boerin ziet mijn ontzetting en proest het uit, een schrille lach die lang blijft nagalmen.

HOE GAAT HET NOG MET ARNO?

'Hoe gaat het nog met Arno?'
Het is een vraag die me, sinds ik mijn brief aan hem voorlas in Iedereen Beroemd, wel vaker wordt gesteld. In het warenhuis, in de krantenwinkel, bij de visboer. En in de kringloopwinkel, natuurlijk.
'Hoe gaat het nog met Arno?'
Ik had zo mijn vermoedens maar aangezien ik Arno niet persoonlijk ken, moest ik het antwoord schuldig blijven.
Maar sedert woensdag weet ik, weet iedereen hoe het met Arno is gesteld.
Eerst wou ik niet kijken. Tot ik in het korte interview dat hij in de namiddag bij aankomst in de studio gaf, hoorde dat deze Radio 1 sessie er op zijn verzoek kwam. Dat veranderde de situatie.
Om acht uur stipt zat ik dus klaar en probeerde toegang tot de uitzending te krijgen via de vernieuwde app die ik op mijn telefoon geïnstalleerd had en waar Radio 1 reeds dagenlang mee uitpakte. Maar het wilde niet lukken en toen besloot ik gewoon te luisteren via de website op mijn laptop waarna bleek dat er daar ook een mogelijkheid was om te kijken.
Mijn vreugde was echter snel voorbij. Wat deed het pijn hem zo te zien…
Arno windt er dan ook geen doekjes rond. Al sinds dat gesprekje in de namiddag liet hij verstaan dat er hem niet veel tijd meer rest. Ook tijdens de sessie maakte hij tussen de typische mopjes door geregeld toespelingen over het nakende einde. Dat dit misschien zijn laatste concert was en dat hij zijn moeder zal bezoeken hierboven. Met je ene been in het graf staan, grollen en zeveren en tussenin zeggen waar het op staat, het schijnt in onze volksaard te zitten.
Maar hij had waarschijnlijk niet verwacht dat het sombere toekomstbeeld dat hij voor zichzelf schetste, de volgende dagen de titels van stukjes in kranten en websites zouden worden. Want sindsdien kun je overal horen of lezen hoe Arno die avond zijn zwanenzang zong. Of hoe iemand zijn eigen in memoriam bij leven reeds te lezen krijgt.
Zo vreselijk om een van de iconen uit je jeugd, een van je all time favoriete helden te zien aftakelen in de wetenschap dat de grote verdwijntruc spoedig volgt. De uitgemergelde man op die stoel bleek nog slechts een schim van die 'Chippendale', zoals hij schertsend zei toen hij naar een oude foto van zichzelf wees terwijl hij door een gang van de Radio 1 studio liep. Wat restte was een broze verschijning wiens timbre ineens een stuk lichter en hoger klonk en het donkere, rokerige miste dat zich de laatste jaren zo nadrukkelijk in zijn stem genesteld had.
Eerlijk? Zo wilde ik me mijn held niet herinneren.
Het leuke aan verrassingen is dat ze zo onverwacht komen. Want na een half uur aan hartverscheurende pianoversies van klassiekers zoals 'Je Veux Vivre', 'Lonesome Zorro' en 'Les Yeux De Ma Mère' waar je met de krop in de keel naar zat te kijken, greep hij plots naar speelser, funkier werk.
Drummer Sam Gysel kwam erbij, Bruno Fevery wisselde de toetsen in voor een vinnige gitaar en met bassist Mirko Banovic bracht Arno zomaar, vanuit het niets, 'het surrealistische, echt Belgische', zoals hij de song zelf omschreef, 'Do The Kangaroo': een herwerkte versie van het gelijknamige nummer uit 1981 dat hij samen met Jean-Marie Aerts onder de naam La La uitbracht en dat op YouTube terug te vinden is - ik heb het opgezocht want ik had er ook nog nooit van gehoord. Surrealistisch, dat is misschien wel het sleutelwoord voor wat volgde.
De ernstige ondertoon was ineens verdwenen, het bleek tijd voor een vrolijker noot en onze chanteur de charme kikkerde zienderogen op, zijn stem sterkte hoorbaar aan en hij zat op die stoel met de benen wijd, de rug lichtjes gebogen, herinnerend aan hoe hij vroeger als jonge adonis op het podium stond; de ogen dicht, de ontblote tanden op elkaar en zijn prachtige kin maakte ineens opnieuw die legendarische bewegingen naar voren waardoor duidelijk werd dat er onder dat dunne laagje beschaving een woest wild dier stak - meer was er destijds niet nodig om zowel de mannelijke als vrouwelijke helft van het publiek in vervoering te brengen. Om hetzelfde effect te bekomen moest de jonge Elvis een nummer lang met de heupen wiegen, ik wil maar zeggen.
Hierna werden we enkel nog op pittige, als dafalgans bruisende versies uit zijn rijk gevulde songboek getrakteerd. Zoals 'Ratata', het titelnummer uit zijn derde soloalbum; je zag hoe hij er gaandeweg steeds meer plezier in begon te scheppen, getuige ook de ronduit sublieme, withete versie van 'The Parrot Brigade' - ik overdrijf zelfs geen klein beetje - een TC Matic song van het eerste uur waarbij z'n iets scherper geworden stemgeluid deed denken aan die goeie ouwe tijd.
Er volgde nog een scheurende, bluesy versie van 'Meet The Freaks', het broeierige 'Funky Your Not' en langzaamaan verdween de zieke man en zag je, mits je je ogen lichtjes dichtkneep, enkel nog die vertrouwde ouwe Arno, wat ook - het moet gezegd - deels te danken was aan die eeuwige en misschien wel net daardoor geruststellende, lichtjes aangebrande grappen tussen de nummers. 'Oh La La La', zat strak in het pak, klonk na al die jaren nog steeds fris van de alcoholvrije lever en 'Putain Putain', opgedragen aan Mister Brexit, voerde me terug naar mijn zolderkamertje waar ik TC Matic's laatste album, 'Choco', als snotneus heb kapot gedraaid.
De set werd afgesloten met een heerlijke versie van 'Ha Ha', als een opgestoken middenvinger in de richting van de nietsontziende humorloze met de zeis. Er volgde nog een bonus in de vorm van 'Whoop That Thing' waarmee hij de rotziekte nog een laatste keer leek te willen bezweren en toen tjaffelde hij moe maar voldaan het podium af.
Kortom, meer dan blij dat ik toch gekeken heb. En ondertussen al enkele keren opnieuw beluisterd:

LOUISA

De eerste keer dat ik haar zag was ik bezig met het maken van de etalages in de boekenafdeling. Ze beende gehaast op me af, 'werk jij hier?'. Ik knikte. Haar mondmasker zat ruim onder haar neus en ze keek eens schichtig in het rond terwijl ze fluisterde: ‘Ik zoek een bijbel. Maar niet de gewone, het moet die zwarte zijn, weet je welk boek ik bedoel?’ Ik schudde het hoofd. Ze wierp opnieuw een snelle blik om zich heen, kwam nog iets dichter en ging met opengesperde ogen verder: ‘De verboden bijbel, die met het echte verhaal. Ik zoek er al lang naar. Mijn oom vertelde er vaak over, hijzelf heeft het boek nog in het echt gezien. Naar het schijnt kun je het herkennen aan de zwarte kaft maar er staat niets op, niet eens een kruis! Je moet nu niet meteen gaan zoeken want ik heb niet veel tijd maar moest je zo'n bijbel tegenkomen, hou hem alsjeblieft opzij voor me, de prijs speelt geen rol… Je zou me heel gelukkig maken!’ Ze keek zo vastberaden en hoopvol naar me op dat het grappig en droevig tegelijk was.
Toen ik haar naam vroeg, zei ze: ‘Louisa! Eigenlijk heet ik Louise maar dat heb ik laten veranderen. Louise, dat klinkt zo banaal!’
Ze was amper een anderhalve meter hoog maar dat kwam omdat ze de laatste jaren zo gekrompen was en kromliep van de osteoporose: ‘Vroeger was ik lang en knap, maar nu ben ik klein en lelijk! Maar ik ga eens foto’s meebrengen, je gaat nogal opkijken als je merkt wat voor een verschijning ik was!’.
De volgende keer dat ze binnenkwam, knipoogde ze samenzweerderig en zei: 'En? Nog niets tegen gekomen?' Ik moest eventjes nadenken, 'de zwarte bijbel', fluisterde ze, terwijl haar ogen de omgeving afspeurden. 'Je bent het toch nog niet vergeten hé!'
'Nee nee,' zei ik, 'maar ik heb nog niets zien langskomen. Ik let nochtans goed op.' Ze zuchtte.
'Ik weet het, ik weet het, ze zijn bijna niet te vinden. Je moet veel geduld hebben. Ik zoek er al mijn hele leven naar.'
Daarna vroeg ze, alsof het om een fait divers ging, om een nieuwe gsm. Want ze hadden haar oude gestolen.
‘Hoezo, ze hebben je oude gsm gestolen? Wie is dat, ‘ze’?’
‘Als ik dat wist’, mopperde ze, ‘dan zou ik hier niet staan maar zat ik bij de politie!’
Kortom, terwijl ze sliep waren ze haar huis binnengedrongen en er vandoor gegaan met haar oude Nokia. ‘Heb je dat nu nog geweten?’, zei ze. ‘Een oude, versleten gsm. Dat bewijst nog maar eens in wat voor een slechte tijden we leven.’
Ze had dus een nieuw toestel nodig, liefst een met grote toetsen. En als het even kon, opnieuw een Nokia. Toen we dat hier niet bleken te verkopen vroeg ze of ik er eentje kon bestellen. En toen zelfs dat niet mogelijk bleek, of ik wou meegaan naar een winkel waar ze er wel hadden…
'Ik kan hier niet zomaar weg', zei ik. 'Is er dan niemand om eens met je mee te gaan?'
'Mijn zoon woont in Duitsland', zei ze zachtjes. 'Door corona is hij al twee jaar niet meer op bezoek geweest.' Maar daarna herpakte ze zich en ging verder met het kwieke stemgeluid dat ik ondertussen al van haar gewend was. 'En ik vertrouw geen andere mensen! Uiteindelijk wil iedereen alleen maar van je profiteren.'
Ten einde raad zocht ik het op en vond een telefoonwinkel in de streek die dergelijke telefoons verkocht, gaf haar het adres en zei dat ze daar terecht kon voor zo'n toestel. Toen ze naar me opkeek, werd ik overdonderd door de dankbaarheid in haar ogen. Werkelijk onbeschrijflijk hoe die straalden! En ik wist dat het waar was, ze moest die foto’s zelfs niet meebrengen, het was zo ook al duidelijk dat ze ooit, lang, lang geleden, een echte diva was geweest.
Sedertdien braken ze geregeld bij haar in. Telkens namen ze iets mee, een kleinigheid, iets van niets. Dat is tenminste wat ze zei. Het leek me echter weinig waarschijnlijk dat dieven het werkelijk op haar gemunt hadden en ik probeerde haar gerust te stellen: 'Waarom zouden ze bij jou komen stelen? Zou het niet kunnen dat je die spullen gewoon ergens verkeerd hebt neergelegd?' Ze snoof verontwaardigd en deinsde achteruit. 'Denk je soms dat ik seniel ben? Je mag veel van me zeggen maar niet dat ik ze niet meer op een rijtje heb!' Ze draaide zich om en liep nukkig de winkel in.
Een andere keer, toen ze op een nacht haar leesbril hadden meegenomen, leek het alsof ze over mijn woorden had nagedacht.
‘Voor mensen die niets hebben is iets soms al heel veel’, orakelde ze plechtig terwijl ze allerlei brillen paste.
Vandaag gaf ze me een metalen stukje waarvan ik in de verste verte niet kon bedenken wat het voorstelde. Het bleek een voetje te zijn van een oude Singer naaimachine. 'Wil je eens kijken of je dat hier liggen hebt? Maar ik heb niet veel tijd.'
Ik moest niet kijken, ik wist het zo ook wel. 'Nog nooit gezien', zei ik en nam er een foto van met Google Lens. Ik werd doorverwezen naar verschillende pagina’s waar ze dergelijke onderdelen verkochten, maar het waren allemaal modernere modellen, een tikkeltje gesofisticeerder - hoewel het niet helemaal duidelijk was of ze ze hadden aangepast aan de noden van de machines van vandaag of aan de ogen van de klant. Ik liet haar zien dat ik Singer voetjes gevonden had maar dat het model dat ze me voorschotelde er niet tussen stak.
‘Dat verklaart waarom ze zoveel moeite doen om eraan te komen,' mompelde ze in gedachten verzonken, 'want ze zijn bijna niet meer te verkrijgen. Het is me alleen een raadsel hoe ze in godsnaam te weten zijn gekomen dat ik zo’n machine bezit’. Ik gaf haar de tip om eens te informeren bij Singer zelf.
‘Dus je denkt echt dat zoiets hier nooit kan binnenkomen?’
‘Alles komt hier op een bepaald moment terecht’, zei ik.
Ik herinnerde me die hoogbejaarde man die me vroeg om een filmlasser, een apparaatje om 8 mm film mee aan elkaar te lassen. Ik werkte hier al enkele jaren en had nog nooit van zo’n ding gehoord, laat staan gezien. Inwendig verbaasde ik me er ook een beetje over dat iemand dacht dat hij hier zoiets specifieks zou kunnen vinden. De volgende dag kwam er eentje binnen van het merk Bilora, bouwjaar 1977, zo goed als nieuw en in de oorspronkelijke verpakking. Ik kon mezelf wel tegen het hoofd slaan dat ik de man niet om zijn telefoonnummer had gevraagd.
‘Dat kan morgen maar ook volgend jaar zijn. Of binnen tien jaar.’
‘Oeioeioei,’ zei ze, ‘tegen dan ben ik al achtennegentig!' Ze keek bezorgd. 'Nu, ik kan voorlopig mijn plan wel trekken, zoveel naai ik tegenwoordig toch niet meer. En toen, alsof ze zich plots iets herinnerde, fluisterend: 'En denk je nog eens aan mijn bijbel?’ Ze glimlachte schalks en knipoogde, het was me een raadsel waarom. Misschien vanwege de geheime afspraak die we hadden of bij het vooruitzicht dat het boek hier zomaar, ineens kon binnenkomen en dan voor haar aan de kant zou worden gelegd. Maar ze wachtte mijn antwoord niet af, stak bij wijze van afscheid een half hand op en schommelde toen haastig naar de uitgang.

POSITIEF

Amir is de knuffels aan het prijzen en zich nog niet bewust van wat er op hem afkomt.
‘Je huisdokter heeft net opgebeld. Je hebt een corona test laten doen?’
‘Ja, ik heb veel last van rugpijn en gisteravond na het werk naar dokter geweest. Maar toen moest ik test laten doen, ik weet niet waarom. Want ik ben niet ziek.’
‘Jij bent nooit ziek Amir. Maar de dokter zegt dat je al de hele week pijnstillers neemt omdat je pijn in je hoofd hebt. En dat je klaagde dat je ook keelpijn had. Daarom heeft hij de test gedaan. Jammer genoeg is je test positief. Je moet ogenblikkelijk stoppen met werken, naar huis gaan en in quarantaine blijven, voor minstens tien dagen.’
‘Maar waarom? Ik ben niet ziek!’ Verontwaardigd staart hij me aan.
Amir heeft veel last van zijn rug. Onlangs zei hij, terwijl hij over zijn bril keek: ‘Maar pas als ik niet meer uit mijn bed kan, zal ik thuisblijven. Thuis is niet goed Rino. De hele tijd denken. Hoofd wordt gek!’ Ik heb met hem te doen. Hij is hier alleen, wachtend op nieuws van vreemdelingenzaken.
Enkele weken geleden zei hij een keer: ‘Ik verwacht elke dag goed nieuws.’ Ik had hem nog niet eerder zien glimlachen.
Want het zou zomaar kunnen dat hij plots het bericht krijgt dat de aanvraag goedgekeurd is en zijn vrouw en kinderen zich bij hem mogen voegen. Maar elke keer dat ik hem daarna vroeg of hij al nieuws gekregen had, schudde hij enkel met z’n hoofd.
Nu moet hij tien dagen in quarantaine. In die tien dagen is er de jaarwisseling en gaan we van oud naar nieuw.
‘Heb je een boek om te lezen?’
‘Nee.’
‘Heb je een tv?’
‘Nee, maar ik heb laptop. Maar ik kan niet kijken. Ik kan niet lezen. Ik kan niet stilzitten. Mijn hoofd Rino, mijn hoofd! Ik moet werken, anders word ik gek!’
‘Luister Amir, misschien voel je je niet ziek. Maar je bent drager van het virus en kunt anderen besmetten.’ Hij haalt de schouders op, de moedeloosheid staat op zijn gezicht te lezen.
‘Oké,’ zegt hij, ‘niet voor mij, maar voor andere mensen ga ik naar huis.’
‘Hier, mijn telefoonnummer,’ zeg ik, ‘voor als je met iemand wil praten.’
'Dank je Rino. Maar ik ga niet bellen.' Daarna legt hij z'n hand op z'n hart en zegt, net voor hij zich omdraait en wegloopt:
'En gelukkig nieuwjaar voor jou en je familie.'