woensdag 26 januari 2022

MOLLY

Er zijn foto's waarop ik in een wit jurkje gekleed ga; ik zit, mijn dikke billetjes steken als opgepompte worstjes onder de zoom van mijn kleedje uit. Daarnaast draag ik, eigenaardig genoeg, een zwarte baret die glanst als is ze van fluweel gemaakt. Mijn haar dat er onder uitsteekt, is lang en krult uitbundig. Niet vreemd dat iedereen die de foto ziet, denkt dat ik een meisje ben. Naast me zit een hond, Mickey is z'n naam.
Op een dag blijkt het dier een doorn in moeders oog, ze weet ook niet goed waarom. Misschien omdat ze in verwachting is. Ze heeft dan wel meer last van abdrupte stemmingswisselingen geeft ze later grootmoedig toe. De hond is daar het slachtoffer van; van de ene dag op de andere mag hij niet meer in huis en moet naast zijn hok aan de ketting. Het dier begrijpt niet wat er gebeurt en blijft maar janken. Op een keer ziet hij kans zich te bevrijden en loopt weg. 's Avonds na het werk gaat vader hem zoeken en brengt hem tot ons aller opluchting terug naar huis. Een andere keer brengt vader hem weg, laat de hond ergens kilometers ver achter maar dan keert Mickey op eigen houtje terug.
Het duurt tot een peuter - het dochtertje van mensen die op bezoek zijn - uitwerpselen van de hond in haar mond steekt; de maat is vol, het dier moet nu echt weg. Tenslotte vindt vader alsnog een oplossing waardoor Mickey op een boerderij terecht komt waar hij wel welkom is. Zo kan het trauma - voor de tijd die hem nog gegund is - enigszins helen.
Katten, ofschoon ook niet altijd even geliefd, zijn hier wel veilig. Minoe, Molly, Penny, Felix, Loesje, Nibbels… Soms hebben we er drie tegelijk. Dan liggen ze samen in een mand die daar veel te klein voor is. Steriliseren is dan nog geen mode waardoor ze geregeld de hele mand voor zich alleen nodig hebben met al die kittens. Vader maakt op zo'n dagen dat hij wegkomt dus moet moeder van haar hart een steen maken en gooit de nog blinde jongen een voor een te pletter tegen de muur waarachter later onze nieuwe keuken komt. Maar eerst mogen we er eentje uitkiezen dat mag blijven leven zodat de moederkat toch iets om voor te zorgen heeft. Een beetje troost. Meestal kunnen wij niet beslissen waardoor moeder de knoop uiteindelijk zelf doorhakt.
Daarna wordt de kattin en de uitverkoren kitten ergens opgesloten. Ook al steken we vingers in onze oren, de doffe doodsmakken dringen overal doorheen.
Het verloopt altijd volgens hetzelfde patroon; dagenlang wordt er gezocht, klaaglijk miauwend dolen ze rond, zijn troosteloos, kijken zowel wanhopig als verwijtend naar ons; wat heb je gedaan, geef ze terug, ze zijn nog zo klein, ze hebben hun moeder nodig.
Ze zoeken in ruimtes die ze al tien keer hebben gecontroleerd, wachten aan deuren die nooit opengaan. Aanvankelijk zijn we heel begrijpend, hebben met ze te doen. Maar na een tijdje begint het getreur ons te vervelen. Laat het toch varen! Zeur niet langer, ze zijn al in staat van ontbinding, ergens diep in de grond. Uiteindelijk berusten ze, vooral als er nog een kleintje is dat hen nodig heeft, dat met kleine piepjes te kennen geeft hoe hulpeloos het is, dat het honger heeft terwijl het beverig in de pluche mand zoekt naar warmte en moedermelk.
Soms is een drachtige poes ons te slim af; ze komt enkel nog eten en net als we denken dat het niet lang meer zal duren, verdwijnt ze helemaal. Het duurt tot we beginnen te twijfelen, tot we denken dat er haar misschien iets overkomen is, dat ze vergiftigd is of overreden. Maar plots staat ze daar opnieuw, fel vermagerd. Moeders uitbundigheid zakt weg als ze de buik opmerkt die als een lege zak bengelt bij elke stap die ze zet. Ze ziet de kat al op een dag naar huis komen met in haar spoor een reeks kittens die ondertussen te groot zijn om nog zonder gewetensproblemen af te maken.
Dus krijg ik de opdracht het dier te schaduwen wanneer ze, na het eten, opnieuw vertrekt. Geduldig zijn, niet te dicht komen is de boodschap. Soms word ik toch opgemerkt maar geloven ze niet dat ik ze zal verraden en kan ik gewoon meelopen tot aan hun nest.
Maar Loesje is slimmer, ze heeft al snel door dat er iets in haar spoor hangt en ze verdwijnt tussen de aardappelplanten. Haar argwaan, haar gerechtvaardigde wantrouwen dwingt respect bij me af. Maar ik blijf haar volgen en word er steeds beter in. Op een dag heeft ze het niet door en begaat de fout om door de poort van een stal van de verlaten boerderij, iets verderop, te glippen. Ik loop haar achterna, ga de trap op naar de delft vanwaar ik het gepiep van de kleintjes hoor. Het is met een mengeling van trots en angst dat ze me haar kroost toont. Maar ik ben vastbesloten om haar vertrouwen niet te beschamen, geen bloed meer aan mijn handen, en later, als ik terug thuis ben, doe ik alsof ik de kat opnieuw vruchteloos gevolgd ben.
Enkele weken later, het is midden in de grote vakantie, keert Loesje definitief terug naar huis met in haar kielzog het nest kittens. De jongen zijn dan een stuk groter maar ook wilder, je kunt ze niet meer benaderen. Ze hangen eerst nog een tijdlang rond het huis maar verdwijnen dan één voor één, zwermen uit. We krijgen er eentje te pakken, het is een wild dier dat blaast en om zich heen klauwt. We noemen haar Kitty, binden een touw om haar nek en slepen haar overal met ons mee. 's Nachts sluiten we haar op in een hok.
Na een dag of drie gebeurt er plotseling iets vreemds, het lijkt alsof haar wil breekt: van het ene moment op het andere kunnen we haar niet meer van ons af slaan, ze volgt ons overal, tot vervelens toe. Ze wil zelfs mee naar boven als we gaan slapen, maar dat is voor moeder een stap te ver. Door de openstaande ramen horen we haar 's nachts klaaglijk miauwen als ze rond het huis doolt en trekken de dekens over onze hoofden. 's Morgens is ze dolgelukkig als ze ons terug ziet, ze snort aan één stuk door wat er ook gebeurt, het lijkt net een lappenpop, je kunt er alles mee doen.
Het katje blijft maar rond onze voeten draaien, is volledig afhankelijk van ons geworden.
Op een zwoele zomeravond staan we op de oprit, mijn zus en ik, als Kitty naast ons de straat oploopt. We zijn met iets bezig en dan merk ik plots hoe een wagen aan hoge snelheid op ons afkomt, ik kijk waar het katje zit, ze kuiert niets vermoedend langs de berm. Mijn zus wordt de snelheidsduivel nu ook gewarig, zoekt Kitty en maakt aanstalten om naar de poes te lopen maar de auto is naar mijn mening te dichtbij gekomen, ik houd haar uit alle macht vast. Ze briest en brult terwijl het voertuig voorbij vliegt, er klinkt een doffe klap en daar ligt Kitty, nog naschokkend op straat. Het stof gaat opnieuw liggen. Terwijl de wagen in de verte verdwijnt, holt mijn zus jammerend naar het katje. Er sijpelt er een straaltje bloed uit een van de oortjes. Ze sterft in haar armen.
Onze laatste twee poezen daar in het dorpje heten Minoe en Molly, twee zussen maar ze lijken niet echt op elkaar; Minoe is grijs gestreept, Molly zwart wit geschakeerd, allebei kattinnen. Zachte karakters, brave dieren, kampioenen in spinnen en slapen. Minoe heeft vaak last van verkoudheden, ze draait zich dan in haar mand, naar de nog niet zo heel lang bepleisterde muur die we echter nooit zullen behangen en niest, het gele snot kleeft aan de witte kalk en vormt op den duur een ruwe laag die moeder dan vol afschuw met een steekmes verwijdert. Molly heeft een mooie glanzende vacht, ze is een plezier om naar te kijken. Als m'n ouders scheiden en wij samen met moeder het huis verlaten om in de stad te gaan wonen, blijven de dieren bij vader achter. ze zijn dan al een jaar of vijf, zes. We gaan er gemakkelijkheidshalve van uit dat vader voor ze zal zorgen. Daarbij, je hoeft je om een kat geen zorgen te maken, zegt meme. Katten trekken hun plan, komen altijd op hun pootjes terecht. Maar tijd om er lang bij stil te staan is er niet, want we komen in een ander huis terecht, met andere gewoontes, in een omgeving die vreemd voor ons is, we zijn plots inwijkelingen. Alles is weg, alles wat vertrouwd is, ook onze vrienden. Ons leven tot gisteren is plots een herinnering geworden. We moeten helemaal opnieuw beginnen.
Enkele jaren later, als ik mijn eerste auto heb, rijd ik op een dag naar het huis van mijn beste vriend in het dorpje van mijn jeugd. Het is de boerenzoon waar ik zo vaak om verse melk ben langsgegaan. Uren heb ik hier doorgebracht, in de woonkamer of in een achterkamertje, terwijl we luisterden naar muziek. Hier heb ik als veertienjarige Neil Young en Van Morrison leren kennen.
Hij is thuis en lacht enthousiast als hij me ziet. Alles is hier nog precies hetzelfde. Hij is vrolijk en nodigt me uit om binnen te komen. Ik zeg gedag tegen zijn vader, een man die, ofschoon nog maar halverwege de vijftig, helemaal krom loopt van het vele voorovergebogen staan op het land.
Als ik een groot uur later weer vertrek, spreken we af dat we elkaar nu vaker zullen opzoeken wat er nooit van zal komen.
Net als ik wil instappen, zie ik een graatmagere, compleet versnuisterde kat, ik herken haar aan de tekening op haar armzalige vacht en het voelt alsof iemand me een stomp in de maag geeft, 'Molly', zeg ik, 'Molly!' Maar de kat negeert me en loopt klaaglijk miauwend rond de voeten van de moeder van mijn vriend die net van bij de koeien komt, een grote magere vrouw met een schelle stem. Ze herkent me nu ook, ziet mijn verbazing en kan haar afkeer niet verbergen.
'Ja,' zegt ze, 'ze zijn hier gearriveerd hé, die twee. Maar hun luxeleventje was snel voorbij! Een beetje melk kunnen ze krijgen, voor de rest moeten ze zelf zorgen. Die andere kon het niet aan, is een hele tijd ziek geweest, hoesten dat die kat deed… En op een dag lag ze dood. Maar deze loopt hier nog steeds rond. Eten krijgt ze nochtans niet, ze moet maar muizen vangen. Hop, van voor m'n voeten', snauwt ze en maakt aanstalten om de kat een schop te geven, een taal die het dier heeft leren kennen - na een paar sprongen zit ze enkele meters verder waar ze zich naarstig begint te wassen - het is vergeefse moeite.
De boerin ziet mijn ontzetting en proest het uit, een schrille lach die lang blijft nagalmen.

Geen opmerkingen: