woensdag 26 januari 2022

LOUISA

De eerste keer dat ik haar zag was ik bezig met het maken van de etalages in de boekenafdeling. Ze beende gehaast op me af, 'werk jij hier?'. Ik knikte. Haar mondmasker zat ruim onder haar neus en ze keek eens schichtig in het rond terwijl ze fluisterde: ‘Ik zoek een bijbel. Maar niet de gewone, het moet die zwarte zijn, weet je welk boek ik bedoel?’ Ik schudde het hoofd. Ze wierp opnieuw een snelle blik om zich heen, kwam nog iets dichter en ging met opengesperde ogen verder: ‘De verboden bijbel, die met het echte verhaal. Ik zoek er al lang naar. Mijn oom vertelde er vaak over, hijzelf heeft het boek nog in het echt gezien. Naar het schijnt kun je het herkennen aan de zwarte kaft maar er staat niets op, niet eens een kruis! Je moet nu niet meteen gaan zoeken want ik heb niet veel tijd maar moest je zo'n bijbel tegenkomen, hou hem alsjeblieft opzij voor me, de prijs speelt geen rol… Je zou me heel gelukkig maken!’ Ze keek zo vastberaden en hoopvol naar me op dat het grappig en droevig tegelijk was.
Toen ik haar naam vroeg, zei ze: ‘Louisa! Eigenlijk heet ik Louise maar dat heb ik laten veranderen. Louise, dat klinkt zo banaal!’
Ze was amper een anderhalve meter hoog maar dat kwam omdat ze de laatste jaren zo gekrompen was en kromliep van de osteoporose: ‘Vroeger was ik lang en knap, maar nu ben ik klein en lelijk! Maar ik ga eens foto’s meebrengen, je gaat nogal opkijken als je merkt wat voor een verschijning ik was!’.
De volgende keer dat ze binnenkwam, knipoogde ze samenzweerderig en zei: 'En? Nog niets tegen gekomen?' Ik moest eventjes nadenken, 'de zwarte bijbel', fluisterde ze, terwijl haar ogen de omgeving afspeurden. 'Je bent het toch nog niet vergeten hé!'
'Nee nee,' zei ik, 'maar ik heb nog niets zien langskomen. Ik let nochtans goed op.' Ze zuchtte.
'Ik weet het, ik weet het, ze zijn bijna niet te vinden. Je moet veel geduld hebben. Ik zoek er al mijn hele leven naar.'
Daarna vroeg ze, alsof het om een fait divers ging, om een nieuwe gsm. Want ze hadden haar oude gestolen.
‘Hoezo, ze hebben je oude gsm gestolen? Wie is dat, ‘ze’?’
‘Als ik dat wist’, mopperde ze, ‘dan zou ik hier niet staan maar zat ik bij de politie!’
Kortom, terwijl ze sliep waren ze haar huis binnengedrongen en er vandoor gegaan met haar oude Nokia. ‘Heb je dat nu nog geweten?’, zei ze. ‘Een oude, versleten gsm. Dat bewijst nog maar eens in wat voor een slechte tijden we leven.’
Ze had dus een nieuw toestel nodig, liefst een met grote toetsen. En als het even kon, opnieuw een Nokia. Toen we dat hier niet bleken te verkopen vroeg ze of ik er eentje kon bestellen. En toen zelfs dat niet mogelijk bleek, of ik wou meegaan naar een winkel waar ze er wel hadden…
'Ik kan hier niet zomaar weg', zei ik. 'Is er dan niemand om eens met je mee te gaan?'
'Mijn zoon woont in Duitsland', zei ze zachtjes. 'Door corona is hij al twee jaar niet meer op bezoek geweest.' Maar daarna herpakte ze zich en ging verder met het kwieke stemgeluid dat ik ondertussen al van haar gewend was. 'En ik vertrouw geen andere mensen! Uiteindelijk wil iedereen alleen maar van je profiteren.'
Ten einde raad zocht ik het op en vond een telefoonwinkel in de streek die dergelijke telefoons verkocht, gaf haar het adres en zei dat ze daar terecht kon voor zo'n toestel. Toen ze naar me opkeek, werd ik overdonderd door de dankbaarheid in haar ogen. Werkelijk onbeschrijflijk hoe die straalden! En ik wist dat het waar was, ze moest die foto’s zelfs niet meebrengen, het was zo ook al duidelijk dat ze ooit, lang, lang geleden, een echte diva was geweest.
Sedertdien braken ze geregeld bij haar in. Telkens namen ze iets mee, een kleinigheid, iets van niets. Dat is tenminste wat ze zei. Het leek me echter weinig waarschijnlijk dat dieven het werkelijk op haar gemunt hadden en ik probeerde haar gerust te stellen: 'Waarom zouden ze bij jou komen stelen? Zou het niet kunnen dat je die spullen gewoon ergens verkeerd hebt neergelegd?' Ze snoof verontwaardigd en deinsde achteruit. 'Denk je soms dat ik seniel ben? Je mag veel van me zeggen maar niet dat ik ze niet meer op een rijtje heb!' Ze draaide zich om en liep nukkig de winkel in.
Een andere keer, toen ze op een nacht haar leesbril hadden meegenomen, leek het alsof ze over mijn woorden had nagedacht.
‘Voor mensen die niets hebben is iets soms al heel veel’, orakelde ze plechtig terwijl ze allerlei brillen paste.
Vandaag gaf ze me een metalen stukje waarvan ik in de verste verte niet kon bedenken wat het voorstelde. Het bleek een voetje te zijn van een oude Singer naaimachine. 'Wil je eens kijken of je dat hier liggen hebt? Maar ik heb niet veel tijd.'
Ik moest niet kijken, ik wist het zo ook wel. 'Nog nooit gezien', zei ik en nam er een foto van met Google Lens. Ik werd doorverwezen naar verschillende pagina’s waar ze dergelijke onderdelen verkochten, maar het waren allemaal modernere modellen, een tikkeltje gesofisticeerder - hoewel het niet helemaal duidelijk was of ze ze hadden aangepast aan de noden van de machines van vandaag of aan de ogen van de klant. Ik liet haar zien dat ik Singer voetjes gevonden had maar dat het model dat ze me voorschotelde er niet tussen stak.
‘Dat verklaart waarom ze zoveel moeite doen om eraan te komen,' mompelde ze in gedachten verzonken, 'want ze zijn bijna niet meer te verkrijgen. Het is me alleen een raadsel hoe ze in godsnaam te weten zijn gekomen dat ik zo’n machine bezit’. Ik gaf haar de tip om eens te informeren bij Singer zelf.
‘Dus je denkt echt dat zoiets hier nooit kan binnenkomen?’
‘Alles komt hier op een bepaald moment terecht’, zei ik.
Ik herinnerde me die hoogbejaarde man die me vroeg om een filmlasser, een apparaatje om 8 mm film mee aan elkaar te lassen. Ik werkte hier al enkele jaren en had nog nooit van zo’n ding gehoord, laat staan gezien. Inwendig verbaasde ik me er ook een beetje over dat iemand dacht dat hij hier zoiets specifieks zou kunnen vinden. De volgende dag kwam er eentje binnen van het merk Bilora, bouwjaar 1977, zo goed als nieuw en in de oorspronkelijke verpakking. Ik kon mezelf wel tegen het hoofd slaan dat ik de man niet om zijn telefoonnummer had gevraagd.
‘Dat kan morgen maar ook volgend jaar zijn. Of binnen tien jaar.’
‘Oeioeioei,’ zei ze, ‘tegen dan ben ik al achtennegentig!' Ze keek bezorgd. 'Nu, ik kan voorlopig mijn plan wel trekken, zoveel naai ik tegenwoordig toch niet meer. En toen, alsof ze zich plots iets herinnerde, fluisterend: 'En denk je nog eens aan mijn bijbel?’ Ze glimlachte schalks en knipoogde, het was me een raadsel waarom. Misschien vanwege de geheime afspraak die we hadden of bij het vooruitzicht dat het boek hier zomaar, ineens kon binnenkomen en dan voor haar aan de kant zou worden gelegd. Maar ze wachtte mijn antwoord niet af, stak bij wijze van afscheid een half hand op en schommelde toen haastig naar de uitgang.

Geen opmerkingen: