maandag 28 februari 2022

ZO'N MOMENT

Het is weer eens zo'n moment: ik ben aan de beurt aan de kassa in het warenhuis als ik gewarig word hoe iemand naar me staart. Ik kijk opzij en zie een man die naar me lacht.
'Hey!,' zegt hij, 'hoe is't?'
Hij kijkt recht naar mij, met z'n ene oog dan toch, het tweede kijkt een andere richting uit. Ik zou liegen moest ik beweren dat ik de man meteen herken en dat hij een muts en een mondmasker draagt doet er ook geen goed aan.
Ik ben redelijk goed met gezichten, maar het gebeurt wel eens dat ik iemand op straat, die vanop de fiets naar me zwaait, niet meteen kan plaatsen. Het zal iedereen wel overkomen maar toen ik een café uitbaatte kreeg ik het geregeld te horen; herkende je me niet? Ik zwaaide naar je en je zwaaide niet terug! Cafébazen die hun klanten niet onmiddellijk herkennen, ook al is het in een compleet andere setting en zien ze in een week tientallen, soms honderden mensen langskomen, daar is door de betrokkenen vaak weinig begrip voor. Dus heb ik toen geleerd om meteen te reageren, een soort reflex om niemand tegen de borst te stoten en enthousiast - en als het eventjes kan met een glimlach - terug te zwaaien.
Toen we naar Meulebeke verhuisden, zeventien jaar terug, kon ik deze geforceerde houding weer opbergen maar het is als een slapend mechanisme dat ergens in je lichaam wacht en als de gelegenheid zich voordoet spring ik nog steeds als een duveltje uit dat doosje, het is gewoon sterker dan mezelf en ik zwaai onverwijld terug naar de persoon op die fiets, me afvragend wie dat in hemelsnaam zou kunnen zijn.
En ook deze keer reageer ik meteen: 'Hela!' zeg ik met het nodige enthousiasme terwijl ik dat stukje gezicht probeer te plaatsen, 'met mij is alles oké… En met jou?'
'Met mij ook alles goed', zegt de man nu, plotseling een stuk ernstiger en dan neemt het gesprek wel een heel vreemde wending want hij zegt: 'En met jou, ook alles goed?'
En terwijl ik nattigheid begin te voelen hoor ik de man die achter me aanschuift: 'Ja hoor, ik mag niet klagen, alles prima met mij. En? Goed thuisgekomen vrijdagavond?'
Zo'n moment dus, waarop je in jezelf lacht van ellende - gelukkig draag je dat stomme mondmasker - en het liefste een heel klein beetje in de grond zou willen zakken.

DIT IS GEEN OEFENING

De wereld is klein zeggen we als we elkaar tegenkomen waar we de ander niet verwachten.
Het gebeurt meestal als we op reis zijn. We willen daarmee zeggen dat we dachten dat de wereld groter was en dat het eigenlijk toch wel een beetje tegenvalt, wij die ervan uitgingen dat we ginds - toch niet bij de deur - helemaal alleen waren want daar hadden we nu eens behoefte aan. En nochtans, als we eerlijk zijn moeten we toegeven, we waren er niet alleen, er was een massa volk. Maar dat waren mensen van daar. En wie we niet kennen, bestaat niet in onze ogen.
Zoals, wat we niet zien, niet gebeurt, en hoe minder we weten, hoe beter we slapen.
Af en toe zijn er brandoefeningen bij ons op het werk. Het komt er in het kort op neer dat we moeten maken dat we wegkomen als er brand uitbreekt en er ondertussen voor zorgen dat iedereen mee is. We verzamelen op een afgesproken plaats, ergens buiten het gebouw. Er staat een bordje. Iemand overloopt de aanwezigheidslijst. Als het brandt, rep je je naar daar, daar is het veilig. Het is maar een oefening maar we lachen en feliciteren elkaar, we hebben het toch maar mooi opnieuw gehaald!
Het is waar, vroeger was het veel gemakkelijker om weg te kijken, zonder het wereldwijde web, zonder sociale media. Of daarvoor nog, zonder radio, televisie, krant.
Maar je moet ook niet alles geloven wat ze zeggen of wat je leest. Het is beter om afstand te nemen, enkele stappen achteruit te zetten. Zo kun je veel te weten komen. Zoals, hoe dat de wereld soms op een café lijkt waar er een paar dikke nekken gewichtig staan te lullen aan de bar. En af en toe, als iemand een glas teveel op heeft, komen er brokken van. Ondertussen zitten de gewone mensen aan de tafeltjes.
Daarnaast heb je het echte leven waarin we 's morgens het bed uit moeten en 's avonds opnieuw gaan slapen. In de tussentijd proberen we de dag zo goed en zo kwaad mogelijk door te komen en samen te houden wat we hebben, zoals de mensen die we liefhebben. En voor wie ook weer andere mensen belangrijk zijn, en zo voort. Zo komt het dat we uiteindelijk, op de een of andere manier, allemaal verbonden zijn met elkaar.
De wereld is klein.
Jammer genoeg is dit geen oefening, het brandt. Misschien kunnen we helpen door te zorgen voor meer plaatsen waar er van die bordjes staan.





KIKI

Als ik bij de goederenreceptie langsloop, staat een meisje naast haar wagen te wachten met een doos vol spullen in haar armen terwijl Jan iets verder de inhoud van een andere, zonet afgegeven doos eerst grondig controleert alvorens de volgende te aanvaarden, iets wat eerder ongebruikelijk is - meestal scannen we het materiaal eens kort. Ik zie kaders met oude familiefoto's, enkele reissouvenirs zoals een roodkoperen dom van Keulen een hoge bronzen Eiffeltoren, een reusachtige bordeaux kleurige, glazen vaas in de vorm van een cognacglas met daarin wat huishoudelijke spullen, ogenschijnlijk allemaal goed gerief. Ik vraag Jan discreet wat het probleem is. Hij haalt de schouders op.
‘Het is winderig en het miezert,’ zeg ik, ‘en jij laat iemand die goederen brengt naast haar wagen wachten, zonder enige aanleiding zo te zien.’
Hij zucht nadrukkelijk maar rijdt de kar dan naar binnen. Jan is de laatste dagen niet in zijn gewone doen. Hij loopt er nogal humeurig bij en kan niet veel verdragen. Ik besluit het er straks eventjes met hem over te hebben. Maar eerst steek ik m'n armen uitnodigend uit, de vrouw overhandigt me de doos. Ze kijkt ook niet al te vrolijk, maar dat blijkt een andere reden te hebben.
‘Mijn vader is gestorven,’ zegt ze, ‘en hij heeft zich de laatste jaren niet al te populair gemaakt bij de rest van de familie waardoor ik het huis nu helemaal alleen mag leegmaken.’
Jan en ik hangen daarna afwisselend voorovergebogen in haar Volkswagen Caddy en brengen om beurten zakken kledij en dozen vol spullen naar binnen.
‘Het is de laatste’, zucht ze als ze zich naar me toe draait en me nog een doos overhandigt. Ik kijk op en zie tot mijn verbazing dat er een papegaai op haar schouder zit. Ze lacht als ze m'n verwarring ziet, haar gezicht bloeit ineens helemaal open.
'Kiki gaat graag mee hé met baasje!' De vogel wiegt enthousiast op en neer als het zijn naam hoort.
'De eerste keer dat we naar hier reden waren het wat teveel bochten na elkaar en toen heeft hij pardoes in mijn hals gekotst! Maar de ritten daarna ging het beter, hé?' Ze kijkt liefdevol naar haar rechterschouder, waar Kiki zit.
'Hij is bijna een jaar nu. Een heel slimme vogel. Hij gaat ook altijd met me mee naar kantoor. Iedereen daar is er gek op.' Ondertussen beweegt het dier zijn kopje de hele tijd van links naar rechts terwijl hij naar me kijkt, als een bokser die z'n tegenstander probeert te hypnotiseren, net voor het toedienen van een uppercut.
'Kom,' zegt ze tegen de papegaai, 'we moeten er van door.' De vogel knikt uitbundig terwijl ze samen in de wagen stappen.
Pas als ze weg zijn, besef ik dat ik ben vergeten te vragen hoe ze het voor elkaar krijgt dat Kiki rustig op haar schouder blijft zitten en niet weg vliegt.

EDEN

Vanaf 23/02 tot 21/05 organiseert VZW DE WEKKER het kunstenfestival Eden in de Roeselaarse binnenstad. Voor de gelegenheid maakte Greet 'The After Party' (zie foto), een al even lieflijk als luguber schouwspel. Daarnaast kreeg ik de volgende vraag voorgeschoteld: 'We willen de partners van de kunstenaars vragen om hun partner voor te stellen als kunstenaar-mens. Onder andere ook de vraag wat zijn, haar, jullie Eden ( droom, paradijs, goed leven,...) is.'
Als je al zo lang met iemand samen bent, komen de woorden als vanzelf…
Ze was 22 toen ik haar leerde kennen en verre van een doetje; tussen stoere bouwvakkers stond ze op hoge stellingen aan de kust om in hevige wind flatgebouwen te schilderen. Maar evengoed voerde ze restauratiewerk uit in het Chinees paviljoen, het stadhuis in Brussel of het koninklijk paleis.
Als ik daarop terugkijk, valt me op hoe trouw ze al die jaren gebleven is aan zichzelf, veel is ze in al die tijd niet veranderd. Een fantasierijke speelvogel met een grote werklust en een nuchtere, onverbloemde kijk op de wereld. Persoonsverheerlijking kent ze niet; ze heeft respect voor wie dat toekomt maar ze heeft geen idolen. Ook goed om te weten: ze is niet lichtgeraakt, maar als je haar kwetst zal ze het niet snel vergeten.
Eén van de eerste dingen die ik van haar leerde: behalve een huis koop je niets wat je niet in één keer kunt betalen. Door afbetalingen word je een slaaf van jezelf.
Je doet haar geen plezier met een boeketje bloemen, want ze begrijpt niet waarom je iets moois doodmaakt enkel en alleen om het een paar dagen in een vaas te kunnen zetten. Juwelen of make up: het betekent niets voor haar, het is alleen maar uiterlijke schijn. Ze heeft enkele handtassen, maar die heeft ze zelf gemaakt. Ze weet wat ze wil en dan, als het enigszins mogelijk is, doet ze of maakt ze het zelf - vol overgave - zoals met alles waaraan ze begint.


Ze is een natuurtalent, heb ik dat al gezegd? Ze kan alles, het is echt waar! Zolang ik haar ken is ze nog nooit iets uit de weg gegaan. Ze richt tuinen in, verbouwt huizen. Het is het tweede huis waarin ik met haar woon. Ieder huis wordt grondig aangepakt, opnieuw ingericht, in fasen natuurlijk want ook al doe je het meeste zelf, alles kost handenvol geld en haar vader is geen minister. Trouwens, die van mij was dat ook niet. We hebben zoveel mogelijk zelf gedaan.
Maar zij is een heel stuk veeleisender dan ik. En ze is vooral streng voor zichzelf. Ze verbouwt het huis en decoreert het. Ze werkt alles meteen af, want wat je laat liggen komt er niet meer van. Ze ziet een verbouwing ook als een soort kunstwerk, maar dan eentje waar je in kunt wonen.
Deuren installeren. Muren metsen. Kasten, tafels, bankjes maken… Je kunt doen alsof het moeilijk is maar je maakt haar niets wijs. Zelfs ons servies heeft ze zelf ontworpen.
Voor de volledigheid; ikzelf kan bijna niets van dat alles.
Daar bovenop is ze ook nog eens een perfectionist: ze maakt het, en wanneer het niet goed is maakt ze het opnieuw. Tot het perfect is.
Ze heeft er een hekel aan dat ze zo'n strever is; veel liever was ze een broekveger geweest maar wat doe je eraan als het in je bloed zit en je ook nog eens zo bent opgevoed? Je moet het doen met wat je gekregen hebt en daar heb je je bij neer te leggen.
Bezoekers zeggen soms dat ze geluk heeft met zo’n sfeervol en geriefelijk groot atelier thuis. Maar opnieuw, ze heeft het niet cadeau gekregen maar alles zelf gedaan. En wat ze niet zelf kon heeft ze bekostigd met haar beeldhouwwerk, ze is daar heel principieel in.
Verbouwingen, we hebben ons deel gedaan. Het was eventjes doorbijten maar ik ben de laatste om te klagen want hiermee heeft ze ons huis, onze tuin met atelier, zo naar ons hand gezet dat het ons eigen paradijs geworden is. We zijn graag thuis, we hebben er alles, we doen er geen vlieg kwaad en te aanwezige spinnen worden voorzichtig buitengezet.
Het is een eeuwigheid geleden dat wij nog op reis gingen.


Haar atelier is ondertussen haar wonderkamer geworden; alles is er mogelijk. De ideeën borrelen er op, de meest waanzinnige wezens komen er tot leven. Als ze met een beeldhouwwerk bezig is, gaat al haar tijd daar naartoe. Het is een gevecht dat ze levert en al de rest moet wijken. Op de dagen dat ze thuis is, doet ze haar werkschort aan en vertrekt na het ontbijt naar haar atelier. En daar blijft ze de hele dag. Soms kom ik eens kijken en zie dan hoe gepassioneerd ze bezig is. Het is heerlijk om te zien. ’s Avonds ga ik er voorzichtig binnen met een aperitiefje. Dan schrikt ze dat het weeral zo laat is.
Wij hebben geluk, we moeten geen spullen kopen om ons goed te voelen. Zij maakt een beeld, ik schrijf een stukje.
Ze is ook een geweldige kok, ik overdrijf echt niet; wie vroeger, toen wij het nog runden, in ons eetcafé - het Walhalla - langkwam kan dat alleen maar beamen. Vandaag begeleidt ze een creatief atelier. Het is een parttime job. Ze heeft dat nodig zegt ze: zonder die input zou de output niet hetzelfde zijn. Zo speelt ze elke dag; tekent, schildert, bedenkt conceptueel werk. Maar haar passie ligt in het beeldhouwen. En het liefste grote stukken: ze last een skelet in metaal waarrond ze het beeld met klei opbouwt waarover dan weer een mal komt zodat ze kan beginnen gieten, vaak maandenlang werk, veel slepen en sleuren. Je vraagt je af waar ze de energie vandaan blijft halen.
Haar stem draagt ver en het minste dat je kunt zeggen is dat ze heel aanwezig is. Ze filosofeert er graag op los. Als ze in haar atelier zit hoor ik de muziek soms tot in huis. Dan kun je haar zien dansen. Ze huilt bij een droevige film. Maar als het erop aankomt, gelooft ze alleen maar wat ze ziet. Ze is gewoon slimmer dan ik.
En ze heeft een groot hart. Want hoewel ze de moederliefde moest ontberen, zit er een warme moeder in haar verscholen. Wij hebben geen kinderen maar onze huisdieren laten het geregeld blijken: ik ben om mee te spelen, zij krijgt de liefdevolle likjes, op haar schoot trappelen ze, vallen er in een diepe, zorgeloze slaap. Ook klanten uit ons café of bezoekers van haar creatief atelier hebben me achteraf al meermaals laten weten hoeveel ze aan haar wijze raad en bemoedigende woorden hebben gehad.
Meestal voegen ze er dan nog eens aan toe wat voor een gelukzak ik eigenlijk ben. Maar dat weet ik al lang.
https://dewekker.be/2022/01/30/edenkunstenaargreetdesal/





ROERLOOS

Zeven uur vijfendertig. Het wegdek glanst vochtig van de ochtendmist, mijn boordcomputer geeft aan dat het buiten drie graden is. Op de radio speelt de nieuwe single van Elbow, ‘What I am without you’.
De straatlichten proberen de duisternis te verdringen maar worden in plassen gevangen gehouden. Een tegenligger verblindt me opzettelijk enkele keren kort na elkaar met z’n verstralers, automatisch check ik of ik mijn lichten ingeschakeld heb hoewel ik al bijna een half uur onderweg ben en vraag me geprikkeld af wat ik verkeerd doe. Ik hou in omdat de auto voor me vertraagt, iets verderop vallen wagens stil. Het voertuig vooraan deze colonne schakelt zijn richtingaanwijzer in en maakt linksomkeer. Een voor een volgen de achterliggers tot het gezichtsveld voor me vrij komt en ik mensen gehurkt zie zitten, ze ontfermen zich over iets dat dwars op de linkerrijstrook van de openbare weg ligt. Zelfs van hieruit is het duidelijk dat het een lichaam in een dikke jas is, de regenkap met een dikke bontkraag verbergt het hoofd. Misschien dat ik hulp kan bieden maar anderen snellen toe en het is helder dat ze hier al met meer dan voldoende mensen zijn. Een vrouw komt hevig zwaaiend aangelopen, alsof ze duidelijk wil maken dat niemand hier momenteel verder kan. Ze loopt weer weg, bedenkt zich, keert terug. Ik open het raampje aan chauffeurszijde, ze roept van ver met een schrille, overslaande stem: ‘Kun jij hier misschien eventjes het verkeer regelen?’ waarna ze meteen omkeert, mijn blik gaat met haar mee naar de plek waar iemand op het ijskoude beton ligt, ontwaart fietsers met de fietshelm op die samen met bestuurders van wagens met het portier open, rond de persoon zitten. Dan zie ik plots ook een verhakkelde fiets die tegen een haag leunt. Iets verder zie ik een wagen met gedoofde lichten op het fietspad staat, in de vooruit zitten honderdduizend barstjes.
Ik stap uit en loop naar het aansnellende verkeer dat reeds vertraagt bij het zien van iemand die hier zomaar op straat loopt in combinatie met het asymmetrische, ritmische spel van de knipperlichten van de midden op de weg achtergelaten wagens achter me. De voorste bestuurders rollen nog iets dichterbij; bij hen met een gezicht als een open boek kun je nieuwsgierigheid aflezen, ergernis, of angst om wat ze mogelijk te zien gaan krijgen. Bij anderen krijg je een subtiele mengeling van de drie. Bij een enkeling zie je helemaal niets.
Uiteindelijk vallen ze stil, tasten naar het knopje zodat hun raampje naar beneden schuift waardoor ik nu wat dichterbij moet komen, een vertrouwd aandoende huiselijkheid komt me tegemoet en het onbehaaglijke gevoel onuitgenodigd in iemands privéleven binnen te treden overvalt me plots. Ze turen in de verte, stellen me allerlei vragen:
‘Oei, iets gebeurd?’
‘Ik moet gewoon hier iets verderop zijn, hoe raak ik daar?’
‘Kan ik erlangs?’
‘Zou het nog lang duren?’
‘Is het ernstig?’…
Sommigen kijken me gewoon vragend aan en dan is het aan mij om iets te zeggen:
‘Sorry, ik weet enkel dat er een ongeval gebeurd is en u momenteel niet verder kunt. Het ziet er ernstig uit, de hulpdiensten kunnen hier elk moment zijn.’ Ze proberen langs me heen te kijken.
‘Ah, het is toch geen waar hé…’
‘Verdomme toch, dat rotverkeer!’
‘Mijn dochter woont hier iets verderop, hopelijk is het zij niet…’
Plots doet een ijselijk gehuil achter me de haren op mijn armen rijzen, ik kijk geschrokken achterom en zie hoe, aan de stem te horen een meisje, zich probeert op te richten. Dit is geen uiting van woede of pijn, dit is doodsangst. Het aanhoudende gehuil dringt door merg en been.
Ik zie hoe omstaanders en rond het slachtoffer neergehurkte mensen haar proberen te bedaren, hoe ze haar tegen de grond drukken maar ze wil zich niet zomaar gewonnen geven, richt zich weer op, haar angst verspreidt zich, machteloos kijken we allemaal toe. Een chauffeur die eventjes uit zijn auto komt, stapt snel weer in en volgt de anderen die omkeren en verdwijnen, zich haastig uit de voeten maken. Waar blijft die ambulance toch?!
Het wordt weer stil. Daar ligt ze, roerloos, iedereen rond haar werkloos toekijkend, ademwolken stijgen op in het schijnsel van de straatlantaarns en dan plots sirenes in de verte, snel aanzwellend; ginds wijkt het verkeer uiteen voor de grote, fluo gele bestelwagen die de omgeving onderbroken met blauw licht overgiet, slalommend tussen de stilstaande wagens en vlak bij het slachtoffer parkeert, schuin op het fietspad. De verplegers klimmen haastig uit het voertuig, lopen naar haar toe en knielen.
Het wordt drukker op de weg, auto’s die niets vermoedend komen aangereden maar wanneer degenen verderop zien dat er hier voertuigen omkeren stoppen ze daar al en maken aanstalten om te draaien. Tussendoor kijk ik nog eens achterom, naar de ambulanciers die gehaast heen en weer lopen, hurken en handelingen uitvoeren aan het lichaam. Waarom leggen ze haar niet op een draagberrie, waarom duurt het allemaal zo lang? Algauw komt er een tweede ambulance aangereden en even later nog een derde; de mobiele urgentiegroep - de mug.
Er is al een half uur verstreken sinds ik hier aankwam. Ik sta in het donker tussen de koplampen van wagens die op enkele vierkante meter proberen te keren. Een enorme vrachtwagen komt aangereden, de chauffeur zucht van ruim twee meter hoog naar beneden.
‘Ik ben hier een half uur geleden voorbij gekomen en er was nog niets aan de hand…’ Ik leg uit dat hij voorlopig niet verder kan.
‘Ik kan hier ook niet draaien, toch niet met dit ding.’ Wachten is het enige wat erop zit. Terwijl ik met de vrachtwagenchauffeur bezig ben, komt er een auto aan die alle anderen voorbij vliegt, ik roep en zwaai uit alle macht en spring net niet voor het voertuig, gelukkig maar want de chauffeur, het is een vrouw, negeert me compleet en vliegt voorbij waarna ze vol op de rem gaat staan, ze gooit het portier open en holt op de verpleging af waar ze haar met z’n tweeën tegemoet lopen.
Terwijl ik een vrouw terugstuur, haar zeg niet te weten hoelang het nog zal duren, komen ze met een draagberrie op wieltjes dichterbij. Ik zie hoe ze het weerloze lichaam optillen en verleggen, met het ding naar de ambulance rijden, terwijl mensen zich aarzelend, achteruit lopend naar hun wagen begeven, alsof ze nog geen afscheid kunnen nemen, alsof ze inmiddels al met deze plaats vergroeid zijn, iets hen met deze plek verbindt. Tenslotte laten ze het los en stappen in, auto’s starten, de laatst bijgekomen ziekenwagens rijden in stilte weg, verdwijnen in de duisternis. Iedereen vertrekt. Ondertussen ben ik eveneens naar mijn wagen gelopen en stap in, de sleutels steken nog in het stopcontact. Ook de ambulance waarin het slachtoffer ligt, vertrekt zonder poespas, zonder lawaaierige lichten. Ik passeer stapvoets langs de plaats waar het lichaam lag. Behalve nog enkele laatste omstaanders, twee agenten die staan te kijken, buren met de armen over elkaar tegen zich aangedrukt en enkele schoolmeisjes met de ogen dik van het huilen - ze nemen hun fietsen, klimmen erop en rijden met verkrampte gezichten weg – is hier niets meer te zien.