zaterdag 4 december 2021

WIJ DIE NOG NOOIT NAAR ZEE ZIJN GEWEEST

De dag was wederom begonnen met een smetteloze, donkerblauwe lucht en toen werd een nieuwe zon geboren, een groot uitgevallen eierdooier die aan de einder verscheen en onzeker trillend verder rees, je mocht er niet aan denken dat het vliesje brak waardoor een oranjerode massa over onze wereld zou worden uitgestort maar net zoals de afgelopen dagen, weken – we bevonden ons temidden van een hittegolf - sterkte ze zienderogen aan en maakte zich los van het oppervlak aan de horizon om aan haar dagelijkse triomftocht te beginnen waarbij de blauwe lucht bleek wegtrok terwijl ze hoger klom, ongenadig op ons neerschijnend en nergens een wolkje dat daar iets aan kon veranderen.

Nu zat ze op haar hoogste punt, het was iets na de middag, de afwas was gedaan en de koffiezet pruttelde nerveus in een duister hoekje in de keuken.
De hitte sloeg ons lam. De fut was er sowieso al een beetje uit; het was zondag, de grote vakantie halverwege en onze inspiratie zoek. De rolluiken waren voor twee derde naar beneden en moeder ruimde in de iets koelere duisternis hier en daar wat op. Vader had nog een week bouwverlof, wist niet goed wat met de verplichte vrije tijd aan te vangen en doolde door huis en tuin in zijn marcelleke, het vinkenseizoen was weeral voorbij net zoals de ronde van Frankrijk en zijn stamkroeg was gesloten, de eigenaars zaten in hun caravan ergens in de Ardennen. Ook bij onze buren, vrienden en familie zat alles potdicht en op slot.
Maar wij bleven thuis, we waren geen reizigers; vader zou de landgrenzen nooit over steken en de verste reis die mijn moeder ooit maakte was naar Nederland.
'Thuis heb je alles en doe je wat je wilt', zei vader. 'Je moet er eens op letten, als mensen terugkeren hebben ze het alleen maar over verkeerde boekingen van hotelkamers, de voedselvergiftigingen die ze opgelopen hebben of de slechte bedden waarin ze moesten slapen…'
'Ja, niet voor je eigen bed als het avond is', beaamde moeder.
Kortom, we hadden het gevoel dat het leven aan ons voorbij trok.
En toen plots kwam vader op het idee om naar zee te rijden, want hadden we niet sinds kort een auto? Iedereen schrok zich te pletter, vader die het liefste thuis bleef op zondag, stelde voor om naar zee te gaan, alsof het iets was wat je zomaar op elk moment kon beslissen, terwijl wij, kinderen, nog nooit naar zee waren geweest!
Moeder stapelde snel wat fruit en frisdranken in een frigobox, goot de verse koffie in een thermos voor onderweg en stopte die samen met koffietassen en koeken, handdoeken en zwemgerief in een boodschappentas. Vader zette onze witte Ford Escort buiten, plooide de twee ligstoelen op de koer dicht, stak ze met met het gerief dat moeder had verzameld in de kofferbak en toen stapten we met z'n allen in, draaiden snel de raampjes open want de wagen warmde op als een microgolfoven, de bekleding in skai kleefde bijna ogenblikkelijk aan onze billen en we vertrokken, het voelde meteen als een avontuur ook al reden we gewoon van Zarren naar Esen en vandaar naar Diksmuide.
Kijk daar, de IJzertoren! Alles is anders wanneer je op reis bent. Waar je anders achteloos langs voorbij rijdt, wordt plots een attractie en het duizelde ons bij de gedachte dat we straks oog in oog zouden staan met de aanrollende golven, we zouden zwemmen in het zoutige water en voor alle zekerheid herhaalde ik wat meester Schoemaeker eens had gezegd, namelijk dat je moest oppassen met eb, omdat de zee zich dan terugtrok en er zo een gevaarlijke stroming kon ontstaan, 'zit toch eens stil!' riep moeder naar achteren terwijl we vader plots een onderdrukte vloek hoorden mompelen, het was ons in al ons enthousiasme waarmee we friemelend op de achterbank holderdebolder over elkaars woorden heen vielen niet eens opgevallen dat we stonden aan te schuiven, dat het ondertussen al een tijdje enkel nog stapvoets vooruit ging, om hoe laat waren we ook alweer vertrokken? Om halftwee? En hoe laat was het nu? Halfdrie? En we waren bijna in Veurne? Hoever moesten we nog?
'Het is niet ver meer,' zei vader, het zweet parelde aan zijn slapen, 'maar we moeten wel in beweging blijven' en af en toe rolden we enkele meters vooruit.
Het was hoopgevend en tegelijk demotiverend, want hoe dichter we kwamen, hoe trager het ging. We waren blijkbaar niet de enigen die op het idee waren gekomen om naar zee te rijden want zover je voor als achter je kon zien, stonden er wagens aan te schuiven. Vrouwen met enorme zonnebrillen zaten zichzelf koelte toe te wuiven, en mannen met ontblote bovenlijven stapten uit en goten flessen water over hun bezwete hoofden. En toen, uiteindelijk, naderden we de kust, je kon het zien aan de wolken.
'Het is heel uitzonderlijk,’ zei vader, ‘als er aan zee geen wolken staan. Waar zee is, zijn er wolken'.
Zo zag je nog maar eens dat niets ooit perfect was, maar we trokken het ons niet aan en al bij al raakten we toch nog redelijk vlot de wagen kwijt, vader stapte uit en zette zijn voet op een briefje van vijftig frank, en zei terwijl hij het opraapte: ‘het heeft geen zin in de lucht te kijken, enkel op de grond kun je iets vinden’. Zo begaven we ons, terwijl de ene wijsheid na de andere uit vaders mond rolde, naar het strand, waarbij we de strandstoelen, boodschappentas en frigobox met ons meezeulden.
Omdat er hier en daar alweer mensen begonnen weg te gaan vonden we snel een plekje, de stoelen werden uitgeklapt, de handdoeken neergelegd, de kleren gingen uit tot we in ons blootje stonden en snel in onze zwembroek sprongen. Moeder had haar badpak thuis al aangetrokken en vader bleef gewoon in zijn marcelleke zitten met daaronder die lange, grijze kostuumbroek die hij onderaan oprolde. We smeerden ons in met zonnecrème want er stond veel wind waardoor je venijnig kunt verbranden hoewel de zon zich hier momenteel niet liet zien en gelukkig maar dat het normaal was dat er zoveel donkere wolken stonden anders had het geleken alsof er een onweer op komst was. Het was er ook niet zo warm maar vader zei dat het aan zee altijd kouder is dan in het binnenland.
We verwonderden ons over heel veel dingen, zoals dat het zand warm voelde aan de buitenkant maar vanbinnen lekker koel was, tenminste als je iets dieper met je tenen woelde, dat het nog geen vijf uur was en iedereen al begon op te krassen en terwijl ik lag te genieten met mijn ogen dicht wachtend op de zon voor een sprong in het water en langzaam in slaap viel, voelde ik plots een lauwe druppel.
'Het is geen waar hé', zei moeder, ik kwam overeind en we luisterden naar het geroffel in de verte. Waar de wolken het donkerst waren, zag je lichtflitsen boven zee. De druppels werden dikker, spatten open op onze ingesmeerde lijven en toen trokken we onze broek en t shirt opnieuw aan, staken onze voeten in sandalen terwijl vader de stoelen in elkaar klapte en moeder de handdoeken uitsloeg en verzamelde.
Omdat de druppels nu frequenter vielen, haasten we ons het strand af, holden over de dijk, liepen achter vader aan in de richting van de wagen, die, hoewel we veel sneller vorderden dan bij aankomst, verder geparkeerd leek en de regen werd steeds heviger, de donder rolde dichterbij, het water plensde op onze hoofden en tenslotte bereikten we onze witte Ford Escort. Zo waren we dus toch nat geworden! Nog een geluk dat moeder handdoeken bijhad. Het moment leek aangebroken waarop mijn vader normaal een wijsheid declameerde maar deze keer deed hij er het zwijgen toe, dropte de stoelen, de frigobox en de boodschappentas in de kofferbak en tenslotte zaten we met z'n allen opnieuw in de wagen waarbij het voelde alsof we nog maar pas waren uitgestapt. We waren dan ook amper een uur op het strand geweest.
Vader startte de wagen en sloot zich aan bij de colonne die richting binnenland vertrok, stapvoets want natuurlijk wou iedereen ogenblikkelijk weg: als het regent is de lol er snel af, ook al is het aan zee.
Terwijl het opklaarde rolden we verder, langzaam begon er weer wat vaart in te komen en eens voorbij Diksmuide zag je alleen nog maar blauwe lucht.
Ik was blij dat ik de zee voor het eerst in het echt had gezien maar toen we thuis iets voor acht uur uitstapten, voelde ik me opgelucht en moest vader gelijk geven; als er tijdens een kleine uitstap al van alles voor kon vallen waardoor het anders uitdraaide dan verwacht, wat moest dat dan niet tijdens een grote reis zijn?

Geen opmerkingen: