donderdag 16 april 2020

EEN HUIS LEEGMAKEN

‘Nog één keer en dan is alles weg’.
Ze kreunde terwijl ze een overvolle wasmand neerzette. We wisten het al: ze wou die mand terug. De eerste keer begrepen we niet goed waarom; er zat een groot gat in onderaan het ding. Maar toen ze de tweede keer opreed, parkeerde en begon uit te laden, werd het ons duidelijk. Want ook al zit er een gat in, bij opruimacties is zo’n mand goud waard.
Toen ze in de late namiddag voor de derde keer onze laad en los zone achteruit op manoeuvreerde, geradbraakt uitstapte en haar kofferdeksel omhoog veerde, zuchtte ze: ‘Ja jongen, en ik ben nu nog maar halverwege de kelder…’.
Ondertussen komt ze al de hele week, drie, vier keer per dag opgereden met een wagen volgeladen met spullen.
 Haar moeder is twee weken geleden overleden en ze maakt het huis leeg.
‘Heel confronterend, al die dingen waar je mee bent opgegroeid, afvoeren. Het leek toen nog alsof het voor altijd was.
Ik weet nu al dat ik veel van die zaken ga missen, maar je kunt toch niet alles houden? We zijn er met de hele familie doorheen gegaan en sommigen hebben nog iets meegenomen als herinnering aan haar. Een kleinigheid.
Ik heb de fruitschaal gekozen. Ik herinner me nog het moment dat we die kochten bij een pottenbakker tijdens een reis in Spanje. We waren nog kinderen.’
Ze nam haar lege manden en liep terug naar haar wagen.
Het was overmacht natuurlijk, het huis moest leeg, maar toch keken we vol bewondering toe hoe ze het volhield, dag na dag, de wind trotserend, de regen negerend.
Toen het einde in zicht kwam, zakte het tempo een beetje en werd ze nostalgisch. Af en toe vertelde ze iets over de spullen, zoals over die vleesmolen die maar één keer gebruikt was geweest. Haar vader had het idee opgevat om zelf hoofdvlees te maken. Daarvoor had hij op zekere dag een varkenskop meegebracht naar huis. Toen hadden ze die vleesmolen aangeschaft. Het was een traumatische ervaring geweest voor de hele familie.
Of over het schilderij, ‘ik heb het altijd in onze inkom weten hangen. Het leek wel vergroeid met de muur. Maar pas toen ik het wegnam, drong het tot me door dat ons moeder echt weg was. Ik heb het altijd een verschrikkelijk ding gevonden, en nu…’ Ze pakte het op en keek er eventjes naar.
‘Maar ik kan het onmogelijk mee naar huis nemen, mijn man zou me niet meer binnen laten!’
Het regende de hele week. Met onze regenjassen aan hielpen we haar uitladen.
‘Mijn vader is maar vierenzestig geworden. Onze kinderen waren nog klein toen hij stierf. We wisten niet eens dat er iets met zijn hart was.’
‘En uw moeder, hoe oud is zij geworden?’
‘Honderd jaar en twee maanden.’ Ze keek naar me, om mijn reactie te zien.
Ik beantwoorde aan haar verwachtingen door zonder dat ik het besefte zachtjes tussen mijn tanden te fluiten.
Ze lachte, hielp haar manden leegmaken in de juiste bakken en vertrok.
Bij haar volgende bezoek kwam ze op ons laatste gesprek terug. Het regende nog steeds en het water drupte van haar regenjas. Vanonder haar regenkap keek ze me aan.
‘Maar ons moeder heeft de laatste twee jaar wel veel pijn gehad. De dokter zei dat het onomkeerbaar was, en alleen maar erger zou worden. Een jaar voor ze stierf hebben we de papieren in orde gebracht voor euthanasie. Maar toen ze zover was, bleek ze mentaal niet meer helder genoeg om de uitvoering te bevestigen. Ze heeft nog een heel jaar moeten afzien. Het was verschrikkelijk. Ik hoop echt dat ik dat zelf nooit moet meemaken.’
‘Maar ze was dus in orde met haar euthanasie-aanvraag?’
‘Ja, maar omdat ze zoveel pijn had kreeg ze morfine toegediend en daardoor was ze mentaal sterk achteruitgegaan.’ Ze zuchtte.
‘Ja, het is moeilijk hé. Je moet een datum bepalen voor je eigen dood terwijl je nog goed bent, maar dan is het misschien nog te vroeg. Maar als je wacht, kan het te laat zijn. Toen ze enkele dagen geleden eens een helder moment had, en de dokter net in de kamer was, heeft ze het hem nog eens gevraagd, of beter: ze smeekte hem, of hij haar alsjeblieft, alsjeblieft vrij wou laten. Ze huilde van de pijn. Ik voelde me zo machteloos. Maar ik zag dat het hem geraakt had. En toen heeft het niet lang meer geduurd.’
Ze bleef maar oprijden met die volgeladen wagen.
‘Ja, iedere keer denk ik dat het de laatste keer is. Maar dan trek ik weer een deur open van een kamer waarin nog kasten staan, en blijken die ook volgestouwd met spullen.’
Een andere keer: ‘Ik had één en ander opzij gezet voor enkele familieleden, maar ze hebben zich bedacht. Maar nu denk ik dat het toch echt de laatste keer is.’
Ze trok haar regenkap over haar hoofd en liep naar haar wagen. Het sneeuwde.
En daarnet zag ik haar opnieuw in de verte. Ze hield haar hoofd schuin achterover om me beter te kunnen zien vanonder die regenkap, haalde haar schouders op en ze lachte terwijl ze een mand met spullen naar binnen bracht.

Geen opmerkingen: