maandag 30 mei 2022

OUDE BOMEN

In het voorjaar van 1982 zijn we aan het werk naast een historische vierkantshoeve, de hoogbejaarde eigenaars hebben op zo'n honderd meter van het hof nu eindelijk dat woonhuis laten zetten voor hun oude dag, een kleinzoon neemt het bedrijf straks over. Het is een bewuste keuze van het stel om dichtbij te blijven wonen zodat ze af en toe nog een handje kunnen toesteken.
'Ik ben hier geboren in 1896', zegt Marcel, de oude, kromgegroeide boer. Hij hoest, het kraakt afschuwelijk, het lijkt wel alsof de bliksem naast ons inslaat. Slijmen worden luidruchtig opgetrokken en vakkundig naar de grond gefluimd en terwijl hij daarna z'n neusgaten beurtelings uitblaast door de ene neusvleugel dicht te houden met een wijsvinger en lucht doorheen te andere te persen, wijst hij op de landerijen om ons heen.
'Onze grond, zover je kunt kijken. Ik heb die jaar na jaar bewerkt, net als mijn vader en mijn grootvader. Je waant je onmisbaar tot je een stap achteruit moet zetten omdat het werk te zwaar geworden is.' Hij zucht, schudt dan z'n hoofd; er is toch niets aan te doen, en wijst met een zijdelingse knik in de richting van een streuse jongeman die in een blauwe overal in de verte loopt.
'Hij gaat dat goed doen, het zit in z'n bloed. Maar oude bomen moet je niet verplanten. En als ik voor niets meer kan dienen,' in die kleine glanzende oogjes plots een opflakkering van strijdlust, 'mogen ze me afmaken en bij het oud vuil gooien!'
Marcel komt enkele keren per dag langs om te kijken hoe de werken vorderen. Vol ontzag staat hij dan in stilte voorovergebogen naar ons opkijkend hoe we de pleister met het plakmes van de truweel halen en in één haal over de muur smeren.
‘Van mij zou het allemaal op de grond liggen…' En hij grijnst zijn oude, reeds flink uitgedunde gebit bloot. Dan draait hij zich om, wat in kleine zijdelingse stappen moet gebeuren: alles aan dat lijf heeft zijn beste tijd gehad.
De radio brengt afleiding, verzet onze zinnen tijdens de lange werkdagen. Maar wat voor mijn vader een plezier is, blijkt voor mij vaak een foltering. In de dagprogramma's van Radio Tornado, een vrije radio uit de omtrek, gaan ze er prat op het Nederlandse levenslied te promoten. Van de Engelstalige nummers die wel worden gedraaid, hoef je de taal niet te begrijpen; 'Mona Lisa' van Engelbert Humperdinck, 'I'm Sorry' van Brenda Lee, 'Green Green Grass of Home' van Tom Jones, 'Hurt' of iets anders van Timi Yuro, en nog van die smartlappen. Het past wonderwel samen met 'Drink Rode Wijn' van Joe Harris of 'Zeven Anjers, Zeven Rozen' van Willy Sommers, 'Ik Ben Verliefd Op Jou' van Paul Severs of 'De Dag Dat Het Zonlicht Niet Meer Scheen' van John Terra.
'Dàt is muziek', zegt mijn vader treiterig.
Als ik ’s avonds bij mijn beste vriend, Johan de boerenzoon, langsga om een karaf melk, beklaag ik mijn lot en luisteren we samen naar ‘Rust Never Sleeps’ van Neil Young, zijn favoriete plaat van het moment, een rockalbum met een akoestische en een elektrische kant die tenslotte afsluit met het nummer waarmee de eerste kant van de plaat begint, 'Hey Hey, My My’, maar dan in een duistere, alles verpletterende versie.
De volgende ochtend duwt vader de stekker van de radio in het stopcontact, de enige manier waarop we het toestel nog kunnen aan en uitschakelen en we zijn opnieuw vertrokken: ‘Rode Rozen voor Sandra’ van Jimmy Frey gevolgd door ‘Santa Maria’ van Bobby Prins en 'Vrijgezel' van Benny Neyman. Mijn vader grinnikt als ik mopper, zijn lippen op elkaar persend opdat zijn allang uitgedoofde sigaret niet uit zijn mond zou vallen. Ik maak geregeld de vergelijking met de folterpraktijken van de Japanners tijdens de tweede wereldoorlog, het is mijn vader zelf die me vertelde dat hun tactiek eruit bestond om iemand vast te binden op een stoel, kaal te scheren en daarna om de zoveel seconden een waterdruppel op hun hoofd te laten vallen, als het moest dag en nacht, soms dagen aan een stuk. Bomen van venten die aanvankelijk nog liever hun tong afbeten en inslikten alvorens te praten, bekenden tenslotte alles wat hun ondervragers wilden horen.
Mijn situatie lijkt misschien iets minder erg maar ik zie het eveneens als een vorm van psychologische oorlogsvoering. Gelukkig draaien ze af en toe ook wel eens iets van Boudewijn De Groot, Jan De Wilde of Wim De Craene. Want de radio op een ander kanaal af stemmen vraagt nog een lange tijd van actie voeren vanuit de oppositie tegen het schrikbewind van mijn vader.
'Doris Day' van Doe Maar slaat dan ook in als een bom. Bitterzoete ska met een tekst waarin de stompzinnigheid van tv programma's aan de kaak wordt gesteld. De zanger roept op om je te verzetten tegen de verveling, tegen het afstompende en geeft daarmee perfect weer hoe ik me als vijftienjarige voel in deze kleine, bekrompen gevangenis. Het is opwindend, intelligent en bevat humor, het valt met niets te vergelijken in ons taalgebied en telkens het begint slaat mijn hart een tel over. Tegelijk is het gewoon in het Nederlands dat hiermee bewijst dat het ook nog altijd cool en hip kan zijn. Er zitten fans bij Radio Tornado, het nummer wordt regelmatig gedraaid en tegen de zomer krijgt het bovendien gezelschap van 'Is Dit Alles', slome reggae en alweer een uppercut van de bovenste plank. In de tekst worden de sleur en de banaliteit van het alledaagse opnieuw aan de kaak gesteld. Voor mijn verjaardag krijg ik de vinylplaat 'Doris Day en andere stukken' die ik kapot draai. Als ik na het werk bij mijn vriend arriveer probeer ik voor de zoveelste keer wat van mijn enthousiasme over te brengen voor het Nederlandse viertal maar de vonk blijft uit.
'Laat maar', reageert hij lauw.
Zodat ik er tot mijn grote wanhoop alleen voor sta als het bericht komt dat Doe Maar voor enkele concerten naar België afzakt. Want ik weet niet hoe ik er kan komen en bovendien ben ik nog steeds maar vijftien en mijn moeder wil er dan ook niets meer over horen.
De oude boer krijgt een oud plakmes van mijn vader. Een truweel heeft hij al. Elke dag komt hij een half uurtje oefenen. Het levert enkele hilarische situaties op en zijn volharding is bewonderenswaardig maar er zit geen groot stukadoor in hem verscholen.
Een maand later krijgen we te horen, we zijn ondertussen weeral ergens anders aan het werk, dat Marcel op een dag onder zijn eigen tractor terecht gekomen is. Het is zijn kleinzoon die hem vindt. Er wordt aangenomen dat de hoogbejaarde man onwel geworden is. Zijn vrouw wil daarna niet in haar eentje in het nieuwe huis gaan wonen. De kleinzoon, die nog vrijgezel is, zegt dat het boerhof meer dan groot genoeg is voor hen beiden dus blijft ze op de boerderij.
Het nieuwe huis raakt snel verkocht.

Geen opmerkingen: