maandag 13 mei 2019

INTERVAL

Ik ben vroeger dan verwacht klaar met mijn opdracht en besluit de bus naar huis te nemen. Het is schoolvakantie en als ik bij de halte kom, blijkt er een andere uurregeling te gelden. Zo heb ik nu plots een klein uurtje over. Het centrum ligt helaas net iets te ver voor een wandeling.
Ook al is het al na vijftien uur, de frituur vlakbij is nog open. Aan witte plastic tuintafeltjes, badend in de zon, eten enkele stelletjes friet uit kartonnen borden. Ik steek de straat over en loop daar een café binnen. De enige die me verwelkomt is Paul Stanley maar hij doet het luidkeels en vol overgave: ’I was made for lovin’ you baby, you were made for lovin’ me!’
Het nummer waarover het enige andere lid van de originele KISS bezetting, Gene Simmons, in ieder interview herhaalt hoe hartstochtelijk hij het haat, maar dat ze veertig jaar na verschijning nog steeds live spelen.
Er is nog één vrije barstoel, tussen twee forse oudere mannen in. Gelukkig staan de barkrukken hier ver uit elkaar. Misschien omdat je dit soort mannen best niet al te dicht bij elkaar zet.
Ze hebben allebei van die bleke, afgetrokken tatoeages, duidelijk ergens in de tweede helft van de vorige eeuw gezet. Ze zitten zijdelings tegen de bar, naar elkaar toe gedraaid. Maar de man links van me heeft alleen maar oog voor zijn gsm. Hij draagt een rode pet, een polo in dezelfde kleur en een duur uitziend polsuurwerk, en lijkt recht van een golfterrein te komen. Die rechts van me draagt ook een pet, een zwarte waar grijzend lang steil haar uitsteekt. Zijn ongeschoren wangen zijn ingevallen en zijn kleren zwabberen rond zijn lijf. Hij doet denken aan de betreurde Harry Dean Stanton. Ik kijk eventjes rond; een twintigtal klanten, alleen maar mannen, en allemaal zitten ze apart, in stilte te staren. Naar hun glas, hun gsm, of gewoon voor zich uit. De man met het sluikhaar naast me kijkt dromerig door het raam, zijn blik maakt duidelijk dat het nummer dat nu speelt, speciaal voor hem geschreven werd: ’When I need you, I just close my eyes, and you're right here by my side, keeping me warm night and day’.
Kapotgespeeld, maar nog steeds geen greintje sleet op die stem van Leo Sayer. De serveerster komt dichterbij. Ik bestel een pilsje en mag kiezen tussen een Stella en een Jupiler, al dan niet in een glas. Het is duidelijk een test want iedereen hier drinkt Jupiler uit een flesje. Ik kies voor een Jupiler in een glas. De tapkraan blijft onaangeroerd.
De jonge serveerster achter de formica bar - die duidelijk betere tijden heeft gekend - draagt een te kort t shirtje waar haar gigantisch dikke buik onder uitpuilt en door de wetten van de zwaartekracht een stuk over haar broek hangt. Ze zet een potje nootjes voor me. Ik kijk eens om me heen en merk dat er bij iedereen zo’n potje staat, het heeft iets troostends. Bij de meesten blijft het onaangeroerd, maar niet bij de golfer links naast me. Hij vormt zijn mollige hand om tot schepbak die hij in het potje neerlaat. Voorzichtig wordt een portie naar boven gehaald en geledigd in de openhangende laadruimte, terwijl hij zijn ogen onafgebroken op zijn gsm-schermpje houdt. Mechanisch worden de noten vermalen.
Ik besef plots met een schok dat ik niet meer uit de toon val tussen deze vijftigers en zestigers, die op een barkruk zijdelings tegen de bar zitten, of ergens over een tafeltje hangen, of met hun rug tegen een muur leunen.
Allen staren ze in de richting van de ramen, het licht, en vandaar op het scherm van hun telefoon. Onaangedaan ondergaan ze alles wat er zich boven hun hoofd afspeelt, zoals Freddy Mercury die nu spottend op ons neer lijkt te kijken: ‘It's strange but it's true, yeah, I can't get over the way you love me like you do, but I have to be sure, When I walk out that door, oh, how I want to be free, baby’.
Geen mens verroert zich hier, ook niet als er iemand binnenkomt.
Of nee, één man die in een blinde hoek zit en daar naar de voor mij onzichtbare muur staart, kijkt af en toe opzij, heel kort, zoals een behoedzame duif op een terras. Het duurt eventjes voor ik begrijp wat ik zie. Want hij kijkt niet alleen heel erg scheel, zijn ogen staan ook op een verschillende hoogte. Het doet een beetje denken aan een kubistisch werk van Picasso. En dan plots heb ik door dat hij aan het flipperen is. Iets verderop, in de hoek, staat er ook een bingo.
Een heertje met een sjaal, losjes om zijn rood aangelopen hals, probeert met iemand een gesprek aan te knopen, maar eigenlijk praat hij vooral met zichzelf. Tenslotte staat hij op, probeert, niet voor het eerst, door met zijn glas te walsen nog wat schuim op zijn bier te krijgen, vergeefs, giet het glas met weerzin leeg in zijn keel, zwelgt moeilijk, mompelt ‘Allez company, t beste’, waggelt naar de deur en verdwijnt.
Geen reactie.
De zon warmt mijn rug. Het is een uniek moment, bijna niemand kijkt op zijn gsm. Ze staren allemaal in gedachten verzonken voor zich uit, tot er plots ergens een biep weerklinkt, en de blikken vallen meteen en masse terug op de gsm’s.
Het meisje achter de bar is bijna zo rond als ze groot is, maar toch is het een verademing om naar haar te kijken in deze omgeving. Ze heeft een klein citroentje klaargelegd op een snijplankje. Het omvangrijke meisje haalt een gigantisch koksmes tevoorschijn, waarmee ze naar het citroentje uithaalt. Het is vergeefse moeite; de citroen wriemelt zich eronderuit. Het meisje draait de vrucht ondersteboven. Daar zit een bleekbruine plek, pelkanker denk ik, en ze gaat er opnieuw met het mes overheen. Maar weer weet de citroen aan de aanval te ontsnappen, het ding lijkt wel van rubber. Het meisje draait het mes om, voelt aan het lemmet, en daarna aan de andere kant van het mes. Ze schudt haar hoofd en probeert de citroen te steken, maar de vrucht springt gewoon weg. Iedereen kijkt naar het geklungel van de serveerster; een paar met een grimmige glimlach op het gezicht, anderen meelevend. ’Bew je geker da da n Mesch isch?’, vraagt de scheelkijkende man. Sommigen schieten uit in een lach, en het meisje lacht spontaan mee.
‘Het lijkt in elk geval gevaarlijker dan het is’, zegt ze.
En ineens lijkt dat voor alles te gelden hier.
‘Wacht’, zegt ze, en verdwijnt dan eventjes door een deur achter zich die ik nog niet eerder had opgemerkt, en keert terug met een gigantisch broodmes. Daarmee heeft ze meer succes, de citroen valt in twee delen uiteen. Het partje met de bruine vlek laat ze liggen. Van het andere stuk snijdt ze een schijfje dat ze in het glas gooit, giet er een bruisende tonic overheen, zet het glas aan haar lippen en neemt enkele grote slokken. Ze hapt eventjes naar adem waarna er haar een boer ontsnapt, ‘pardon’, zegt ze.
Ik vraag me ondertussen af wie deze wrede playlist heeft samengesteld, dit kan toch geen toeval meer zijn?
’Young Man, I was once in your shoes, I said, I was down and out with the blues, I felt, no man cared if I were alive, I felt the whole world was so jive…’ Maar niemand anders hier die kwaad opzet vermoedt. ‘It’s fun to stay at the Y.M.C.A.’
Iets verder zit er een oude Chinees, ook hij drinkt zijn Jupiler uit de fles. Af en toe trekt hij venijnig aan zijn sik alsof deze nog niet lang genoeg is.
Tegen de muur, achter de serveerster, hangen drie droge worstjes. Ze lijken nog niet zo heel erg droog, het velletje zit mooi gelijkmatig over het bollende vlees. Elke dag is een dag gewonnen voor deze worstjes.
Hoe langer ik naar ze kijk, hoe droeviger ik word.
Ik drink de resterende helft van mijn glas in één keer uit, en vlucht naar buiten, de verblindende zon tegemoet, hoor in de verte hoe een trein zuchtend zijn deuren sluit, het vertreksignaal weerklinkt.
Plots behoor ik weer tot de levenden. Bij de frituur zitten de stelletjes nog steeds friet te eten, en ik ga tussen de mensen staan die leunend tegen een muurtje wachten op de bus.
Nog vijfentwintig minuten.

Geen opmerkingen: