Het begon met een stukje mortel dat naast
een cementplaat in de dakconstructie losgekomen was en naar beneden
viel. Richard had het zien vallen (beweerde hij) en dat het eerst een
metalen ligger had geraakt en toen pas Melissa. Melissa zat op een oude
barstoel aan haar werktafel textiel klaar te maken voor de winkel, greep
naar haar hoofd en werd onwel. Vermoedelijk meer van de gedachte dat er
iets op haar hoofd gevallen was dan van het steentje zelf dat amper de
top van een pink mat.
Koude en warme luchtlagen waren in de week
ervoor geregeld met elkaar in botsing gekomen en hadden voor enkele
hevige onweders gezorgd die gepaard gingen met felle rukwinden. Het was
niet uitzonderlijk dat er daarna meer steengruis dan gebruikelijk naar
beneden dwarrelde in de oude, charmante opslagplaats dat nu als
Kringloopwinkel dienst deed. Maar de vallende stukjes voegsel waren de
laatste tijd groter geworden wat erop wees dat de staat van het dak
merkbaar achteruit ging.
Ik bracht voor alle zekerheid onze
veiligheidscoördinator op de hoogte. Die vroeg me zakjes met stof en
steengruis door te sturen. Na een tijdje kwam hij van dichtbij kijken
wat er aan de hand was. Nam nog meer stalen en verzamelde steentjes.
Stalen die hij ook naar een labo stuurde, hoewel ze jaren geleden al
eens onderzoek hadden gedaan uit vrees dat de cementplaten asbest
bevatten. Toen bleek alles oké en daarom maakten we ons ook nu geen
zorgen.
Enkele weken later kreeg ik telefoon dat ze nu toch iets
gevonden hadden. Niet dat het dramatisch was, maar er bleek toch wel
iets aan de hand. Er kwam een onderzoeker van de firma die de stalen
onderzocht had. Opnieuw nam hij stalen, deze keer met doorzichtige
pleisters. Ook hij nam brokjes kalk en cement mee.
En plots was het definitief. De winkel ging dicht.
De cementplaten bleken onschuldig. Helaas had men daar een laag kalk op
gesmeerd die bruine asbest bevatte. Een laag verf sloot alles af. Verf
die nu begon af te bladeren, waardoor de kalk opnieuw bloot kwam te
liggen. En waarvan er af en toe iets naar beneden viel. Het was
minimaal, maar er moest wel tegen opgetreden worden. De maandag
bereikten de nieuwe resultaten de directie die meteen in actie kwam. De
klusjesploeg werd ter plekke gestuurd om de zones waar men asbest
aangetroffen had, af te sluiten. De stockruimte boven de keuken was er
het ergst aan toe, en die werd meteen dichtgetimmerd. Ook van enkele
andere ruimtes werd de toegang met houten platen verzegeld. Alles wat
zich daarachter bevond zou vernietigd worden. In de rest van het gebouw
had men verder niets gevonden.
In deze kleine vestiging begonnen
wij pas op dinsdag te werken zodat het leek alsof sommige ruimtes nooit
bestaan hadden toen we ‘s morgens in de winkel arriveerden. We liepen
onwennig door nieuwe gangen waarmee bepaalde ruimtes nu verbonden waren.
Even later begonnen we te werken. Alle rekken die zich in de veilige
ruimtes bevonden mochten we leegmaken. Kledij, boeken en muziek,
speelgoed, huisraad en curioza; alles werd in bakken of dozen gestopt,
gelabeld en klaargemaakt voor andere vestigingen. We spraken af dat we
geen mensen zouden binnenlaten. Anders konden we de hele dag uitleggen
wat er aan de hand was. In plaats daarvan hing ik een briefje vooraan
aan de straat en aan de poort waarin kort werd uitgelegd wat er aan de
hand was. Ook mocht er geen materiaal meer afgegeven worden; wat voor
zin had het dat mensen spullen kwamen brengen terwijl het de bedoeling
was om alles leeg te maken?
Een van de medewerkers kwam me
waarschuwen dat er toch iemand binnen was geraakt. Ze had iets bij zich
om te ruilen. Het was een van onze hardcore klanten. Iedere week kwam ze
minimum een keertje langs. Jacquelientje. Een benig vrouwtje dat krom
voorovergebogen liep. Het was moeilijk om haar leeftijd te schatten,
maar het stond vast dat ze de kaap van tachtig allang achter zich had
gelaten. Nu zag ik haar verbijsterd om zich heen staren terwijl ze
naderbij kwam.
‘Ah meneer, wat een verschrikkelijk nieuws dat ik
hier te horen krijg! Ik ga u niet lang storen, u hebt het waarschijnlijk
al druk genoeg nu!’ En ze haalde een kleedje uit een zak en stak het me
toe.
‘Ik dacht dat het me paste, maar thuis bleek het toch een
beetje aan de kleine kant.’ Ze toonde me haar kasticket. Er stond op dat
ze het kledingstuk mocht ruilen, en datum viel binnen de termijn. Omdat
ik de computer met het kassa programma niet meer kon gebruiken, schreef
ik een tegoed bonnetje met stempel, datum en handtekening.
‘Normaal kun je dit bedrag enkel hier gebruiken’ zei ik, ‘maar door de
omstandigheden kun je het nu ook in Kortrijk of Zwevegem spenderen.’ Ze
legde haar knokige hand op mijn arm.
‘Maar meneer’, zei ze, ‘ik kom
alleen maar naar hier, hoe zou ik in een andere winkel moeten raken?’
Dat wist ik natuurlijk ook niet, en als het op eigen houtje moest
gebeuren, zat ze inderdaad met een probleem.
‘Vijf minuutjes’, zei
ze, ‘meer heb ik niet nodig. En daarbij, ik heb al iets gezien, daar (ze
wees in de richting van de potten en de pannen)’.
‘Oké’, zei ik,
voelend dat er niet veel anders op zat. Ze gaf me enkele waarderende
klapjes met haar hand op mijn arm en sjokte de winkel in.
Een
kwartier later zag ik haar in de verte tussen de kledijrekken
scharrelen. Nog een kwartier later verdween ze in een pashokje. Daarna
stond ze bij het rek met de handtassen. Ik liep naar haar toe.
‘Jacqueline, ik moet nu echt afsluiten’. Ze stak haar hand op, ‘nog vijf
minuutjes’ zei ze, ‘geen minuut langer!’, en liep snel van me vandaan,
nog dieper de winkel in. Ik ging verder met mijn werk en plots stond ze
voor me, niet veel meer dan een kwartier later. Ze had een t shirt in
haar hand dat een euro vijftig kostte. Ik veranderde haar kasticket van
vijf naar drie en een half.
‘Ik ga u buiten laten’, zei ik, ‘dan
kan ik meteen afsluiten. We liep samen naar de uitgang, zij iets sneller
dan normaal, ik iets trager dan gewoonlijk. We kwamen aan de poort die
ik wilde openen toen ik voelde dat ze aan mijn mouw trok. Ik draaide me
om en staarde in haar diep gegroefde, bedroefde gezicht.
‘Is’t echt
meneer? Gaan jullie hier sluiten?’ Ze hief haar armen in de lucht en
zei, iets luider dan ik van haar gewoon was: ‘Mijne schoonste sortie van
de weke!...’ Ze pakte me opnieuw vast alsof ze nog iets wou zeggen,
maar liet toen weer los, haalde een klein, dun zakdoekje uit haar mouw,
en depte haar ogen.
Ik opende de poort en ze liep hoofdschuddend,
in zichzelf pratend de parking op. Daarna sloot ik snel weer af,
geschrokken door de horde mensen die met vragende gezichten kwamen
aangeslenterd, en iets leken te versnellen toen ze me zagen.
zaterdag 10 oktober 2015
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten