We zaten met z’n vijven aan de ronde witte keukentafel.
We dronken koffie, namen om beurten een Madeleintje en overliepen wat
er nog moest gebeuren voor ‘De dag van de Kringloopwinkel’. De
vergadering ging door in het kleine kantoor van de teamleidster, boven
de infostand, het hart van deze vestiging. De ramen stonden open en het
lawaai golfde binnen. Hoewel we ons nog in de voormiddag bevonden, was
het rumoerig en druk.
Omdat steeds meer bezoekers de weg naar de
winkel vonden, had men enige tijd geleden besloten de inrichting te
herzien. Het resulteerde in een volledige opfrissing van het pand.
Kassa’s werden uitgebreid of volledig hernieuwd. Productgroepen
wisselden van plaats. Muren werden overschilderd. Er kwamen nieuwe
binnenwanden en opbergsystemen. Hogere rekken. Gangpaden werden verlegd.
Halverwege augustus waren de werken van start gegaan en het zag ernaar
uit dat ze over anderhalve week afgerond zouden worden. Ondertussen was
de winkel gewoon opengebleven. Het bleek een beproeving voor het
personeel, maar we hielden met z'n allen stand en het einde kwam in
zicht.
Ook de klanten lieten de chaos niet aan hun hart komen.
Slijpmachines, boormachines, wrijfmachines, en de kilo’s stof die dit
met zich meebracht... Niets kon hen verjagen. Ze wrongen zich
enthousiast tussen kasten, klommen over afgebroken rekken, scharrelden
tussen het gerief dat op z’n bestemming wachtte in de bakken. Ze zochten
hun weg in deze doolhof en genoten tot onze verbazing zichtbaar van de
anarchie en ordeloosheid.
Er klonk een gil.
De teamleidster had
het eerdere lawaai genegeerd en was gewoon doorgegaan, maar nu sprong
ze overeind en liep naar een van de openstaande ramen om te zien wat er
aan de hand was.
‘Stront!’ klonk het van beneden.
‘In het
toilet van de klanten?’ Het was niet echt een vraag. Het was ook niet zo
vreemd dat het daar weer een boeltje was. Soms leek het wel alsof
iemand zich hier kwam wreken voor alle ellende in zijn of haar leven.
Het was weliswaar beter geworden sinds je er enkel nog binnen raakte met
een stuk van vijftig cent.
Toch kwam er een antwoord: ‘Nee... Hier... In de winkel...’
De teamleidster keek nog eens naar beneden, en sloeg toen een hand voor
haar mond. Collectief kwamen we overeind en liepen naar het raam.
Vandaar keken we recht de korte gang naar het toilet in. Er liep een
spoor van onregelmatige bruine kwakken en klodders de winkel in. Het was
duidelijk dat iemand het niet had gehaald. Iemand die heel dringend
gemoeten had. Iemand die te laat gemerkt had dat hij/zij zonder muntjes
zat.
‘Het moet opgeruimd worden’ zuchtte de teamleidster, hiermee
wat we allen vreesden onder woorden brengend. Iedereen zuchtte en we
keken bezorgd naast elkaar. Sommigen trokken zich een beetje achteruit,
alsof ze verwachtten dat ze daardoor minder opvielen, minder aanwezig
waren wanneer de ongelukkige werd aangeduid. Niet dat het veel uitmaakte
in deze met tl buizen verlichtte ruimte. Het was ook gewoon een reflex,
want dergelijke bevelen werden hier niet gegeven. Het was wachten op
een nobel hart. De collega textiel nam de handschoen op.
‘Ik ga’
zei ze, lucht happend alsof ze probeerde om genoeg op te slaan zodat ze
daar straks niet hoefde te ademen. Ik nam een stapeltje papieren
handdoekjes en liep naar beneden. De grootste schade beperkte zich
gelukkig tot het gangetje. Melkchocolade bruine, glanzende kwakken kak -
de indrukwekkendste ter grootte van een forse mannenhand - lagen
verdeeld over de ruimte. Vormeloze hopen, liefdeloos achtergelaten. Ik
had mijn reukzin op weg hier naartoe reeds uitgeschakeld en ademde enkel
nog langs de mond. Ondertussen bedekte ik de bruine brij met de
handdoekjes, ik stapelde ze op elkaar tot de bovenste niet langer
lichtbruin doordrongen kleurden en er daar dan nog enkele bovenop. De
collega textiel had zich van handschoenen voorzien, en greep de stapel
handdoekjes zo goed mogelijk bij elkaar zodat er niet teveel derrie uit
liep terwijl ze ze met een stalen gezicht in een zak propte. ‘Gaat het?’
vroeg ik, maar ze klemde de kaken stevig op elkaar. Nadat ik alle
hoopjes drek - niet te geloven dat één mens zoveel stront kon bevatten -
had afgedekt, merkte ik dat er nog een spoor van kleine hoopjes verder
liep, ter grootte van een oor, een duim, een forse neuskeutel. Droppen
drek die een spoor trokken alsof Hans een oplossing had gevonden nu zijn
broodkruimels uitgeput waren. Het spoor liep tot de uitgang. Met een
handvol papieren handdoekjes viel ik aan, de uiteen gevallen hoop weer
samenbrengend als een puzzel maar dan eentje die zich schikte naar de
puzzelstukken.
Daarna ging de dag gewoon verder, de collega
textiel had ’s middags geen honger maar verder was er maar weinig dat
nog wees op datgene waarmee we te maken hadden gehad: het onderste uit
de mensenkan. In de namiddag maakten we er weeral grappen over, en ik
begon te geloven dat ik het voorval bij kon zetten in mijn shitmomenten
galerij – tot een van de medewerkers me bleek weggetrokken zei dat er op
de parking nog een en ander te vinden was. Het voelde als een straf
voor mijn roekeloze optimisme. Ik besloot er zo snel mogelijk komaf mee
te maken. Gewapend met nog meer papieren handdoekjes, een grote zak en
een paar stevige latexhandschoenen begaf ik me zo onopvallend mogelijk
naar buiten. Het laatste wat je wil zijn pottenkijkers bij een
dergelijke actie. Ik speurde de parking af, en vond uiteindelijk wat ik
zocht. Daar lag het laatste hoopje, naast een paar platgetrapte schoenen
en een kledingstuk, alsof de inzittende uit schaamte ineens tot stof en
as was vergaan. Of over spectaculaire verplaatsingsmogelijkheden
beschikte wanneer de grond hem of haar te bruin onder de voeten werd. Ik
bedekte de excrementen met een stapel handdoekjes en greep in het ijle.
De weerstand, die geen weerstand was, en de duistere pudding die uit de
handdoekjes droop maar allesbehalve pudding was, zorgden ervoor dat ik
moest wegkijken om niet te kokhalzen. Ik stopte ook de schoenen en het
kledingstuk in de zak. Een lichtbruine plek op de tarmac was alles wat
overbleef van wat zich hier had afgespeeld.
Ik weet dat de kans
uiterst klein is dat de ongelukkige die zich zo bloot uit de voeten
moest maken, dit te lezen krijgt. Maar mocht hij of zij (schoenen: maat
38) deze woorden toch onder ogen krijgen, weet dan dat geen enkele
medewerker van de Kringloopwinkel hier, iets heeft gezien. Verder wil ik
beklemtonen, hand op het hart, dat we de camerabeelden niet hebben
geraadpleegd. Want hoe erg het ook was om na u te moeten komen, ik had
niet graag in uw schoenen gestaan en ik hoop dat uw ervaring me gespaard
mag blijven. En tot slot wil ik nog even vermelden dat u nog steeds van
harte welkom bent in de Kringloopwinkel. Er alleen rekening mee houden
dat u de poort naar de grot van Ali Baba enkel open krijgt met een stuk
van vijftig cent. Omwisselen kan aan de Infobalie.
zaterdag 10 oktober 2015
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten