dinsdag 20 november 2018

EEN KOFFIE WALHALLA

Het was één van de laatste zomeravonden. We zaten op de binnenkoer. Alle borden waren leeg en de weerspiegeling van het laatste beetje zon in de grote ramen van G.'s atelier achter ons, was net verdwenen.
Als we 's avonds vrienden op bezoek hebben, komt na de maaltijd eerst het dessert en pas daarna koffie op tafel. Of thee als er liefhebbers zijn. Tegelijk halen we dan ook iets sterkers tevoorschijn. Een calvados, een rum of een whisky.
Die namiddag had ik in een vlaag van nostalgie een brandy meegebracht van de supermarkt. Niets speciaals, gewoon het huismerk. De enige voorwaarde was dat het alcoholpercentage tenminste 40 % bedroeg en dat er V.S., of de drie sterren op het etiket stonden, wat wijst op een rijptijd van minimum tweeënhalf jaar zodat de benaming cognac op het etiket gerechtvaardigd was. Want ik had al een tijdje zin in een onvervalste koffie Walhalla.
Iets minder dan twaalf jaar geleden zijn we met het 't Walhalla gestopt. We hebben het café zo'n acht jaar uitgebaat. Het heette voorheen de James Ensor, of de Ensor, ik weet het niet meer precies. Ik heb wel nog steeds mijn eigen Ensor Museum: een grote bokaal volgestopt met een random mix aan kleinigheden die ik vond toen we het oude interieur verwijderden, de verroeste koelkast wegnamen, en wat er achter de valse wand verstopt lag; een houten muur met een onzichtbare deur die je langs de binnenkant met een tiental grendels kon afsluiten, net breed genoeg zodat je ertussen kon, en lang genoeg voor vijf, misschien wel zes personen. In een ver verleden was de Ensor zowel een Chinees als een Marokkaans restaurant geweest. De laatste jaren was het een danscafé, waarbij de buren ons wisten te vertellen dat het etablissement ook een zekere reputatie genoten had als huis van lichte zeden. Daarna bleven de deuren gesloten, tot wij ze weer openden.
Ik heb mijn eigen kleine Ensor Museum, de bokaal dus, uit nostalgie en nieuwsgierigheid nog eens voor de dag gehaald. Op de bodem liggen enkele Tiercé pennetjes. De man die, toen wij het gebouw al huurden, voor de eerste keer de stand van de elektriciteitsmeter kwam opnemen, herinnerde zich hoe hij – omwille van een onbetaalde factuur – eerst een lange ladder tegen de gevel plaatste en toen het restaurant binnenging. Hij presenteerde een niet betaalde rekening aan de Marokkaanse uitbater, het laatste uittreksel van een lange reeks aanmaningen, en zei dat hij zo dadelijk de connectie met het elektriciteitsnet zou verbreken tenzij de factuur onmiddellijk betaald werd. De man meende zich te herinneren dat het om een tachtigduizend frank ging, een tweeduizend euro dus, in die tijd een aanzienlijk bedrag. Aan een kleine ronde bar zag hij mannen zitten die formulieren met deze kleine Tiercé balpennetjes invulden. De uitbater sprak hen rustig toe, waarop ze allemaal hun portefeuilles boven haalden en geld op de toonbank legden, tot het vereiste bedrag er lag. Waarna de ladder weer opgeborgen werd.
Er liggen ook kleine plastieken kerstballetjes op de bodem, en oude munten. Verder een verpakt Zwamworstje - de houdbaarheidsdatum was toen al enkele jaren verstreken - een versleten damessandaal met een hoge hak, een Maxell cassettebandje, een deurklink, een klein leeg doorzichtig zakje met zo'n kliksluiting, een parelsnoer, enkele roerstaafjes, plastieken bloemen, een treinticket van Lille Flanders naar Roeselare uit 1987, een lamp, ...
Hoe we onze kroeg zouden noemen, liet G. aan mij over. Zij bekommerde zich meer over de inrichting. En ik betwijfel of ik vandaag met die naam op de proppen zou zijn gekomen, maar het is inmiddels meer dan twintig jaar geleden en toen leek het de perfecte keuze.
Dankzij Thorgal vond ik de Noordse mythologie fascinerend en strijders die stierven met het zwaard in de hand mochten via de haren van de Walkuren, Odins krijgsmaagden, opklimmen naar Asgard, waar het Walhalla lag, het krijgersparadijs. Daar kwamen ze middenin een schransfestijn terecht waarbij ze mochten eten en drinken zoveel ze op konden. In ons Walhalla ging het er iets bescheidener aan toe en kreeg je na het feest de rekening gepresenteerd, maar je hoefde niet te sterven om tot hier te komen en dat was toch ook mooi meegenomen.
Een minder doorslaggevend, maar sterk argument vond ik dat er in het woord Walhalla drie a's voorkwamen. Ik had namelijk ergens gelezen dat de a een positieve klinker was, en de e en de o negatieve klinkers. Een plek waarvan de naam drie a's bevatte, moest dus wel een heel positieve plaats zijn om te vertoeven. Hoe het met de i, u en y zat herinner ik me niet, en tot mijn verbazing vind ik op Google nu nergens meer iets over die positieve en negatieve klinkers terug.
Het was een spannende tijd! Na een grondige verbouwing die een klein halfjaar in beslag nam, konden we ons project eindelijk voorstellen aan het publiek. We droomden al enkele jaren van een eigen kroeg waar we de ervaringen die we beiden jarenlang in de horeca hadden opgedaan, konden combineren met de ideeën die we zelf wilden toepassen. Het uitgangspunt was een plek waar we zelf graag naartoe zouden gaan. Goeie muziek, maar zo dat je nog kon praten met elkaar. We luisterden in die tijd thuis vooral naar jazz en ik wou dat, zonder er al te zeer de nadruk op te leggen, combineren met blues, rock en wereldmuziek. Geen ellenlange menukaart gevuld met ingekochte gerechten maar een klein maar fijne eetkaart met enkele klassiekers, iets vegetarisch, en waarop elk gerecht vers was bereid. Een lange, stijlvolle toog op perfecte hoogte, om aan te kunnen hangen. Een interieur waarin je je qua sfeer in een grootstad kon wanen.
De drankkaart bevatte naast een ruim aanbod aan frisdranken, aperitieven en digestieven, ook een groot gamma aan abdijbieren en ik stond erop dat we alle Belgische trappisten in huis hadden. Ik geef het toe, naast beroepseer was dat ook een beetje uit eigenbelang. Er was een uitgebreide theekaart. De wijn werd geleverd door een wijnhuis, bestond uit diverse soorten wit, rosé en rode wijn en kon per glas en per fles besteld worden. Verder een groot assortiment aan sterke dranken. Kwaliteitsproducten, en vooral: de juiste merken. Maar daarnaast ook een gewone cognac. Het huismerk van de drankleverancier. Maar wel met een alcoholpercentage van 40 %.
We boden, naast de gewone koffies zoals in de meeste horeca zaken ook Irish coffee (met Ierse whiskey) en Hasseltse koffie (niet van die geprepareerde troep die je moet opwarmen maar met échte jenever) aan. Het kunstje met de koffie, suiker en slagroom paste ik ook nog eens toe op onze enkele andere sterke dranken; het koste niets, het bracht geen extra werk met zich mee maar het zorgde wel voor een grotere keuze op de kaart. Zo was er ook een Cuban coffee (met rum, niet echt mijn smaak maar redelijk succesvol), Mexican coffee (met Tequila, een stuk beter maar weinig belangstelling), Russian Coffee (met vodka, en af en toe gevraagd door de avonturiers), French Coffee (met Grand Marnier, van meet af aan een succes), en Italian Coffee (met grappa, een fantastische vondst en wie je kon overhalen om het te proberen was je daar nadien voor altijd dankbaar voor).
Maar mijn persoonlijke favoriet was de koffie Walhalla.
Oudere dames die in de vooravond kwamen waren altijd heel nieuwsgierig naar die koffie Walhalla. Zij veronderstelden of hoopten dat het een verwenkoffie betrof, met naast de koffie zo’n bordje vol met allerlei zoete lekkernijen. Wanneer ze er eentje bestelden legde ik voor het zekerste toch nog eens uit wat zo'n koffie Walhalla precies inhield.
Omdat het op zo'n moment in het café meestal nog rustig was, stak ik van wal met de anekdote dat ik als stukadoor met een leercontract bij mijn vader had gewerkt. Het was mijn eerste job. In de winter als het zeer koud was, of vroor, werden we uit medelijden al eens bij mensen binnen gevraagd, de eigenaars van het gebouw of de buren. Soms voor een kom verse soep, maar meestal voor een koffie met een stekkerdraad. Of met geitenmelk. Het betekende allebei hetzelfde: een koffie met een scheut cognac. Mijn vader sloeg zo'n aanbod nooit af.
De mensen waren heel gastvrij en sommigen gingen zelfs zover dat we onze werkschoenen niet mochten uitdoen bij het betreden van hun woning, en we met onze vuile overals nog aan op de stoelen moesten gaan zitten. Daar gingen we nooit op in; het was onze enige kans als we ooit nog eens opnieuw gevraagd wilden worden. Want de gips aan onze voeten trok een spoor door heel het gebouw. En het meubilair moest hoe dan ook gereinigd worden als we ons hadden neergezet.
De mensen schonken koffie in, mijn vader gooide er rechtstaand enkele klontjes suiker bij, roerde met het lepeltje en zorgde er altijd voor dat hij zelf kon gieten met de fles.
De koffie Walhalla was mijn eigen kleine ode aan mijn tijd als bouwvakker, en aan de jaren die ik werkte bij mijn vader.
Ingrediënten: een vakkundig gezette koffie, enkele klontjes suiker, en een flinke scheut cognac. Het is helemaal niet moeilijk maar toch slagen sommigen er in het alsnog te verknallen.
Ten eerste mag je niet teveel koffie nemen, zodat er nog voldoende ruimte over blijft voor de cognac. Ten tweede voeg je dan eerst de suiker toe, en roert, rustig, zodat de koffie niet te snel afkoelt. Als de suiker volledig is opgelost, giet je er een flinke neut cognac bij, en roert nogmaals, kort. Meteen consumeren!
Uit den boze zijn melk, of erger nog, room, en alles wat de aandacht af kan leiden van waar het eigenlijk om gaat. Geen franjes of stomme versieringen.
What you see is what you get!
De meeste dames waren na deze uitleg diep ontgoocheld, maar af en toe was er iemand die er voor ging, ook al wisten ze dat er niets aan te doen was, en dat er straks geen koekje of chocolaatje te bespeuren zou zijn op hun bordje. Maar daar leken ze niet om te malen. Misschien hadden deze dames ooit, lang geleden, iets met een bouwvakker gehad.
De koffie Walhalla ontstond in een opwelling, tijdens het opmaken van de drankenkaart. Dat was kort voor de opening van het café, en het ding moest dringend naar de drukker, dus het was de laatste kans om nog iets toe te voegen. Maar ik had er nog geen idee van wat ik ermee bedoelde. Ik bekeek het aanbod aan koffies in andere horecazaken. En toen plots, viel alles op zijn plaats. Een koffie Walhalla moest ons visitekaartje zijn, net zoals de spaghetti van het huis. Duidelijk, zonder listen en streken, recht voor zijn raap. Een opkikker, een deugddoend iets waar je het letterlijk warm van kreeg. En waarvoor je geen cent teveel betaalde.
We kwamen van ver. Na mijn job in de bouw was ik van de ene fabriek in de andere gesukkeld. Zij werkte nog steeds als schilder. Ik volgde op dat moment een opleiding die ik stopzette, zij gaf haar werk op om de zaak in te richten. Het café was onze kans om aan die levens te ontsnappen.
We waren lang op zoek geweest en hadden eindelijk een geschikte ruimte gevonden. Maar alles wat er nu stond, moest eruit. De kleine tapkast met de ovalen bar eromheen. De grote bloembakken in grijs en zwart getint spiegelglas, vol afzichtelijke plastieken gedrochten. Het muffe, versleten grijze tapijt, gekleefd aan de muren en vloeren.
Het toilet was boven; dat moest naar beneden. Het vereiste een nieuwe riolering, wat niet erg was aangezien er vloeren moesten worden gelegd, en een parket in het achterzaaltje. Ideaal ook voor de bekabeling van de nieuwe elektriciteitskast en de leidingen voor de tapinstallatie. Er kwam een rookafzuigingsinstallatie. Er moest een nieuwe toog worden geplaatst, die als een slang door de ruimte kronkelde. We wilden ook een stijlvolle houten lambrisering. Daarboven zouden er sierlijsten komen, naar een ontwerp die in het boekje van 'Grace', het debuut van Jeff Buckley, stond.
De keuken werd volledig heringericht met werktafels en wanden in inox. We plaatsten een industriële vaatwas, dampkap en fornuis. We namen een lening en zochten ijverig naar tweedehandsmaterialen. Gelukkig hadden we ook veel vrienden waarop we konden rekenen. Want we deden het meeste zelf en in het weekend stak er af en toe iemand een handje toe. Mensen die dezelfde levens leidden zoals wij. Die allemaal hard moesten werken om alle rekeningen te betalen. Enkele zaken moesten we aan vaklui overlaten. Maar ook dat waren mensen die we al heel lang kenden.
Om 16 uur ging het café open, om 18 uur opende de keuken. Wie niet gereserveerd had, liep kans dat er geen plaats meer was. De klapdeuren tussen de keuken en het café kregen het hard te verduren. Om 22.30 uur werden de laatste borden rondgebracht. Een halfuur later ging het volume van de muziek de hoogte in, gezinnetjes met kinderen waren nu al een tijdje niet meer te bespeuren. Toevallige passanten, mensen die na een voorstelling nog iets kwamen drinken, en de nachtbrakers sijpelden binnen, veranderden het aanzicht en de sfeer in het café. De gesprekken werden luider. Alle stoelen raakten volzet. In het midden van het café stonden groepjes mensen met een glas in de hand.
Er zijn tal van soorten nachtbrakers. Je hebt ze in alle leeftijdsgroepen. Zo zijn er de filosofische types. Je herkent ze aan de zorgeloze uitdrukking op hun gezicht. Aan hun gezelschap met precies dezelfde uitdrukking. Zomer winter komen ze in hemdsmouwen binnen, middenin een conversatie. Er zijn de feestvierders. Ze komen meteen vragen of het volume iets hoger kan. Maar de grootste en belangrijkste groep: de alleenstaanden. Bij ons noemden ze zichzelf de 'Tjooloarsbende'. Ze hangen aan de toog en stralen een soort vrijgevochtenheid uit waar af en toe met jaloezie naar werd gestaard, vanaf één of ander tafeltje, al dan niet met kleine of al iets grotere kinderen. Ze hebben alle tijd van de wereld want er is niemand die op hen wacht. Rond sluitingstijd durven ze al eens uit de biecht te klappen en om raad te vragen. Als cafébaas ben je immers alwetend. Maar ze luisteren niet echt.
Gek hoe je de samenstelling van zo'n 'Tjooloarsbende' ziet veranderen. Het gaat zo geleidelijk dat je het eerst niet beseft. Maar na verloop van tijd dringt het plots tot je door. Sommigen die vroeger aan een tafeltje zaten, hangen nu aan de toog. Een paar van hen die vroeger aan de toog hingen, zitten nu aan een tafeltje.
De klanten denken dat het leven van een cafébaas één lang feest is. Jij zit altijd middenin het plezier en de ambiance, zeggen ze. Dat is ook zo, maar het is niet altijd het soort feest waar de cafébaas wil bij zijn. En er is ook een 'voor' en 'na' het feest. De eerste maanden dat we ons café hadden, waren we open vanaf de donderdag tot en met de maandag. De maandagen was de opbrengst verwaarloosbaar dus schaften we die dag na een tijdje af, zodat we er een dag bij hadden om te recupereren. Het was één van onze betere ideeën uit die tijd.
Met de overige dagen haalden we dan nog een kleine zestig werkuren per week. Als de klanten erachter kwamen dat we drie dagen gesloten waren, vroegen sommigen ons wat voor werk we die dagen dan deden.
Soms, middenin de nacht, als iedereen dronken begon te worden, hoorde ik de mensen lachen in het café, of gillen, of lachen en gillen tegelijk, en hoe later, hoe uitbundiger en waanzinniger iedereen werd. Het leek overal vandaan te komen zodat ik op die momenten soms dacht dat de hele wereld gek geworden was. Overal waar je keek zag je die trage oogopslag en die verwrongen monden. Op zo'n moment voelde het alsof ik gevangen zat in een tijdlus, en bekroop me de angst dat hier nooit meer een eind aan kwam.
Maar misschien moest ik eens op de klok kijken, wie weet was het al tijd! En af en toe had ik geluk.
Want om één uur 's nachts hadden we het verdiend, dan waren we aan onze koffie Walhalla toe. De eerste keer vroeg ik mijn medewerkers of ze ook eentje lustten. Eerst waren we met twee, later met drie en op den duur werd het een ritueel. Acht jaar lang, tot en met de laatste dag. Telkens stipt om één uur 's nachts. Het keukenpersoneel dat allang klaar met werken was, behield hun recht op een koffie Walhalla, samen met de jongens en meisjes die nog bezig waren. Sommigen hadden zelfs hun eigen lepeltje, meegebracht van thuis. Ik kende alle lepeltjes en maakte de koffies klaar, deed er de hoeveelheid suiker in naargelang de wensen van de eigenaar van het lepeltje, roerde en voegde de juiste hoeveelheid cognac toe. Wanneer alles klaar was, liet iedereen zijn werk in de steek om te kunnen klinken. Mensen zwaaiden van de overkant van het café, maar we keken niet op. Ze mochten alles vragen, de hele namiddag, avond en nacht lang, maar dit moment was van ons. Aan de toog zag je de verbaasde blikken van de klanten die het ritueel voor het eerst meemaakten. We tikten met onze kopjes terwijl we in elkaars ogen staarden, nipten van de hete koffie, voelden hoe het goedje zich over onze ingewanden verspreidde, knikten, dronken nog een slokje, genoten van de warmte die door ons lijf trok, hoe onze krachten terugkeerden, hoe we weer sterker werden, tot we het gevoel hadden dat het ons opnieuw zou lukken, dat we het nu wel weer zouden aankunnen voor de rest van de nacht.
De geur van koffie en cognac drong de neuzen binnen van zij die het dichtstbij zaten, en die prompt ook eentje bestelden. 's Nachts zakten kroeggangers af voor hun slaapmuts. Langzaamaan werd een koffie Walhalla een begrip. Op een keer vernamen we hoe een verstrooide klant in een ander café een koffie Walhalla had besteld.
En onlangs nog hoorde ik van enkele van onze vroegere medewerkers, nadat we het café overgelaten hadden, hoe ze bij wijze van afscheid, gezamenlijk hun lepeltje in de vaart hadden gegooid. En daar dan nadien spijt van kregen.
Terwijl ik deze herinneringen zit op te schrijven, nip ik af en toe van mijn koffie Walhalla. Want zelfs koud vind ik 'm nog altijd lekker.
En ik klink in stilte.
Op het Walhalla.
En op mijn vader.

Geen opmerkingen: