De eigenares, een stokoude Parisienne die de eerste wereldoorlog nog had meegemaakt, trok zich al decennialang niets meer van haar buitenverblijf aan. Ze kon op beide oren slapen; de boomlange Nederlander beheerde het domein alsof het het zijne was. Na aankomst begon hij een grote schoonmaak in het huis en in de tuin. Eens er gasten waren hield hij zich gedeisd maar hij bleef bezig. Het soort man die overdag iets moest uitrichten om te kunnen genieten van de avondlijke rust.
Nu was de conciërge discreet aan het werk in de tuin.
De zomer was op zijn hoogtepunt en we bevonden ons in een aanhoudende hittegolf waardoor het leek alsof de wereld stilgevallen was. Halverwege de namiddag, pendelend tussen het zwembad en het huis zag ik op de binnenkoer dat het portier van de oude Renault Express aan chauffeurszijde open stond. Sammy staarde met een verbazend lange bungelende tong vanuit de schaduw naar me. Hij lag op het voetmatje voor de pedalen.
Toen ik de conciërge passeerde zei ik hem dat de Maltezer in z’n wagen lag.
“Ja, typisch Sammy” grinnikte hij. “Zelfs met deze hitte... Dat doet ie nou altijd als ik het portier open laat. Alsof hij bang is dat ik hem zal vergeten wanneer ik vertrek. Ook al ben ik hem nog nooit vergeten.”
Hij lichtte zijn pet op, wiste het zweet van zijn kalende voorhoofd en aanschouwde zijn snoeiwerk.
“Nou, telkens ik wegrijd om snel iets te halen en hij niet mee is, denkt hij misschien dat hij achtergelaten is. Zie je, ik heb hem als jonge hond uit het asiel gehaald. Afgaand op de botstructuur schatte de dierenarts hem destijds nog geen jaar oud. In het asiel namen ze aan dat hij - met de vakantie voor de deur - uit een wagen was gezet. Misschien is hij nog steeds bevreesd dat het hem op een dag opnieuw overkomt...
Jah” zuchtte de conciërge, “hij is mijn beste vriend, en we wonen al dertien jaar samen maar ik heb er nog steeds het raden naar wat er omgaat in dat koppie...”
Geen opmerkingen:
Een reactie posten