woensdag 23 mei 2007

Drie Gedichten

Louter Toeval

Toen onze levens elkander kruisten
hing er geen vuurwerk in de lucht,
en er werden geen potten gebroken.

Onze harten gingen niet sneller slaan,
geen smachtende blikken,
armen vol verlangen
die omhelzen
of een bos bloemen wilden.

Dus geen natte zoenen,
of tranen van geluk.

Toen onze levens elkander kruisten
hing er geen vuurwerk in de lucht,
maar een bui waaruit plots hagelstenen vielen.

Op een verlaten perron van dat stationnetje,
ergens in de middle of nowhere tussen Brugge en Gent,
stapte jij af
en ik
stapte op.

Met een zucht schoven de deuren dicht en
toen kon je beginnen.

De zitplaats was nog warm.









Enkel Een Silhouet

Ik moet het stellen zonder vingerafdrukken
en zonder de kleur van je ogen

Geen oren, geen armen, geen benen, geen naam of gezicht,
en niets dat beweegt

Geen woord, geen gefluister:
alleen een eentonige stilte die je omgeeft

Dus ik dicht je een leven toe,
verzin dat je glimlacht,
af en toe drinkt, of iets eet

Warm bloed in de aderen hebt,
misschien zelfs een geboortevlek op je schouder, bovenarm, been

Dat je slaapt,
alleen,
in een veel te groot bed
met een hand onder het kussen
en, terwijl je onbegrijpelijke zinnen zegt,
droomt

dat je leeft








Residu

Je zat voor me op de trein
van Brussel-Noord naar Brussel-Zuid,
je ogen brandden door m'n boek heen op m'n huid.

En plots was het alsof de rust
me had verlaten...
Hoe durfde jij naar mij te staren,
met zo'n lef,
zo vastberaden

Het kost me moeite te vertellen
hoe ik als om te blozen plots bevreesd
toch een blos op voelde wellen.

En dan nadien bekroop me spijt
omdat ik niet was voorbereid,

waar woonde je?
Hoe was je naam?

Met niets was ik vertrokken

maar met nog minder
kwam ik aan.

Geen opmerkingen: